Jonge christenkunstenaars
geloven in kunst
door Nina Minnaar
MASTERSCRIPTIE KUNSTGESCHIEDENIS,| AUGUSTUS 2013
BEGELEIDER: DR METTE GIESKES || RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN
INLEIDING
Het idee voor de scriptie die voor u ligt, is grotendeels voortgevloeid uit een onderzoek dat ik deed voor mijn masterstage. Voor ik in kan gaan op de inhoud van de scriptie, zal ik daarom kort aandacht besteden aan de aard van deze stage.
Achtergrond
Van januari tot mei 2013 heb ik stage gelopen bij stichting ArtWay (1), een informatieve website waar op een laagdrempelige manier geschreven wordt over de relatie tussen beeldende kunst en christendom en alles wat daaraan verbonden kan worden. Tijdens mijn stageperiode heb ik onderzoek gedaan naar jonge kunstenaars in Nederland, die leven vanuit een christelijke overtuiging. Jong is hierbij gedefinieerd als tot en met 35 jaar. Omdat over de omvang en aard van deze groep nog nauwelijks iets bekend of geschreven was, heb ik allereerst zoveel mogelijk namen van kunstenaars uit deze categorie verzameld. Ik heb met de kunstenaars contact gezocht en over hen die bereid waren mee te werken, een beknopte tekst geschreven. Van de ruim 35 gevonden kunstenaars waren dit er 21. In elke tekst ging ik in op de biografie, de werkwijze, het werk en op de relatie tussen het kunstenaarschap en de geloofsovertuiging. Tot slot schreef ik een overkoepelende tekst waarin ik de groep kunstenaars als geheel beschouwde en inging op de verschillen en overeenkomsten tussen de kunstenaars en hun aanpak.(2)
Één van de belangrijkste resultaten van het onderzoek was de constatering dat jonge christelijke kunstenaars in Nederland in hun werk nauwelijks direct verwijzen naar hun geloof of God. Vaak speelt hun geloof wel een rol in de totstandkoming van een werk, maar is dit voor de beschouwer niet te zien. De vraag werpt zich op waarom dit zo is. Wie bij Google Afbeeldingen de termen ‘christelijke kunst’ of ‘Christian art’ invoert, wordt vooral geconfronteerd met afbeeldingen van kruizen en Bijbelse taferelen, geschilderd in een stijl die vaak als kitscherig wordt beschreven (zie afbeelding 1). Veel mensen associëren dit met christelijke kunst en verwachten daarom dat christelijke kunstenaars hoofdzakelijk dit soort beelden vervaardigen. Dat de gemiddelde opgeleide christelijke kunstenaar vandaag de dag geen ‘christelijke kunst’ maakt, is voor velen dan ook een verrassing. In deze scriptie zal hierop dieper ingegaan worden.


Ook wanneer we een serieuze blik werpen op het werk van een oudere generatie hedendaagse christelijke kunstenaars, zien we dat de ‘kitscherige’ plaatjes met kruizen en Bijbelse taferelen niet van hen afkomstig zijn. Wel lijkt hun werk een directer verband met hun geloofsovertuiging te hebben, dan bij de jonge generatie het geval is. Ook hieraan zal aandacht worden besteed.
In deze scriptie zullen jonge christelijke kunstenaars in Nederland en hun werk in het middelpunt staan. De vraag die hierbij als leidraad wordt gebruikt, luidt als volgt:
Welke rol speelt de geloofsovertuiging van jonge christelijke kunstenaars in Nederland in hun werk en hoe kan deze rol verklaard worden?
Opbouw
Om het werk van de jonge kunstenaars in een context te kunnen plaatsen, zal in het eerste hoofdstuk een situatieschets worden gegeven van de rol van het christendom in de Nederlandse kunst van de afgelopen halve eeuw. Eerst zullen op chronologische volgorde de ontwikkelingen worden besproken die hebben plaatsgevonden op dit gebied. Vervolgens zal er ingegaan worden op tendensen die op dit moment aan de orde (lijken te) zijn. Hierbij zullen ook reacties van jonge christenkunstenaars aan de orde komen. Deze zijn verkregen middels een enquête, die verderop verder zal worden toegelicht.
Waar in het eerste hoofdstuk de nadruk ligt op de aspecten van religie in kunst en de hoeveelheid belangstelling die daarvoor is, wordt in het tweede hoofdstuk ingegaan op de kunstenaar en zijn overtuiging. De vraag hoe een christen zijn kunstenaarschap vormgeeft staat hierbij centraal. In het eerste deel zal het werk van H.R. Rookmaaker worden besproken. Hij was een invloedrijke kunsthistoricus uit de vorige eeuw die vanuit zijn christelijke overtuiging over kunst en cultuur schreef. Zijn visie op christenkunstenaars werkt, zoals verderop zal blijken, nog steeds door en zal daarom in dit hoofdstuk uiteen worden gezet. Het tweede deel van het hoofdstuk gaat dieper in op de relatie tussen het geloof van een kunstenaar en het werk dat hij maakt. Er zullen vier manieren worden beschreven waarop de geloofsovertuiging van een kunstenaar invloed kan hebben op het werk.
Om de generatie waar deze scriptie om draait, de kunstenaars van onder de 35, in een context te kunnen plaatsen is het belangrijk ook naar hun voorgangers te kijken. Hoofdstuk drie zal daarom in het teken staan van christelijke kunstenaars die ouder zijn dan 35, dus de generatie boven de kunstenaars waar dit onderzoek zich voornamelijk op richt. Ook hierbij wordt de vraag gesteld in hoeverre hun geloofsovertuiging terug te zien is in hun werk. Eerst zullen er daarom vier kunstenaars en hun werk worden uitgelicht. Vervolgens zullen hieruit conclusies worden getrokken en zal er meer in het algemeen over deze generatie christelijke kunstenaars worden geschreven. Hierbij moet opgemerkt worden dat er geen grondig wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar (deze generatie) christelijke kunstenaars in Nederland. Hierdoor zijn de vier kunstenaars voornamelijk geselecteerd op hun bekendheid als christelijke kunstenaar. Dit kan voor enige subjectiviteit in de resultaten zorgen, maar is met het oog op de omvang van deze scriptie helaas onvermijdelijk.
Na de drie inleidende hoofdstukken die nodig zijn om de context te schetsen, zal er in hoofdstuk vier concreet worden ingegaan op de jonge generatie christelijke kunstenaars. Net als in het voorgaande hoofdstuk zullen er eerst vier kunstenaars apart worden besproken en wordt daarna gekeken naar de generatie in het algemeen. Bij het bespreken van de kunstenaars zal aandacht worden besteed aan hun werk en werkwijze, maar ook aan hun persoonlijke achtergrond en visie op het kunstenaarschap. In dit hoofdstuk zal het antwoord op het eerste deel van de onderzoeksvraag duidelijk worden.
Om de beweegredenen van de jonge kunstenaars verder te onderzoeken en zo antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag, is er een vragenlijst opgesteld. Deze enquête is afgenomen bij 21 kunstenaars die binnen het kader van dit onderzoek vallen. De kunstenaars zijn afgestudeerd aan een kunstacademie, zijn op dit moment in Nederland werkzaam als kunstenaar, en zijn niet ouder dan 35 jaar. Aan de hand van de resultaten van de enquête wordt in het vierde hoofdstuk ingegaan op het tweede gedeelte van de onderzoeksvraag. Zoals gezegd komt een deel van de resultaten ook al aan bod in het eerste hoofdstuk.
Deze scriptie wordt afgesloten met een hoofdstuk waarin gereflecteerd wordt op de voorgaande hoofdstukken. De uitkomsten van de verschillende hoofdstukken zullen teruggekoppeld worden en gebruikt worden om conclusies te trekken. Omdat in dit laatste hoofdstuk al een samenvatting wordt gegeven van de vorige hoofdstukken, zal in de conclusie aandacht worden besteed aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag.
Terminologie
Voordat er dieper wordt ingegaan op de materie is het nodig een aantal begrippen verhelderen. Er bestaat enige verwarring over de termen ‘religieuze kunst’, ‘christelijke kunst’ en ‘christelijke kunstenaar’ en in verschillende publicatie worden verschillende definities gehanteerd. Bij het gebruik van de term ‘christelijke kunst’ zal de definitie van De Wal als uitgangspunt worden genomen: ‘kunst met thema’s die ontleend zijn aan het christendom. De christelijke kunst sluit de bijbelse kunst in.’(3) Joost de Wal beschrijft religieuze kunst in Kunst zonder kerk als ‘kunst waarin een notie van het verlangen naar inzicht in het andere, hogere of oneindige wordt uitgedrukt’.(4) Deze definitie is mijns inziens te breed en met name de woorden ‘het andere, hogere of oneindige’ vind ik niet duidelijk genoeg. Daarom hanteer ik in deze scriptie een nauwere definitie. Religieuze kunst is dan ‘kunst waarin een notie van het verlangen naar inzicht in een godheid wordt uitgedrukt’. Dan is er nog het begrip ‘christelijke kunstenaar’. Hieronder versta ik een kunstenaar die zichzelf christen noemt. De termen ‘christenkunstenaar’ en christelijke kunstenaar gebruik ik door elkaar en hebben in mijn ogen dezelfde betekenis. Een christelijke kunstenaar hoeft in mijn ogen dus niet per se christelijke kunst te maken. Daarnaast doel ik met de term christelijke kunstenaar zowel op protestants-christelijke als op katholieke kunstenaars.
Bestaand onderzoek
Zoals hierboven al blijkt is dit niet het eerste onderzoek naar de relatie tussen hedendaagse kunst en het christendom. Omdat deze scriptie specifiek op het werk van Nederlandse christelijke kunstenaars is gericht, zal ik hier alleen publicaties bespreken die betrekking hebben op de situatie in dit land. Als het gaat om Nederlandse christelijke kunst is Joost de Wal de meest prominente onderzoeker op dit gebied. Naast zijn belangrijkste publicatie Kunst zonder kerk publiceerde hij een aantal essays over dit onderwerp.(5) Een andere uitgave over het christendom in hedendaagse kunst is de tentoonstellingscatalogus Jezus is boos: het beeld van Christus in de hedendaagse kunst.(6) In 1995 vond onder andere in Museum Catharijneconvent de gelijknamige tentoonstelling plaats. De catalogus bevat essays die ingaan op christelijke elementen in het werk van Nederlandse hedendaagse kunstenaars. Ook het boek God en kunst, onder redactie van Philip Verdult, kan gezien worden als een belangrijk Nederlands boek over religieuze en christelijke kunst.(7) De essays hierin richten zich ook op wereldwijde kunst en niet enkel op kunst van Nederlandse bodem.
In tegenstelling tot de bovengenoemde werken, richt deze scriptie zich niet rechtstreeks op christelijke kunst. In de reeds bestaande literatuur zijn de kunstwerken als uitgangspunt genomen en worden alleen kunstwerken behandeld met een duidelijk religieuze, christelijke of bijbelse thematiek of beeldtaal. Ik neem daarentegen de geloofsovertuiging van de kunstenaar als uitgangspunt voor het onderzoek. Bij het selecteren van de kunstenaars voor dit onderzoek is dan ook niet gelet op de mate waarin ze christelijke elementen verwerken in hun kunst, zoals uit deze scriptie zal blijken. Daarnaast richt ik me, zoals eerder aangegeven, in deze scriptie specifiek op kunstenaars die op het moment van schrijven niet ouder zijn dan 35 (dus geboren na 1977). Ook op dit gebied is eerder geen onderzoek gedaan.
Omdat ik in deze scriptie de christelijke kunstenaars als uitgangspunt heb genomen, ga ik in op zowel katholieke als protestantse kunstenaars. Zoals zal blijken maak ik hierin geen duidelijk onderscheid, in navolging van de hiervoor besproken publicaties. Ook daarin komt kunst uit de beide stromingen aan de orde, hoewel het katholicisme vaak een grotere rol speelt. Dit is te verklaren door het feit dat in deze publicaties de kunstwerken als uitgangspunt worden genomen en dat er in de kunst veel meer sprake is van een katholieke beeldtaal en symboliek, dan van een protestants-christelijke. Omdat in deze scriptie de kunstenaars zelf het uitgangspunt zijn, zal er in vergelijking met de eerdere publicaties dan ook relatief veel aandacht zijn voor protestantse kunstenaars. Daarbij moet worden opgemerkt dat ik in de zoektocht naar jonge christelijke kunstenaars geen katholieke kunstenaars heb kunnen vinden. Het is lastig hier een eenduidige verklaring voor te geven. Het zou zo kunnen zijn dat er nauwelijks of geen jonge katholieke kunstenaars zijn, hoewel het ook te maken kan hebben met mijn eigen protestants-christelijke achtergrond, waardoor ik minder thuis ben in de katholieke netwerken. Het feit dat er in Nederland geen katholieke kunstenaarsverenigingen zijn, maakt het extra lastig deze kunstenaars te traceren.(8) Ook zou het kunnen dat de kunstenaars er wel zijn, maar dat ze hun geloofsovertuiging niet delen in de kunstwereld.
1. CHRISTENDOM IN HEDENDAAGSE KUNST VANAF 1950
1.1 Ontwikkelingen in Nederland vanaf 1950
Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben er in Nederland verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van christendom en hedendaagse kunst. In dit hoofdstuk zullen de belangrijkste hiervan worden beschreven. Er zal worden geprobeerd in kaart te brengen in hoeverre het christendom de afgelopen zestig jaar verweven was met de Nederlandse kunst en hoe hierover werd gedacht en geschreven. Daarnaast zal worden ingegaan op de meest recente ontwikkelingen, die volgens theoretici aan de orde zijn. Hierbij zal ook gekeken worden of de ondervraagde kunstenaars deze ontwikkelingen in de praktijk herkennen.
Jaren vijftig en zestig
Als het gaat over de geschiedenis van het christendom in de naoorlogse kunst is 1951 een belangrijk jaar. In februari en maart van dit jaar vond er in het Van Abbemuseum in Eindhoven een tentoonstelling plaats met als titel Moderne religieuze kunst uit Frankrijk.(9) In Frankrijk was toen al circa vijftien jaar de Art Sacré-beweging actief, die hedendaagse kunst en kerk met elkaar wilde verzoenen. Twee Dominicaner geestelijken, Marie-Alain Couturier en P. Pie Régamey, speelden hierin de hoofdrol. Ze waren van mening dat moderne en hedendaagse kunst een plaats moesten krijgen in de kerk. De kwaliteit van de kunst stond hierbij voorop en werd belangrijker geacht dan de geloofsovertuiging van de kunstenaar. Vanuit deze visie wist Couturier kunstenaars als Marc Chagall, Fernand Léger en Henri Matisse te betrekken bij de bouw en inrichting van Franse kerken. Onder andere door deze projecten en door het tijdschrift van de Art Sacré-beweging was de moderne religieuze kunst in Frankrijk ver ontwikkeld.
In Nederland was er op dat moment nog een groot verschil tussen de hedendaagse, expressionistische of abstracte kunst en de figuratieve, traditionele kerkkunst. Toen de Franse tentoonstelling in Eindhoven geopend was, reageerden veel Nederlandse bezoekers dan ook geschokt.(10) Het idee dat niet-christelijke kunstenaars als Alfred Manessier en Marc Chagall religieuze kunst en kunst in opdracht van de kerk zouden maken ging er bij een groot deel van het publiek niet in. Ook de abstracte kunst werd door veel mensen niet serieus genomen: omdat een abstract kunstwerk niet duidelijk iets uit de zichtbare werkelijkheid afbeeldt, zou de beschouwer hier geen duidelijke boodschap uit kunnen halen. De Wal beschrijft de reactie van kunstcriticus J. Bauwens als volgt:
'Bovendien is religieuze kunst per definitie dienend, en dienende kunst moet nu eenmaal rekening houden met de beperkte esthetische scholing van de gemiddelde mens en met diens behoefte zichzelf en de wereld in de kunst te herkennen.'(11)
Er waren echter ook positieve reacties op de Franse religieuze kunst. Dat lijkt te blijken uit het feit dat er zeven jaar later een tentoonstelling in Delft plaatsvond, getiteld Nieuwe religieuze kunst.(12) Aan deze expositie namen ook Nederlandse hedendaagse kunstenaars deel die autonoom religieus werk maakten, vaak geïnspireerd door de tentoonstelling van 1951.(13) Het aantal lovende geluiden over abstracte en expressionistische religieuze kunst groeide langzamerhand. Door deze en andere tentoonstellingen waarin dit soort werk werd geëxposeerd, werd de contemporaine religieuze kunst steeds minder aanstootgevend en werd het steeds vaker gebruikt in de bouw en inrichting van verschillende kerken.(14)
In deze tijd, van 1950 tot het einde van de jaren zestig, was er veel aandacht voor Nederlandse religieuze kunst. Volgens De Wal kon men in deze periode ‘bijna ieder jaar wel ergens een tentoonstelling van Nederlandse christelijke kunst bezoeken.’(15) Inhoudelijk merkt hij in de christelijke kunst een verschuiving op die in deze periode in de gehele westerse kunst aan de orde is: er is steeds minder sprake van kunst die op de traditie gericht is en waarin antwoorden worden gegeven, en de meer existentiële kunst waarin vooral vragen worden gesteld groeit in omvang.(16) Waar de kunst eerst meer verkondigend was en een boodschap uitdroeg, komt er steeds meer weer werk dat vragen stelt en de beschouwer zelf aan het denken wil zetten.
Jaren zeventig, tachtig en negentig
Aan het eind van de jaren zestig verandert de hoeveelheid aandacht voor christelijke kunst in Nederland.(17) Vanaf dat moment wordt er minder christelijke kunst gemaakt en worden er nauwelijks of geen tentoonstellingen meer georganiseerd rond deze thematiek. Ook tijdschriften en boeken lijken geen belangstelling meer te hebben voor christelijke kunst. In de jaren tachtig vindt er volgens De Wal een lichte heropleving plaats en neemt de hoeveelheid kunst met christelijke thema’s toe. Toch keert de belangstelling voor dit type kunst nauwelijks terug.(18) Verder werkt de inhoudelijke verschuiving van religieuze kunst, die volgens De Wal in de jaren zestig begonnen was, door in de decennia daarna. In de tentoonstellingscatalogus van Jezus is boos, waarin het Christusbeeld in de moderne kunst centraal staat, koppelt De Wal de term vervreemding aan deze ontwikkeling. Bij moderne kunstenaars die religieuze thema’s of motieven gebruiken - zoals een Christusfiguur - is er volgens De Wal steeds vaker sprake van vervreemding:
'Deze term verwijst niet naar het idee dat de kunstenaar vervreemd is van de religieuze thematiek, maar naar de veronderstelling dat de werken de toeschouwer proberen te vervreemden van diens ‘verstarde’ kijk op het religieuze om er een nieuw idee voor in de plaats te stellen.'(19)

Op deze manier zetten verschillende moderne kunstenaars vraagtekens bij bepaalde bestaande aspecten van religie door ze op een ongebruikelijke manier te benaderen. De Wal maakt duidelijk dat deze vervreemdende werken met regelmaat als blasfemisch werden beschouwd, omdat ze tegen de traditionele zienswijze ingingen en omdat dit soms op een schokkende of confronterende manier gebeurde.(20) Toch is het volgens hem moeilijk om in de hedendaagse kunst een werk te vinden dat met een blasfemische inslag is gemaakt. De kunstwerken die godslasterend lijken, zijn volgens De Wal in de meeste gevallen grensverleggend of confronterend bedoeld. Als voorbeeld noemt hij het werk Piss Christ van de Amerikaanse katholieke Andres Serrano (afbeelding 1), dat bestaat uit een foto van een kleine crucifix dat ondergedompeld is in de urine van de kunstenaar. Het ondervraagt de relatie tussen het heilige, geestelijke en het aardse, lichamelijke. Hoewel de manier waarop hij dat doet voor beschouwers schokkend kan zijn, is de foto volgens De Wal niet gemaakt in het kader van heiligschennis.
Een andere ontwikkeling in de jaren zeventig van de twintigste eeuw in Nederland, is de komst van de Christelijke Academie voor Beeldende Kunst (1978). (21) Deze academie werd opgericht om een opleidingsplaats te bieden voor jonge christenen die zich wilden ontwikkelen in de kunstwereld. In 1986 fuseerde deze school met de Academie voor Christelijke Expressie door Woord en Gebaar en
het Conservatorium Zwolle en vormden ze de Hogeschool voor de Kunsten Constantijn Huygens. De school behield haar christelijke karakter. In 2002 vond er opnieuw een fusie plaats en werd de school samengevoegd met Academie voor Kunst en Industrie in Enschede en Hogeschool voor de Kunsten Arnhem. Deze hogeschool ging verder onder de naam ArtEZ en heeft de christelijke identiteit losgelaten.
1.2 Huidige ontwikkelingen
Door verschillende hedendaagse critici, die hieronder besproken zullen worden, wordt gesteld dat er op dit moment weer een verandering gaande is in de positie van christelijke en religieuze kunst in de Nederlandse kunstwereld. Waar de positieve aandacht voor religieuze kunst aan het eind van de jaren zestig zou zijn verdwenen, zou er weer sprake zijn van een toename. Halverwege de jaren negentig zouden de eerste stappen zijn gezet voor deze heropleving van de religieuze kunst.(22) Één van de publicaties waarin hierover wordt gesproken is het artikel ‘Met overtuiging’ van Sandra Spijkerman.(23) Volgens Spijkerman zou er de laatste jaren weer meer aandacht zijn voor kunst waarin een duidelijke geloofsovertuiging naar voren komt. Deze ontwikkeling is volgens haar halverwege de jaren negentig begonnen, toen de Tilburgse School haar intrede deed.(24) Deze groep Tilburgse kunstenaars, waarvan Marc Mulders en Paul van Dongen deel uitmaken, maakte vanuit hun katholieke achtergrond religieuze kunst. Hoewel ze in het begin niet altijd serieus genomen werden, is dit nu anders. Spijkerman beschrijft hoe ze bijval krijgen van kunstenaars die zelf geen christen zijn, zoals Sarah Lucas en Damien Hirst, die in hun huidige werk verschillende keren verwijzen naar het christendom.
In het artikel van Spijkerman zijn ook anderen aan het woord over de heropleving van religie in kunst. Zo zegt kunstenaar Gijs Frieling: ‘Tien jaar geleden dachten we nog dat religie iets was dat echt voorbij was. Nu zijn we er achter gekomen dat het omgekeerde waar is.’(25) Ook Guus van der Hout, toenmalig directeur van Museum Catharijneconvent, neemt een heropleving van religie in hedendaagse kunst waar.(26) Hij stelt dat de nieuwe generatie kunstenaars geen negatieve associaties meer heeft met godsdienst, wat bij de generaties uit de jaren zestig wel het geval was. Hierdoor staan ze volgens hem veel meer open voor de waarde van religie. Ook in andere publicaties zijn uitspraken gedaan over een heropleving. Zo schrijft Marleen Hengelaar-Rookmaaker in een artikel uit 2010 over het werk van Paul van Dongen: ‘Religie in de kunst is “in” getuige de vele recente exposities over religieuze kunst.’(27) Hoewel Hengelaar-Rookmaaker in dit artikel geen voorbeelden noemt van exposities, kan hierbij gedacht worden aan tentoonstellingen als ‘Door Geloof Gedreven’ in het Stedelijk Museum Zwolle (2011) en ‘Religie in de hedendaagse kunst’ in het Gorcums Museum (2005).
De veranderingen in de manier waarop door de samenleving naar christelijke kunst wordt gekeken staan niet op zichzelf. Ze hangen sterk samen met de secularisering en belangstelling voor religie in het algemeen in de samenleving. De heropleving van religieuze kunst zou deels verklaard kunnen worden aan de hand van de theorie van het metamodernisme. Dit begrip werd in 2010 geïntroduceerd door Timotheus Vermeulen en Robin van den Akker.(28) Met de term wordt de tendens aangeduid die volgt op het postmodernisme. Volgens Vermeulen en Van den Akker accepteert de generatie van het metamodernisme het postmodernisme en wordt de waarde ervan ingezien, maar wil deze generatie verder:
'Postmodernisme heeft veel goeds gebracht: het heeft ons geleerd om alles te ontleden, te deconstrueren, te doorgronden en relativeren. We willen ook niet terug in de tijd want de grote verhalen zijn echt voorbij. Maar nu is er een generatie die zegt: we kennen de gevaren van communisme, kapitalisme, van religies en ideologieën, we zijn ons bewust van de grenzen van ons weten en kunnen – en toch willen we verder.'(29)
Volgens Vermeulen en Van den Akker keren mensen terug naar overtuigingen. Het aannemen van één waarheid is volgens hen niet meer not done en wordt gerespecteerd en geaccepteerd. Dit gebeurt echter wel op een andere manier dan voor het postmodernisme, want de metamodernistische mens is zich bewust van de gevaren en beperkingen. Bovendien blijven de zogenaamde metamodernisten in beweging: in het Engelstalige artikel schrijven Vermeulen en Van den Akker dat het metamodernisme ‘seeks forever for a truth that it never expects to find.’(30) Het gaat volgens deze theorie dus niet om het vasthouden aan een bepaalde overtuiging, maar ruimte open te laten voor verandering en nieuwe ideeën. Als we deze lijn doortrekken naar de hedendaagse religieuze kunst, kan het niet anders dan dat de metamodernistische generatie meer positieve belangstelling heeft voor deze kunst dan de postmodernistische generatie, die vooral werd gekenmerkt door ironie en kritiek op vaste religieuze overtuigingen. De heropleving van de christelijke kunst is dan ook in lijn met de theorie van het metamodernisme.
Reacties
De vraag die oprijst is of de jonge christenkunstenaars deze heropleving ook herkennen en of ze inderdaad meer waardering ervaren van hun omgeving. In de enquête die ik heb gehouden om meer inzicht te krijgen in de beweegredenen van jonge christenkunstenaars is daarom de vraag gesteld of de kunstenaars in hun beroep ervaren dat er de laatste jaren meer respect en positieve belangstelling is tegenover het christendom in kunst. Ruim de helft van de ondervraagde kunstenaars gaf aan dit inderdaad te ervaren. Ze merken dat de kunstwereld meer openstaat voor religie en er minder weerstand is dan ze van oudere kunstenaars in hun netwerk hebben gehoord. Wel geeft de helft van deze mensen, in totaal vijf kunstenaars, hierbij aan dat het niet te sterk opgelegd of belerend moet zijn. Rianne Bakker schrijft:
'Men staat tegenwoordig veel meer open voor een spirituele adem, maar volgens mij zeker niet voor een “sterke” geloofsovertuiging. Juist niet. Men wil ruimte voor eigen mening en geen waarheden opgelegd krijgen, maar deze alleen als mogelijkheid aangereikt krijgen.'(31)
Ook Frank van der Hoeven merkt dit op:
'Ik denk dat het respect er wel is maar een beperking in vrijheid van gedachten wordt minder gewaardeerd. Ik denk dat het voor de mensen erg belangrijk is dat ze zelf een mening kunnen en mogen vormen, zonder dat ze dit opgedrongen krijgen.'(32)
Deze visie sluit aan bij de situatie volgens het metamodernisme: mensen hebben respect voor de vaste overtuigingen van anderen, maar willen vrij zijn om hun eigen overtuiging te vormen. Ze staan open voor nieuwe ideeën en meningen om hun eigen overtuiging te verrijken, maar het moet hen niet opgelegd worden.
Er zijn echter ook andere reacties naar voren gekomen in de enquête. Zo merkt een kwart van de kunstenaars op dat er over het algemeen wel meer aandacht is voor religie en religieuze aspecten in kunst, maar dat dit niet het geval is wanneer het gaat om het christendom. Sommige kunstenaars ervaren nog veel weerstand,(33) anderen ervaren wel respect, maar minder waardering dan er voor andere, met name oosterse, religies lijkt te zijn. Een gedeeltelijke verklaring hiervoor kan zijn dat het christendom zo sterk heeft geleefd in Nederland. Een groot deel van de Nederlandse bevolking heeft zich in de afgelopen vijftig jaar van het christendom afgekeerd. Oosterse religies zijn daarentegen nog relatief onbekend en lijken daardoor aan populariteit te winnen.
Een van de kunstenaars herkent de stelling van het metamodernisme helemaal niet: ‘Ik heb juist het idee dat de hele samenleving verder van God, of een geloofsovertuiging vandaan gaat.’(34) Een aantal kunstenaars vindt het moeilijk om hierover uitspraken te doen, omdat ze er middenin zitten en de vroegere situatie zelf niet hebben ervaren.(35)
2. CHRISTEN EN KUNSTENAAR: VERSCHILLENDE VISIES
2.1 H.R. Rookmaaker
Henderik Roelof (Hans) Rookmaaker (Den Haag, 1922-1977) was een kunsthistoricus die verschillende werken heeft gepubliceerd waarin hij vanuit een christelijk perspectief over kunst schreef. De eerste twintig jaar van zijn leven had hij weinig met het christendom, noch met kunst of kunstgeschiedenis.(36) Hij genoot een opleiding tot marineofficier en werd in 1942 met andere Nederlandse beroepsofficieren krijgsgevangene gemaakt door de Duitsers. In deze periode begon hij in de Bijbel te lezen, mede vanwege de culturele waarde van het boek. Hij werd echter geraakt door de boodschap van de Bijbel en bekeerde zich tot het christendom. Na zijn vrijlating liet hij zich dopen en werd hij lid van de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt.
Tijdens zijn krijgsgevangenschap had hij zich veel verdiept in de geesteswetenschappen en kennis vergaard op het gebied van de filosofie, psychologie en literatuurgeschiedenis. Na zijn vrijlating zag hij het als zijn roeping om zich hierin verder te ontwikkelen en een bekwaam wetenschapper te worden. Vanwege zijn grote interesse in muziek wilde hij in eerste instantie muziekwetenschap gaan studeren. Hier werd hij echter niet toegelaten, waardoor hij uiteindelijk bij de studie kunstgeschiedenis uitkwam. Naast zijn studie werkte hij als assistent bij een van zijn professoren en werd hij kunstcriticus bij dagblad Trouw (1949-1956). Vooral deze laatste baan leverde hem veel extra kennis op, omdat hij zich hierdoor in de hedendaagse kunst kon verdiepen.
In de jaren zestig werd hij de eerste hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Tijdens zijn carrière als kunsthistoricus publiceerde hij een groot aantal werken over kunst en daaraan gerelateerde onderwerpen. Zijn Bijbelse visie speelde hierin vaak een rol, onder andere in zijn meest invloedrijke publicatie, Modern Art and the Death of a Culture. In dit werk, verschenen in 1970, kijkt Rookmaaker vanuit zijn christelijke perspectief naar moderne kunst.
Visie
De visie van Rookmaaker wordt onder andere duidelijk in zijn werken The Creative Gift (1981) en Art needs no justification (1978).(37) Hierin gaat hij in op creativiteit en kunst en hoe hij daar als christen tegenaan kijkt. Ik zal een aantal kernstandpunten uit deze werken bespreken, met name die standpunten die betrekking hebben op of gerelateerd zijn aan kunstenaars met een christelijke overtuiging.
Creativiteit
Rookmaaker is ervan overtuigd dat creativiteit een gave van God is. Hij verwijst daarbij naar Gods vermogen om te scheppen, om te creëren, en stelt dat God dit vermogen ook aan de mens gegeven heeft.(38) Christenen hoeven volgens Rookmaaker dan ook niet bang te zijn om hun talent in te zetten:
'Therefore to be a Christian means that one has humanity, the freedom to work in Gods creation and to use the talents God has given to each of us, to his glory and to the benefit of our neighbors. Therefore, if we have artistic talents, they should be used.'(39)
Christenzijn in een seculiere wereld
Rookmaaker is van mening dat het christelijk geloof veel invloed heeft op een mens. Dat betekent voor hem niet dat een christen zich af moet sluiten van de wereld en zich alleen nog maar met geestelijke zaken bezig moet houden, maar juist het tegenovergestelde: een christen kan een verschil maken door zijn hele leven verweven te laten zijn met zijn geloof.(40) Rookmaaker ziet het christelijk geloof niet als iets ‘extra’s’ in een mensenleven, maar als iets dat geïntegreerd moet zijn, als de basis waaruit een christen leeft. Christenzijn is voor hem dan ook niet een vorm van ‘doen’, maar een vorm van ‘zijn’.
Taak van een christenkunstenaar
Als appendix van de uitgave van The Creative Gift in het verzamelwerk van Rookmaaker vinden we een brief die hij schreef aan een christenkunstenaar.(41) Hierin schrijft hij het volgende:
'The artist’s work can have meaning for the society in which God put him or her if the artist does not withdraw into an ivory tower or try to play the prophet or priest, or - turning in the other direction - in false modesty consider him or herself to be merely an artisan. The artist has to make art while thinking of his or her neighbours in love, helping them and using his or her talents on their behalf.'(42)
Rookmaaker geeft hier aan hoe hij denkt over de manier waarop een christenkunstenaar zijn geloof tot uiting moet brengen in zijn werk. Als een kunstenaar betekenisvol wil zijn voor de samenleving heeft het geen zin om zich af te sluiten voor de seculiere (kunst)wereld en zich met zijn werk alleen op andere christenen te richten. In een andere paragraaf van The Creative Gift geeft Rookmaaker ook aan dat een christelijke subcultuur onvermijdelijk is, maar dat men hier in eerste instantie niet naar moet streven.(43) Een christenkunstenaar zou volgens Rookmaaker dus kunst moeten maken die ook voor niet-christenen van betekenis is. Een andere opvatting die bestaat is dat christelijke kunstenaars zich met hun werk juist op niet-christenen moeten richten en hun werk moeten inzetten als evangelisatiemiddel. Volgens deze opvatting moet het werk de boodschap van het christendom proberen over te brengen. Uit bovenstaand citaat wordt duidelijk dat Rookmaaker het hier niet mee eens is: een kunstenaar moet kunstenaar zijn, en niet de rol van priester of profeet willen spelen. Als kunst door een christen gemaakt is, kan het volgens de kunsthistoricus al veel over het christendom en het christelijke wereldbeeld uitleggen, ook als er geen expliciet christelijke elementen in het werk aanwezig zijn.
Rookmaaker gaat ook in op hoe de kunstenaar dan wel te werk zou moeten gaan. Hij stelt dat een christelijke kunstenaar, net zoals iedere andere christen, vooral uit moet willen blinken in zijn vak. Hij moet zijn talent ten volle benutten en op die manier invloedrijk en van belang worden in zijn sector. Volgens Rookmaaker moet een christen daarbij niet schromen zijn christelijke identiteit te tonen, zodat hij zowel op professioneel als op geestelijk gebied een inspiratiebron kan zijn voor anderen. Deze visie brengt hij sterk naar voren in de volgende passage uit Art Needs No Justification:
'The world did not become atheist because they [atheïsten] preached so hard, but because they worked so hard. In many ï¬elds they have led the way. They have set the tone. Art certainly has a great influence on people. Just think of the role of rock music in the sixties. If there were creative, exciting and good Christian music around, if there were visual art that was truly different, not strange but good, if... then Christianity would have more to say.'(44)
Rookmaaker benadrukt hij dat het werk van christenkunstenaars kwalitatief goed moet zijn en dat het niet conservatief hoeft te zijn, of minder spannend dan niet-christelijke kunst.(45) Zoals gezegd is Rookmaaker ervan overtuigd dat het christelijke geen los onderdeel van een leven is, maar dat het ermee verweven is en in alles zijn uitwerking heeft. Dit geldt voor hem ook voor kunst. De christelijke identiteit van een kunstenaar moet in zijn ogen niet tot uiting worden gebracht door christelijke elementen toe te voegen aan het werk.(46) In plaats daarvan moet de (christelijke) identiteit in het kunstwerk verweven zijn en deel zijn van de persoonlijkheid die achter het werk schuilgaat.
Uitwerking
De visie van H.R. Rookmaaker heeft op verschillende manieren doorgewerkt in Nederland. Enerzijds gebeurde dat door de lezingen en colleges die hij gaf. Een aantal van zijn studenten liet zich sterk door hem inspireren en heeft later ook gepubliceerd over kunst en de rol van het geloof daarin, zoals James Romaine, waarvan in 2002 het boek Objects of Grace: Conversations on Creativity and Faith uitkwam.(47) Daarnaast doceerde hij aan kunstenaars en gaf hij op die manier zijn visie niet alleen door aan academici en theoretici, maar ook aan kunstenaars in de praktijk. Zo is bekend dat hij veel invloed heeft gehad op het leven en werk van Marc de Klijn (zie bijlage 4.), een Joods-christelijke kunstenaar.(48) Behalve door studenten en kunstenaars heeft Rookmaaker ook een stempel gedrukt door zijn betrokkenheid bij organisaties. Hij was vanaf 1964 betrokken bij de stichting van het Christelijk Cultureel Studiecentrum, een organisatie die zich als doel stelde een christelijke opleiding voor kunstenaars op te richten. Dit resulteerde in 1978 in de oprichting van de in hoofdstuk 1 besproken Christelijke Academie voor Beeldende Kunsten in Kampen.(49) Ook was hij actief bij de Zwitserse organisatie l’Abri, een christelijk studiecentrum en richtten Rookmaaker en zijn vrouw aan het einde van de jaren vijftig een Nederlandse vestiging op.(50) Door zijn betrokkenheid bij deze en andere organisaties, is de visie van Rookmaaker steeds verder verspreid geraakt.
2.2 Vier benaderingen
Uit het onderzoek dat ik deed voor ArtWay werd duidelijk dat er een aantal verschillende manieren is waarop de christenkunstenaars werken.(51) Sommige kunstenaars laten hun werk heel sterk beïnvloeden door hun geloofsovertuiging, terwijl anderen hun werk als kunstenaar en hun christelijke overtuiging als twee verschillende werelden zien. Elke kunstenaar gaat daar op zijn eigen manier mee om, bewust of onbewust. Uit alle verschillende manieren van werken die in het stageonderzoek naar voren zijn gekomen, konden grofweg vier benaderingen worden herleid: vier manieren waarop de geloofsovertuiging een rol speelt in het werk van de kunstenaar. Daarbij moet worden vermeld dat de verschillen soms klein zijn en dat het in de praktijk niet altijd mogelijk is een kunstenaar onder één van de vier benaderingen te scharen. Sommige kunstenaars maken verschillende werken, waarin het geloof op verschillende manieren een rol speelt. Dan kunnen de afzonderlijke werken gecategoriseerd worden. Bij elke benadering zal een korte toelichting worden gegeven. Ter verduidelijking is bij een aantal benaderingen een voorbeeld gegeven van een jonge christenkunstenaar die op deze manier werkt.
1. Geen invloed
Allereerst zijn er kunstenaars waarbij de geloofsovertuiging niet of nauwelijks invloed heeft op de werkwijze en het werk. Ze beschouwen hun geloof en hun werk als los van elkaar en halen de inspiratie voor hun werk grotendeels uit andere aspecten van hun leven, zoals de natuur of hun dagelijkse leefomgeving.(52)
2. Indirecte invloed
Bij andere kunstenaars speelt het geloof een grotere rol. Hun levensovertuiging bepaalt hun visie op bepaalde onderwerpen en deze komt naar voren in hun werk. Het geloof biedt op deze manier inspiratie voor de onderwerp- of materiaalkeuze. Een voorbeeld hiervan is het werk Recycle vogel van Eva van Woerkom (afbeelding 2). Deze kunstenares werkt hoofdzakelijk met gerecyclede materialen en in haar werk speelt herwaardering voor gebruikte spullen een grote rol. Deze visie komt voort uit haar geloof: haar liefde voor ‘het oude’ ziet ze terug in de liefde van God, die mensen niet afschrijft, ook al zijn ze beschadigd of lijken anderen hen waardeloos te vinden. Op diezelfde manier hoopt Van Woerkom dat mensen in haar werk het oude en op het eerste gezicht waardeloze weer gaan waarderen. De christelijke overtuiging van de kunstenares is dus niet direct in het werk te herkennen, maar vormt wel de basis van haar werk.
3. Directe invloed, maar niet zichtbaar
Ook zijn er kunstenaars waarbij het christendom concreter in hun werk naar voren komt. Door middel van symboliek vormt (een aspect van) het christelijk geloof de kern van het werk. Voor de beschouwer is dit op het eerste gezicht vaak echter niet te zien en is er naast de ‘christelijke interpretatie’ ook ruimte voor andere interpretaties. Voor deze benadering is het werk van David van der meer exemplarisch.

Zo zou het schilderij Met drie zonnebloemen, een konijn, een hond en een paar vissen in eerste instantie niet als religieuze kunst bestempeld worden, totdat duidelijk is dat de drie zonnebloemen symbool staan voor de drie personen in God, de drie-eenheid (afbeelding 3). Voor Van der Meer speelt het christelijk geloof dus een essentiële rol in het werk, terwijl de meeste beschouwers het werk anders zullen interpreteren.
4. Directe invloed, zichtbaar
Als laatste zijn er de kunstwerken die heel direct aan het christelijk geloof gekoppeld kunnen worden, ook door een beschouwer die het verhaal achter het werk of de kunstenaar niet kent. Er kan bijvoorbeeld een typisch christelijk symbool ingezet worden, of een Bijbels tafereel zijn afgebeeld. Een voorbeeld van een werk in deze categorie is Spreuken 16:9 van Corine de Man-van Tol (afbeelding 4). Op het schilderij zien we op een redelijk geabstraheerde manier een snelweg afgebeeld, die kruist met een andere weg. Hoewel in het schilderij zelf niet


direct duidelijk is dat het gebaseerd is op een Bijbeltekst, komt dit in de titel naar voren.(53) De meeste bezoekers zullen herkennen dat het om een Bijbeltekst gaat en - wanneer ze de tekst kennen of hebben opgezocht - het werk op deze manier interpreteren. Ze zullen de weg associëren met de levensweg die mensen gaan en wellicht de kruisvorm die de wegen vormen in verband brengen met het kruis van Christus.
3. CHRISTELIJKE KUNSTENAARS VAN BOVEN DE 35
Om de jonge christenkunstenaars te kunnen vergelijken met hun voorgangers, zal er in dit hoofdstuk worden ingegaan op de generatie christenkunstenaars van boven de 35. Zoals in de inleiding is aangegeven, zijn deze kunstenaars hoofdzakelijk geselecteerd op hun bekendheid en de hoeveelheid documentatie die over hen beschikbaar was. Wel is er geprobeerd vier duidelijk van elkaar verschillende kunstenaars te kiezen, zodat ze de hele breedte van deze generatie laten zien. Ze zijn afkomstig uit verschillende delen van het land, hebben aan verschillende academies gestudeerd en de stijlen waarin ze werken lopen uiteen. Om dezelfde reden is er ook gekozen voor zowel protestantse als katholieke kunstenaars. Omdat er tot nu toe geen degelijk onderzoek naar de Nederlandse christelijke kunstenaars van deze generatie is gedaan, is het moeilijk te zeggen of deze vier kunstenaars inderdaad het meest representatief zijn. Wel wil ik opmerken dat hun bekendheid er ook voor kan hebben gezorgd dat ze een voorbeeld zijn voor andere christenkunstenaars en dat ze daardoor juist wel representatief kunnen zijn voor de groep. Achtereenvolgens zullen Janpeter Muilwijk, Willem Zijlstra, Marc Mulders en Paul van Dongen worden besproken. In de tweede paragraaf zullen hieruit een aantal conclusies worden getrokken over deze generatie kunstenaars in het algemeen. Om een vollediger beeld te kunnen schetsen van deze groep, is er beknopt onderzoek gedaan naar andere kunstenaars van deze generatie. In bijlage 4 is een overzicht opgenomen van gevonden kunstenaars die ouder zijn dan 35, in Nederland werkzaam zijn en een kunstopleiding hebben afgerond. Vanwege de weinige academische documentatie die er op dit moment is, is deze informatie hoofdzakelijk verkregen via ArtWay en de websites van de kunstenaars.
3.1 Vier voorbeelden
Janpeter Muilwijk
Janpeter Muilwijk (1960) is een beeldend kunstenaar die woont en werkt in Middelburg.(54) In de jaren tachtig studeerde hij aan de Christelijke Academie voor Beeldende Kunsten in Kampen en vervolgens aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. Hij won diverse prijzen met zijn werk, waaronder de Koninklijke Prijs voor de Schilderkunst (1992) en de Paul Citroenprijs (1995).(55) Hij heeft meegewerkt aan een groot aantal tentoonstellingen, verspreid over het hele land.
Het oeuvre van Janpeter Muilwijk bestaat uit tekeningen, schilderijen en textielontwerpen. De afbeeldingen die hij maakt zijn figuratief en tonen vrijwel altijd een of meerdere mensen, vaak naakt. Ze bevinden zich meestal in een lege of geabstraheerde omgeving. In zijn tekeningen gebruikt hij daarbij veel lichte grijs- of pasteltinten, zoals ook te zien is in het werk Vader, Soon (afbeelding 5). De figuren hebben vaak een serene uitstraling, zowel door het gebruik van weinig verschillende kleuren als door het gezicht en de blik in de ogen. De houdingen die ze aannemen zijn hiermee in overeenstemming: vaak liggen, zweven, zitten of slapen ze. Door hun naaktheid stralen ze bovendien een gevoel van kwetsbaarheid uit. Al deze aspecten zijn te herkennen in Vader, Soon.
Veel van deze kenmerken zien we ook terug in de schilderijen van Muilwijk. Ook hierop zijn vaak naakte figuren te zien en zijn redelijk lichte kleuren gebruikt. Wel is in de schilderijen meer gewerkt met kleurvlakken en zijn er meer verschillende kleuren gebruikt. Een voorbeeld is Man met schaapjes (afbeelding 6). Opvallend in het werk van Muilwijk is de houding en lichaamsbouw van de figuren. De figuren voldoen niet aan het huidige schoonheidsideaal en er is niet gepoogd de lichamen zo realistisch mogelijk weer te geven. Onder andere hierdoor maken ze een niet geïdealiseerde, bijna stuntelig te noemen indruk. Ook de composities zijn vaak niet realistisch: de figuren lijken te zweven tegen de neutrale, geabstraheerde achtergrond.
De thematiek van het werk van Muilwijk is vaak gerelateerd aan het christendom, hoewel het in het ene werk meer expliciet is dan in het andere. Zo kan Vader, Soon geïnterpreteerd worden als een werk dat volkomen los staat van het christendom, maar zijn er wel degelijk een aantal verbanden te leggen met deze godsdienst. Zo zien we behalve de vader en de zoon ook een duif, waardoor het werk lijkt te verwijzen naar de Drie-eenheid. De blauwe kleur van het werk zou dan kunnen slaan op de hemel of het goddelijke. Het werk Man met schaapjes kan op eenzelfde manier verwijzen naar het christelijk geloof, omdat het associaties oproept van Christus als herderfiguur. Naar aanleiding van de tekst in Johannes 10, waarin Jezus zegt ‘Ik ben de goede herder’, is Christus vaak als herder afgebeeld in de beeldende kunst. Toch heeft Muilwijk ervoor gekozen zijn beschouwers niet te dwingen het werk op deze manier te interpreteren en heeft hij het Man met schaapjes genoemd. In het gehele oeuvre van Muilwijk zien we dit vaak terug: de kunstenaar baseert zijn werk op christelijke thema’s, maar hij zorgt ervoor dat het werk ook op andere manieren te interpreteren is.


De kunstenaar ziet zichzelf als een schilder met een missie: hij wil het mooie en het goede in de mens laten zien, want hij is van mening dat de negatieve kanten van de mens al zo duidelijk om ons heen aanwezig zijn.(56) Omdat hij bekend staat als een kunstenaar die met christelijke thema’s werkt, wordt hij regelmatig uitgenodigd om in dit kader te exposeren en te werken. Zo ontwierp hij in 2011 een wandtapijt van ruim elf bij drie meter, voor de Nieuwe Kerk in Middelburg.(57) Toch wordt zijn werk niet alleen tentoongesteld in christelijke kringen of in kerken. Zijn werk is ook te zien geweest in het Stedelijk Museum Schiedam,(58) het Gemeentemuseum Den Haag (59) en in Museum Singer Laren.(60,61)
Willem Zijlstra
Willem Zijlstra (1954) is een beeldend kunstenaar uit Bussum. Na zijn opleiding aan de Academie voor Beeldende Vorming in Amsterdam, ging hij werken als docent in het voortgezet onderwijs en aan de Gooise Academie voor Beeldende Kunsten in Laren. Ook werkte hij tot 2008 als docent aan de zomeracademie van ArtEZ en is hij gastdocent geweest op de Christelijke Hogeschool Ede. Daarnaast heeft hij zich beziggehouden met het maken van autonoom werk.(62)
In eerste instantie maakte Zijlstra vooral schilderijen en tekeningen, maar in de loop der jaren is hij steeds meer verschillende technieken en kunstvormen gaan gebruiken. Inmiddels heeft hij een groot oeuvre opgebouwd, waarin onder andere schilderijen, bronzen beelden, bewerkte foto’s, installaties en performances een plaats innemen. Deels door deze verscheidenheid in kunstvormen is het moeilijk één overheersende stijl aan te wijzen. Wel zien we dat veel van zijn werken een conceptuele inslag hebben. Een voorbeeld hiervan is Agnus Dei, een van zijn bekendste werken (afbeelding 7). In dit werk komen verschillende kunstvormen samen en staat een geslacht lam centraal. De kunstenaar bouwde zijn werk op in de vorm van een drieluik, een vorm die in de kunstgeschiedenis vooral gebruikelijk was voor altaarstukken. Zijlstra volgde een half jaar lang een lam, en maakte zo de geboorte, het leven en het sterven van het dier mee. Het vlees van het lam liet hij inblikken en vormt het eerste deel van het drieluik. Het tweede deel wordt gevormd door het lichaam van het lam, dat hij liet prepareren en met de poten bijeengebonden op een stapel kranten legde. Op de bovenste krant is, naast de kop van het lam, een artikel zichtbaar met de kop ‘De mens is tot alles in staat’, waardoor het lijden van het lam wordt benadrukt. Tot slot maakte hij een houten deurkozijn waaraan hij het bloed van het lam streek. Dit gebeurde als een performance en is gefilmd. De deurpost en de film vormen samen het derde deel van het drieluik. Het werk wil op een confronterende manier ingaan op het lot en de kwetsbaarheid van een lam. De titel Agnus Dei maakt duidelijk dat het naar de christelijke beeldtraditie refereert en dat het lam een verwijzing is naar het Lam van God, Jezus. Indirect staat dus niet het het lot van het lam centraal, maar de lijdensweg van Christus.
De schilderijen die Zijlstra maakt zijn herkenbaar aan hun grove streek. Een deel ervan, met name Zijlstra’s vroege werk, is geïnspireerd op de omgeving van de kunstenaar en toont landschappen, natuur en stillevens. Een ander deel is geïnspireerd op het christendom en toont Bijbelse thema’s als de schepping, Johannes de Doper en een psalm. In al zijn werken valt op dat Zijlstra regelmatig gebruik maakt van verwijzingen naar tradities, symboliek, beeldtaal uit de geschiedenis van de kunst, of kunstenaars uit het verleden. Zo maakte hij in 2005 een zevenluik getiteld Zeven werken van barmhartigheid, dat teruggrijpt op het gelijknamige werk van de Meester van Alkmaar.
Zijlstra is als kunstenaar erg actief in christelijke kringen en zet zich onder andere in voor een betere relatie tussen kerken en kunstenaars. Zo speelt hij een belangrijke rol binnen organisaties als ArsProDeo en Platform Kerk & Kunst, initiatieven die de samenwerking tussen kunstenaars en kerken willen vergroten en de kloof tussen deze twee groepen willen overbruggen.(63) Doordat zijn activiteiten hoofdzakelijk binnen de christelijke wereld plaatsvinden, is dit voor een groot deel ook het kader waarin zijn werk geëxposeerd wordt. Zo werd werk van hem tentoongesteld op de Gereformeerde Hogeschool Zwolle, in Museum Catharijneconvent en op een internationale christelijke studentenconferentie in Krakow. Toch heeft hij ook wel bekendheid verworven buiten de christelijke wereld. Zo is in 2006, 2009 en 2011 werk van hem geëxposeerd in Museum Singer Laren (64) en is zijn werk te zien geweest in diverse galeries.

Marc Mulders
De katholieke Marc Mulders (1953) is de afgelopen decennia uitgegroeid tot een van Nederlands meest bekende religieuze kunstenaars. Hij studeerde aan de Academie voor Beeldende Kunsten St. Joost in Breda en woont en werkt op dit moment in Tilburg.(65)
Het oeuvre van Mulders is gevarieerd: het bevat schilderijen, aquarellen, glas-in-loodramen en andere glasobjecten, textiel en fotografie. Bovendien maakt hij zowel abstract als figuratief werkt, en regelmatig lopen deze twee in elkaar over. Een voorbeeld uit het oeuvre van Mulders is Moonlight Garden, een schilderij dat hij maakte in 2010 (afbeelding 8). Hoewel het op het eerste gezicht een abstract werk lijkt, maakt de titel duidelijk dat het om een bloementuin gaat. De pasteuze streek die in dit werk is gebruikt, is kenmerkend voor de schilderijen van Mulders. Deze grove streek betekent dat niet dat de werken niet gedetailleerd zijn. Door het mengen van kleuren bereikt Mulders het tegendeel en zitten de schilderijen vol detail.
Dit is niet het enige werk van Mulders waarop bloemen zijn afgebeeld. De natuur vormt een grote – zo niet de grootste – inspiratiebron voor de kunstenaar en is dan ook een veelvoorkomend thema in zijn werk. Veel van deze werken zijn gelaagd en hangen nauw samen met de geloofsovertuiging van Mulders. Door planten, bloemen en dieren weer te geven, raakt hij vaak thema’s als leven en dood, vergankelijkheid, schoonheid en transformatie. Hoewel de werken door de beschouwer op meerdere manieren geïnterpreteerd kunnen worden, is de relatie met het christelijke vaak dichtbij. Wanneer in een werk bijvoorbeeld een lijdend of stervend dier centraal staat, wordt daar bij Mulders al snel het lijden en sterven van Christus aan gekoppeld.(66)
Toch staat er ook een groot aantal werken op Mulders’ naam die op een nog directere manier met het christendom verbonden zijn. Een voorbeeld hiervan is het schilderij Ecce homo (afbeelding 9). Uit de titel valt al af te leiden dat Jezus in dit schilderij centraal staat. Het Latijnse ‘Ecce homo’ betekent ‘zie de mens’ en Pontius Pilatus zou deze woorden hebben gesproken toen hij Jezus aan het volk liet zien, nadat Jezus gegeseld was.(67) De man die Mulders heeft afgebeeld bevat een andere verwijzing. Deze is namelijk grotendeels nageschilderd van het werk De anatomische les van Dr. Deijman van Rembrandt (afbeelding 10).(68) Zowel de half liggende houding en de verwondingen als de compositie waarin de figuur geschilderd is, komen overeen met het dode lichaam in het schilderij van Rembrandt. Ten derde refereert Mulders met dit werk aan de St. Pieterskerk in Rome, doordat het eerste grondplan van deze kerk in het schilderij zichtbaar is.(69) De vraag is wat Mulders met deze verwijzingen wilde bereiken. In een interview dat in 1994 in Trouw werd gepubliceerd, deed hij hier uitspraken over. Hij gaf onder andere de volgende toelichting:
'Het grondplan van de kerk van het Vaticaan staat hier voor het versteende dogma dat het geloof is geworden. In den beginne was het woord schitterend, maar het instituut kerk heeft het geloof laten verworden. Dat zie je bijvoorbeeld als de paus op reis gaat; hij spreekt dan geen profetische woorden, maar verkondigt het instituut in plaats van het woord. Dit schilderij vormt een aanklacht tegen de kerk en ik heb daarom de lijdende Christus op de middenas geplaatst. Ik wil zo het lijden teruggeven aan de kerk.'(70)
Hoewel Ecce homo op verschillende manieren te interpreteren is, maakte Mulders het met de bedoeling kritiek te leveren op en vragen te stellen over het functioneren van de (katholieke) kerk. Zoals hij in het citaat duidelijk maakt moet volgens hem de kerk niet zichzelf centraal stellen, maar moet de Christus, de lijdende mens in het middelpunt staan van de kerk.
Doordat het werk van Marc Mulders vaak erg gelaagd is en meerdere interpretaties toelaat, is het niet alleen toegankelijk voor mensen die zich verbonden voelen met het christendom. Dit heeft ervoor gezorgd dat Mulders nationale bekendheid heeft verworven in de seculiere kunstwereld. Naast dat er verschillende werken van hem te zien zijn in Museum Catharijneconvent, in het Museum voor Religieuze Kunst Uden en in verschillende kerken, wordt zijn werk daarom ook in minder religieus georiënteerde musea vaak tentoongesteld. Zo hebben ook het Stedelijk Museum Amsterdam en het Van Abbemuseum meerdere stukken in hun bezit.



Paul van Dongen
Een andere hedendaagse kunstenaar die vanuit een katholieke overtuiging leeft en werkt, is Paul van Dongen (1958).(71) Samen met Marc Mulders en een drietal andere katholieke, Tilburgse kunstenaars maakte hij deel uit van de Tilburgse School.(72) Net als Marc Mulders studeerde hij aan de Sint Joost Academie en woont en werkt hij in Tilburg.(73)
Het werk van Van Dongen bestaat hoofdzakelijk uit etsen, aquarellen, en tekeningen. De onderwerpen hiervan zijn divers en variëren van naakten tot schedels en van portretten tot religieuze thema’s. Wat zijn stijl betreft valt de ambachtelijkheid op. Het werk Adam (waar zijt gij?)(afbeelding 11) is hiervan een voorbeeld: de precisie waarmee de ets gemaakt is en aandacht voor de anatomie tonen de vaardigheid van de kunstenaar. Zoals de titel zegt is de figuur die is afgebeeld Adam, die volgens de Bijbel de eerste mens was. Nadat hij een vrucht van de verboden boom heeft gegeten, schaamt hij zich en verbergt hij zich voor God, wanneer deze hem roept. Dit moment heeft Van Dongen hier weergegeven.

Zoals dit werk duidelijk maakt refereert de kunstenaar in zijn kunst aan het christendom. In sommige werken, zoals Adam (waar zijt gij?), doet hij dit op een expliciete manier, door te verwijzen naar een bijbelverhaal. In andere werken is het geloof meer op de achtergrond of in symboliek aanwezig, zoals bij Verrijzenis het geval is (afbeelding 12). Op dit werk, een combinatie van een ets en een aquarel, zien we een doorntak en een doornenkroon die de dood en het lijden symboliseren. Samen vormen ze het figuur van het kruis. De kroon is echter door midden gebroken, waardoor hij open is komen te liggen. Uit de doorntak groeien kleine takjes met blaadjes. Deze twee elementen staan symbool voor de verrijzenis en het nieuwe leven. De kleuren benadrukken deze levendigheid. Hoewel dit werk op het eerste gezicht enigszins abstract lijkt, maakt de titel duidelijk waar de verschillende elementen in het werk symbool voor staan. Het religieuze ligt er niet dik bovenop, maar kan wel worden gezien in de doornenkroon, de kruisvorm en het thema van de verrijzenis.

Hoewel niet alle werken verwijzen naar religie, wordt een groot deel van het oeuvre van Van Dongen gekenmerkt door soortgelijke religieuze thema’s of het gebruik van christelijke beeldelementen. Thema’s als vallen en opstaan en het verrijzen zijn onderwerpen die vaak terugkomen in zijn werk. Het werk van Van Dongen wordt dan ook regelmatig in de context van religieuze, christelijke of bijbelse kunst geëxposeerd.(74) Toch wordt zijn werk ook met regelmaat getoond in musea en galeries die geen directe link met religie hebben, zoals het Gorcums Museum (75) en Museum Jan Cunen.(76,77)
Lees verder bij deel II: Jonge christenkunstenaars geloven in kunst 2 | door Nina Minnaar