Kerk en kunst -> Materiaal voor kerkelijk gebruik
A jaar veertigdagentijd 3 - De Samaritaanse vrouw
A jaar, Derde zondag van de Veertigdagentijd (Oculi)
Alexandre Lettnin: Levend water
Jezus komt rond het hete middaguur aan bij de Jakobsbron in Samaria, moe van de reis, hongerig en dorstig. De discipelen zijn naar de stad gegaan om eten te kopen. Een vrouw komt waterputten op een tijdstip waarvan ze zeker weet dat ze geen andere vrouwen uit haar dorp zal tegenkomen. Ze probeert hen te vermijden, want ze sluiten haar buiten vanwege haar laakbare levensstijl. Ook zij heeft dorst. (Zie Johannes 4:1-30)
Bij de bron treft ze een vreemdeling, een Jood, een buitenstaander net als zij. Jezus vraagt haar om hem wat te drinken te geven. De vrouw is verbaasd en zegt dat ook, ze neemt geen blad voor haar mond: ‘Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen?’ Ze raken verwikkeld in een serieus persoonlijk en theologisch getint gesprek.
De Braziliaanse kunstenaar Alexandre Lettnin (1971) heeft deze ontmoeting op geheel eigen wijze in beeld gebracht, toen hij in Europa leefde en zich daar als buitenlander eenzaam en niet erg gelukkig voelde. Hij was getroffen door de liefdevolle houding van Jezus ten opzichte van de vrouw: hij kent haar moeiten, pijn, zondes en zwaktes en wil haar daaruit bevrijden.
Op zijn ets heeft Lettnin de setting van het gesprek tot haar essentie teruggebracht; we zien alleen de vrouw, de put en Jezus. De vrouw is maar een klein en mager poppetje dat, argwanend en gewond als ze is, Jezus met haar assertieve vragen op een afstand houdt. Jezus buigt zich echter naar haar toe en maakt een uitnodigend gebaar.
Lettnin heeft gekozen voor een ‘goddelijk perspectief’. We zien de scène van boven, zoals God haar vanuit de hemel beziet. God ziet ons in het donker staan, maar ziet tegelijkertijd het licht waar hij ons naartoe wil leiden. Daarom gaat het in deze geschiedenis. Want ook Jezus ziet deze vrouw in de duisternis staan en wil haar het licht binnentrekken. Hij ziet hoe ze is, maar ook hoe ze zou kunnen zijn.
Jezus biedt deze dorstige vrouw een nieuw leven aan. Hij zegt: ‘Het water dat Ik geef, zal een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ In de prent reflecteert het water in de put het licht van de hemel, dat een contrast vormt met de duisternis waarin de vrouw zich bevindt. Tegelijk zien we Jezus’ hand weerspiegeld in het water. De weg naar het licht en het levende water is Jezus zelf.
De put is cirkelvormig, wat staat voor de eeuwigheid omdat een cirkel geen begin en einde heeft en altijd doorloopt. Zo worden dood en leven met elkaar gecontrasteerd: de vrouw met haar holle ogen en skeletachtige gelaat staat tegenover de ronde put met Jezus’ verwelkomende hand boven het water, dat een doorgang vormt naar het licht en het eeuwige leven.
Dat eeuwige leven beperkt zich niet tot een hersteld leven in de verre toekomst, maar behelst ook een nieuw leven hier en nu. Jezus biedt de vrouw innerlijk herstel aan: dorstlessend, reinigend, overvloedig bruisend water waardoor ze steeds meer tot bloei kan komen. Aan het eind van het gesprek met Jezus is de vrouw haar angst kwijt en rent ze naar haar dorpsgenoten om openlijk te getuigen van de komst van de Messias. Geen wonder dat de kunstenaar de prent heeft overgoten met een warme zachtgele gloed.
Bij de bron treft ze een vreemdeling, een Jood, een buitenstaander net als zij. Jezus vraagt haar om hem wat te drinken te geven. De vrouw is verbaasd en zegt dat ook, ze neemt geen blad voor haar mond: ‘Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen?’ Ze raken verwikkeld in een serieus persoonlijk en theologisch getint gesprek.
De Braziliaanse kunstenaar Alexandre Lettnin (1971) heeft deze ontmoeting op geheel eigen wijze in beeld gebracht, toen hij in Europa leefde en zich daar als buitenlander eenzaam en niet erg gelukkig voelde. Hij was getroffen door de liefdevolle houding van Jezus ten opzichte van de vrouw: hij kent haar moeiten, pijn, zondes en zwaktes en wil haar daaruit bevrijden.
Op zijn ets heeft Lettnin de setting van het gesprek tot haar essentie teruggebracht; we zien alleen de vrouw, de put en Jezus. De vrouw is maar een klein en mager poppetje dat, argwanend en gewond als ze is, Jezus met haar assertieve vragen op een afstand houdt. Jezus buigt zich echter naar haar toe en maakt een uitnodigend gebaar.
Lettnin heeft gekozen voor een ‘goddelijk perspectief’. We zien de scène van boven, zoals God haar vanuit de hemel beziet. God ziet ons in het donker staan, maar ziet tegelijkertijd het licht waar hij ons naartoe wil leiden. Daarom gaat het in deze geschiedenis. Want ook Jezus ziet deze vrouw in de duisternis staan en wil haar het licht binnentrekken. Hij ziet hoe ze is, maar ook hoe ze zou kunnen zijn.
Jezus biedt deze dorstige vrouw een nieuw leven aan. Hij zegt: ‘Het water dat Ik geef, zal een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ In de prent reflecteert het water in de put het licht van de hemel, dat een contrast vormt met de duisternis waarin de vrouw zich bevindt. Tegelijk zien we Jezus’ hand weerspiegeld in het water. De weg naar het licht en het levende water is Jezus zelf.
De put is cirkelvormig, wat staat voor de eeuwigheid omdat een cirkel geen begin en einde heeft en altijd doorloopt. Zo worden dood en leven met elkaar gecontrasteerd: de vrouw met haar holle ogen en skeletachtige gelaat staat tegenover de ronde put met Jezus’ verwelkomende hand boven het water, dat een doorgang vormt naar het licht en het eeuwige leven.
Dat eeuwige leven beperkt zich niet tot een hersteld leven in de verre toekomst, maar behelst ook een nieuw leven hier en nu. Jezus biedt de vrouw innerlijk herstel aan: dorstlessend, reinigend, overvloedig bruisend water waardoor ze steeds meer tot bloei kan komen. Aan het eind van het gesprek met Jezus is de vrouw haar angst kwijt en rent ze naar haar dorpsgenoten om openlijk te getuigen van de komst van de Messias. Geen wonder dat de kunstenaar de prent heeft overgoten met een warme zachtgele gloed.
Alexandre Lettnin: Levend water, 2000, ets en aquatint op Salland papier.
Bijbellezingen: Exodus 17:1-7; Psalm 95; 1 Korintiërs 10:1-13; Johannes 4:5-26(42)
Marleen Hengelaar-Rookmaaker