ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Kerk en kunst -> Materiaal voor kerkelijk gebruik

Marcus 8:27-35 - De Mensenzoon moet veel lijden

 
 
door Dries van den Akker s.j.
 
Eerst gepubliceerd op http://www.beeldmeditaties.nl
 
We kijken naar een merkwaardige afbeelding. We zien Jezus als jongeman met aureool rond zijn hoofd, in een rode mantel over een wit onderkleed dat bijeen wordt gehouden door de ceintuur rond zijn middel. Over zijn linkerschouder draagt Hij een aantal attributen die vooruitgrijpen op zijn lijden: plankenkruis, compleet met opschrift INRI (Jezus, Nazarenus, Rex Judaeorum = Jezus van Nazareth, Koning der Joden); daarnaast een ladder, staak met een spons erop en een lans. In de rechterhand heeft hij een emmer waarin zichtbaar zijn: touw, gesel, hamer en nijptang, en spijkers. Hij loopt op blote voeten, in de kunst symbool voor het gaan van de weg van het evangelie. Hij heeft de ogen neergeslagen, klaarblijkelijk is Hij in gepeins verzonken. Hij loopt over een stenige bodem. Op de achtergrond vaag de contouren van de stad Jeruzalem in het volle zonlicht, en dat alles onder een blauwzwarte hemel, die suggereert dat zich donkere wolken boven zijn hoofd samenpakken. Het onderschrift luidt: ‘In laboribus a iuventute mea’, wat men zou kunnen vertalen met: ‘Van jongs af aan ga ik gebukt onder lijden’.
 
De kunstenaar heeft dit paneel geschilderd aan het begin van de 19e eeuw, een periode in de geschiedenis van de katholieke vroomheid, waarin het lijden een grote plaats innam, bijna alsof het lijden zelf verheerlijkt werd. Die periode heeft geduurd tot de jaren zestig van de vorige eeuw. We zouden er dus mee kunnen volstaan deze afbeelding af te doen als een voorbeeld van die periode. Een periode die wij, katholieken, dus zo’n jaar of veertig, vijftig geleden achter ons hebben gelaten.
 
Maar met de evangelietekst van vandaag in de oren zou deze afbeelding ons toch misschien dichter bij Jezus en zijn spiritualiteit kunnen brengen. Vandaag horen we Jezus immers tegen zijn leerlingen zeggen: “De Mensenzoon [daar bedoelt Hij zichzelf mee] moet veel lijden en zal door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden verworpen worden. Maar na ter dood te zijn gebracht zal Hij na drie dagen verrijzen.” Deze tekst staat te boek als Jezus’ eerste lijdensvoorspelling. Hoe grote plaats deze gedachten in zijn leven innam, blijkt wel uit het feit dat Hij er minstens nog twee keer op zal terugkomen. Matteus, Markus en Lukas vermelden alle drie dat Hij tot drie keer toe een dergelijke lijdensvoorspelling heeft gedaan.
 
Deze eerste keer klinkt de lijdensvoorspelling, meteen nadat Petrus namens de leerlingen plechtig verklaart in Jezus de lang verwachte Messias te herkennen. Onmiddellijk legt Jezus uit dat Hij een heel andere Messias zal blijken te zijn dan de joden tot dan toe dachten. Niet iemand die in een handomdraai van deze door kwaad, lijden en dood getekende wereld een paradijs zal maken. Maar iemand die zelf ook door kwaad, lijden en dood getekend zal worden. Hij zal door dat alles heen gaan om langs die weg aan de andere kant van de dood uit te komen bij een nieuw leven, verborgen in God.
 
Niet alleen dat deze Messias moest lijden en sterven was volkomen onverwacht, maar ook het feit dat Hij na de dood een perspectief opende van een nieuw leven bij God. Zo was er in de joodse godsdienst tot op dat moment nog nauwelijks over het hiernamaals gesproken. Immers, voor Jezus’ tijdgenoten was het helemaal geen uitgemaakte zaak dat de doden zouden verrijzen. Integendeel. Doden gingen naar een soort dodenbewaarplaats, een dodenrijk, ergens in het binnenste van de aarde. Daar was niks. In ieder geval geen leven. De psalmen in het Oude Testament zingen dan ook: “Is er soms iemand in het dodenrijk die nog aan U kan denken? Wordt daar nog uw lof gezongen?” (bv. Psalm 6). Jezus was opgevoed met de psalmen. Ze waren Hem vertrouwd. Hoe komt Hij dan aan het idee dat je als dode weer zou kunnen opstaan?
 
Sterker. Geleerde tijdgenoten van Hem, de zogeheten Sadduceeën, maken zijn geloof in de verrijzenis belachelijk. Voor hen zijn de doden gewoon dood. Punt uit. Maar Hij antwoordt: “Onze God is een God van levenden, niet van doden” (Markus 12,27). Wij mogen ons dus verbazen over zijn pertinente overtuiging dat de doden verrijzen.
 
Tegen het einde van zijn leven, aan het Laatste Avondmaal, bereidt Hij zijn leerlingen voor op het definitieve einde: “Ik ga heen. Maar in het huis van mijn Vader is ruimte voor velen. Ik ga daar ook voor jullie een plaats bereiden. Als het niet zo was, dan had ik dat jullie ook gezegd” (Johannes 14,06). Hij ging er klaarblijkelijk van uit dat je leven met de dood niet ten einde was. Dat na de dood Hem (en ons!) een nieuw leven wacht. Bij God zelf. Ongehoord!
 
Alsof Hij zegt: ‘Het leven dat wij nu leiden wordt niet begrensd door de dood. Het maakt deel uit van een veel groter geheel, van een onmetelijk, duizelingwekkend mysterie.’ij zijn leerlingen voor op zijn definiteiev heengaan. H Dat was zijn overtuiging. En wat ik zo indrukwekkend vind: daar heeft Hij ook naar geleefd! Het was zijn spiritualiteit. Het beheerste zijn doen en laten. Je vraagt je af: hoe was die overtuiging in Hem gegroeid? Hoe lang was Hij daar al mee bezig, voordat Hij ermee voor de dag kwam? Had Hij wellicht daarom gewacht tot zijn dertigste – behoorlijk oud in die dagen – vooraleer aan zijn openbaar leven te beginnen?
 
Met die vragen en verbazing in gedachten wil ik vandaag kijken naar de afbeelding. Hoe Jezus ‘van jongs af aan’ zich heeft voorbereid op zijn weg. Een weg van solidariteit met mensen die in zijn tijd ‘onrein’ werden genoemd: tollenaars, zondaars, verschoppelingen. Niet de weg van veroordeling en discriminatie zoals zijn gelovige tijdgenoten die gingen, maar van barmhartigheid, vergevingsgezindheid en naastenliefde. Hij kon op zijn vingers natellen dat die weg Hem in conflict zou brengen met de godsdienstige leiders van zijn dagen. Hij maakte zich geen enkele illusie en bereidde zich voor op wat komen zou. Donkere wolken pakken zich boven Hem samen, maar ginds in de verte ligt het einddoel van zijn leven: de Stad Gods. In het volle licht.
 
Paneelschildering op kerkbank, Kloster Ilsenburg, Kloosterkerk, Duitsland: De Mensenzoon zal veel moeten lijden, 1819.
 
Bijbellezing: Marcus 8:27-35