ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Artikelen

L. Gasque: Kunsthistoricus en calvinistisch denker

KUNSTHISTORICUS EN CALVINISTISCH DENKER

H.R. ROOKMAAKER (1922-1977)
 
door Laurel Gasque
 
Henderik Roelof (Hans) Rookmaakers leven omspande slechts 55 jaar. Zijn levensjaren vielen midden in de twintigste eeuw: in 1922 werd hij geboren en in 1977 doofde zijn lamp.1
 
Sinds zijn dood is de aandacht voor kunst onder christenen uit bijna alle tradities en kerkgenootschappen in Europa en Noord-Amerika aanzienlijk toegenomen. Een generatie geleden waren er nog maar weinig Europese of Noord-Amerikaanse orthodox-gereformeerde of evangelische organisaties, tijdschriften of opleidingen die zich bezighielden met kunst; en kunstenaars moesten om pragmatische of dog­matische redenen meestal genoegen nemen met een positie in de marge van de kerken. Tegelijkertijd werd de kunst voor veel leden van de culturele elite een surrogaatreligie, en een platform voor pro­test en revolutie voor een boze, jeugdige minderheid. Hans Rook­maaker trad deze culturele omstandigheden tegemoet met een bui­tengewone openheid en met een diep menselijk medeleven en standvastig geloof. Gezien de korte duur van zijn leven oefende hij een buitengewoon grote en diepe invloed uit op vele personen en groepen die later een sleutelpositie in zouden gaan nemen. Zij zou­den een belangrijke rol gaan spelen in de veranderende houding ten aanzien van de kunst in de kerk en vele andere instellingen. Zoals de Amerikaanse historicus Mark Noll opmerkte: 'Als er vandaag de dag ook maar enigszins sprake is van een evangelische intellectuele re­naissance, dan is die mede te danken aan Rookmaaker.'2
 
Terwijl Rookmaaker onder begeleiding van professor I.Q. van Regte­ren Altena (1899-1980) nog werkte aan de afronding van zijn disser­tatie aan de Universiteit van Amsterdam, werd hij in 1957 aangesteld als wetenschappelijk medewerker aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1964 werd hij gevraagd voor de oprichting van de subfaculteit kunst­geschiedenis aan de Vrije Universiteit, waar hij als professor uitein­delijk studenten aantrok vanuit de hele wereld. Gedurende zijn pro­fessoraat maakte hij vele reizen door Europa (vooral Engeland) en Noord-Amerika om lezingen te geven. Hij was ook actief in het werk van L'Abri, dat opgericht was door zijn vriend Francis Schaeffer. Dit leidde tot de oprichting van een L'Abri-gemeenschap in Nederland en gaf hem de gelegenheid om tot grote groepen studenten te spre­ken in Zwitserland, Engeland, Canada en de Verenigde Staten. De Britse InterVarsity Fellowship (nu de UCCF) organiseerde lezingen aan universiteiten en andere prominente instellingen, terwijl tiental­len christelijke hogescholen en kerken in Noord-Amerika hem graag verwelkomden als spreker.
 
Rookmaaker was geen doorsnee academicus: hij voelde zich even thuis op de universiteit als daarbuiten; onder academische collega's als onder het minder geleerde deel van de mensheid, in de kerk, in de bioscoop of in de jazzclub. Op het eerste gezicht lijkt het onwaar­schijnlijk dat iemand als hij gehoor zou vinden bij een radicale en op­standige generatie, die er niet alleen op uit was de universiteit te her­vormen, maar tevens de hele maatschappij. Zijn lichamelijke gestalte was niet groot of indrukwekkend. Gekleed in driedelig kostuum en met pijp in de mond zag hij er eerder uit als een gefortuneerde bu­reaucraat of bankmanager dan als kunsthistoricus. Hij was echter een meester in het communiceren, zowel in het Nederlands als in het Engels, waarbij hij zich even moeiteloos richtte tot een geletterd als tot een ongeletterd publiek. Als de lichten uitgingen en hij dia's ging vertonen van grote kunstwerken uit het verleden of van opzienba­rende kunst uit het heden, werd er ademloos naar zijn commentaar geluisterd, of de luisteraars het nu met hem eens waren of niet. Zijn stijl van spreken was hoogst ongebruikelijk voor een professor, omdat hij zijn lezing niet voorlas maar ter plekke improviseerde. Hij con­centreerde zich geheel op zijn publiek. Hij verhief de lezing tot kunstvorm, maakte er een optreden van. Net zoals de oude jazzmusi­ci die hij zo bewonderde, speelde hij een inventief spel met thema's en improviseerde hij met grote vakkundigheid en intensiteit binnen de gegeven structuur (het onderwerp van de lezing). Hij provoceer­de en shockeerde, vermaakte en verbijsterde. Veel hing hij op aan de muziekvoorbeelden of dia's die hij liet horen of zien. Hoe vaker hij een lezing herhaalde, hoe rijker die werd.
 
In tegenstelling tot de typische wetenschappelijke specialist die 'meer en meer weet over minder en minder' , was Rookmaakers ken­nis en belangstelling zowel breed als diep. Hij was tot geloof geko­men tijdens zijn krijgsgevangenschap in de Tweede Wereldoorlog door het bestuderen van de Bijbel en de filosofie. Lang voordat hij kunsthistoricus werd, hield hij zich al diepgaand bezig met muziek, vooral met de muziek van de zwarte bevolking van Amerika. Zijn boek Jazz, blues en spirituals (Complete Works deel 2, 1960; p.155-314) verscheen een jaar na zijn dissertatie Synthetist Art Theories (CW 1, 1959, p. 3-227), die handelde over Paul Gauguin. Zijn ervaring als kunstcriticus bij Trouw (1949-1956), als samensteller van een serie klassieke jazzplaten voor Riverside Records, en als lid van de Neder­landse Filmkeuring Kommissie (NFK) zorgde ervoor dat hij op de hoogte was van zowel de grote lijnen als van de kleine details van de culturele ontwikkelingen. Hij kon op meesterlijke wijze verbindin­gen leggen tussen de verschillende kunstvormen, en tussen zijn ge­loof en zijn wetenschappelijke arbeid. Al vroeg ontdekte hij veel wijs­heid in Dooyeweerds Wijsbegeerte der Wetsidee, die hij later uitwerkte in zijn werk als kunsthistoricus, kunstcriticus en mentor voor een nieuwe generatie wetenschappers, kunstenaars en andere invloedrijke personen. Het strikt technische taalgebruik van de we­tenschappelijke wereld liet hij daarbij al snel links liggen.
 
Zijn Modern Art and the Death of a Culture (CW5, 1970, p. 1-164) was een boek van betekenis, dat zowel in de gewone als in de christelijke boekhandel werd verkocht. Tot zijn grote verrassing werden er in ver­houding meer exemplaren in japan verkocht dan in Noord-Amerika of Europa. Het boek werd besproken in Art News en onder de aan­dacht gebracht door Malcolm Muggeridge in Esquire en The [London] Observer, waar hij het een van de beste boeken van het jaar noemde.3
 
Familie, kinderjaren en jeugd
Rookmaaker werd op 27 februari 1922 in Den Haag geboren. Zijn va­der, met dezelfde naam als hij, was op dat moment met studieverlof in Nederland; hij was werkzaam als bestuursambtenaar in Neder­lands-Indië. Ook zijn grootvader had in Nederlands-Indië gediend. Zijn vader was geboren in Batavia. Rookmaker senior was voor zijn verlof controleur geweest in het zuidelijke deel van Celebes (het hui­dige Sulawesi) en was in Nederland om een cursus te volgen aan de Nederlandsch-Indische Bestuursacademie in Den Haag. Hij zou in de jaren daarna steeds verder opklimmen in rang en uiteindelijk re­sident van de Lampongse districten van Zuid-Sumatra worden. Voor zijn verdiensten als Indisch ambtenaar werd hij geridderd in de Orde van Oranje-Nassau.4
 
Hans' vader lijkt zeer genoten te hebben van het leven in Neder­lands-Indië. Hij ondernam ondermeer een aantal expedities om nieuwe planten en dieren op te sporen. Op één expeditie ving hij twaalf komodovaranen (grootste levende hagedis) ten behoeve van Europese dierentuinen en wetenschappelijk onderzoek. Een kikker- ­en schelpensoort werden naar hem genoemd, evenals een vogelras.5
 
Theodora Catharina Heitink, Hans' moeder, werd op 17 maart 1890 in Den Haag geboren. In tegenstelling tot haar man heeft zij nooit goed kunnen wennen aan het overzeese leven. Zij had haar ei­gen levenspatroon, en trok zich terug in haar eigen werkelijkheid. Ze ging zelfs zover dat ze dagelijks Nederlandse kost kookte voor zich­zelf.
 
Het leven in het buitenland en de scheepsreizen heen en weer naar Nederland misten hun uitwerking niet op de jonge Hans. Hij heeft altijd van exotisch eten, aparte landschappen en gemengde ge­zelschappen gehouden. Zijn interesse in schepen bracht hem naar de scheepsbouw en de officiersopleiding van de marine in Den Hel­der.
 
Het residentschap van H.R. Rookmaaker senior in Sumatra moest wegens diens slechte gezondheid vroegtijdig worden beëin­digd. In 1936 keerde hij naar Nederland terug om in Den Haag te gaan wonen. Hartproblemen dwongen hem een jaar later tot pen­sioen. Hans ging naar de HBS, wat hij verkoos boven het meer op de klassieke oudheid en talen gerichte gymnasium. Intellectueel gezien was hij van alle markten thuis. Hij was even goed in wiskunde en na­tuurkunde als in geschiedenis en de geesteswetenschappen. Hans' ouders waren rechtschapen Nederlandse burgers, maar niet zo godsdienstig. Hij omschreef zijn opvoeding zelf als volgt:
 
'Ik kom uit een gezin dat op generlei wijze als godsdienstig kan wor­den getypeerd. Er was niets extreems anti, mijn vader geloofde wel dat God bestond en dat de bijbel een waardevol boek was - misschien waren zijn grootouders nog protestant geweest - maar dat was alles. Men vergat zelfs mij te laten dopen. Als jongen ben ik wel op een christelijke middelbare school geweest - omdat die zo goed was ­maar ik ben daar niet op enigerlei wijze door het evangelie bereikt. Merkwaardig, tussen haakjes, hoe weinig 'missionair' Nederlandse christenen vaak zijn: op één gesprek na met een van mijn leraren heeft nooit iemand geprobeerd zelfs me iets meer van het evangelie te vertellen.'6
 
Hans' eerste hartstocht op het terrein van de kunsten was muziek, vooral de authentieke Afrikaans-Amerikaanse muziek. Hij had geen interesse in de stijlen die als een slap aftreksel van de originele mu­ziek gecreëerd werden om het blanke publiek te vermaken. Van begin af aan kon hij alleen waardering opbrengen voor de authentieke varianten. Hij luisterde steeds weer naar dezelfde stukken. Al op jon­ge leeftijd ontwikkelde hij een scherp oor voor de nuances in deze muziek en kwam hij veel te weten over haar ontwikkeling. Hij ontpopte zich ook als een fanatiek platenverzamelaar. Al zijn geld be­steedde hij aan nieuwe aanwinsten en hij leende ook geregeld van zijn vrienden of ruilde ze. Na verloop van tijd bezat hij een "de grootste collecties oude jazz, blues en gospelplaten in Europa.
 
In 1938, toen hij begon aan de officiersopleiding van de marine Den Helder, werd Rookmaaker adelborst. Minder dan twee jaar daar­na werd dit opleidingsinstituut gesloten door de Duitsers. Hij stapte vervolgens over naar de Technische Universiteit in Delft. In die tijd ontmoette Hans een aantrekkelijke jonge Joodse vrouw, Riki Spetter, met wie hij zich verloofde. Maar voor ze konden trouwen, belandde hij in de gevangenis. Hij werd betrapt met anti-Duitse pamfletten die hij van een van zijn docenten gekregen had. Hij bracht ruim zes maanden door in de zwaarbewaakte gevangenis van Scheveningen, dicht bij het huis van zijn ouders en verloofde, hoewel die hem niet mochten bezoeken. Ze schreven elkaar wel brieven.
 
Vijf maanden na zijn vrijlating werden alle officieren van het Neder­landse leger opgeroepen zich te melden in Breda, de plaats van de Koninklijke Militaire Academie. Die oproep kwam in april 1942. Van hieruit werd Rookmaaker weggezonden met een groep die later sa­men Oflag 67 vormden (Offizierslager für kriegsgefangene 0ffiziere 67). Ze werden naar Langwasser gezonden, ten zuidwesten van Neuren­berg in Beieren. Vier maanden later werd zijn verloofde samen met haar familie door de Duitsers gevangen genomen en na enige transport gesteld naar Auschwitz, waar ze ter dood gebracht werden.7 Hans kon na de oorlog alleen maar aannemen dat Riki Spetter om­gekomen was, maar hij heeft nooit geweten waar en wanneer (in­middels is bekend dat dit op 30 september 1942 in Auschwitz is ge­beurd).8
 
Bekering en roeping
Kort na zijn oproep in april 1942 om naar Breda te komen, werd hij samen met zijn medeofficieren naar het centrum van de fanatieke führerverering, Neurenberg, overgebracht. Hier lag het beruchte paradeterrein van de nazi-partij, dat in 1934 door Albert Speer, Hit­lers favoriete architect, was ontworpen. Een terrein dat aan zuidoostelijke kant tegen het paradeterrein aan was gelegen, was in 1939 in­gericht als krijgsgevangenkamp. Dat was Langwasser, de plaats van Oflag 67. Minder dan zes maanden later, nadat de Duitsers Rusland binnengevallen waren, werd Rookmaaker verplaatst naar een kamp met de naam Stalag 371, gelegen in Stanislau in Galicië, in het weste­lijke deel van de Oekraïne. Tegenwoordig heet deze stad Ivano Frankivsk. Hier bleef hij tot februari 1944.9
 
De brieven van zijn verloofde suggereren dat Hans begonnen was zich serieus in de Bijbel te verdiepen. In 1967 schreef hij dat hij na de Duitse invasie echt was gaan nadenken over geestelijke zaken: 'In die tijd ging ik wel meer 'over de zaken' nadenken, en had ik soms het gevoel dat God een belangrijke rol in ons leven kon spelen. Maar pas toen ik in 1942, met de overige Nederlandse beroepsoffi­cieren krijgsgevangen werd gemaakt en wij in een 'Oflag' bij Neu­renberg terecht kwamen, dacht ik erover eens serieus in de bijbel te gaan lezen. Er waren toch geen andere boeken, en als ontwikkeld mens met culturele belangstelling was het goed daar iets van te we­ten. Al lezende kwam ik langzamerhand tot de overtuiging dat de bij­bel ons de waarheid openbaart.'10
 
Het relatief lange verblijf van meer dan een jaar in Stanislau ver­schafte Rookmaaker nog meer tijd om na te denken. Hier had hij vrij veel boeken tot zijn beschikking. Hij verdiepte zich in de filosofie, psychologie, literatuur en vooral in de geschiedenis van de literatuur. Kortweg, hij dompelde zich onder in de geesteswetenschappen. Hij begon ook met Latijn en Grieks, waarvan hij nog geen kennis bezat doordat hij niet naar het gymnasium was gegaan. In het geheim werkte hij ook verder aan zijn studie voor marineofficier en aan zijn technische studie. Hij deed zelfs enkele examens.11
 
In Stanislau begon hij zich ook de Bijbel eigen te maken. De bij­bel die hij deze tijd tot zijn beschikking had, staat vol met onderstre­pingen en verwijzingen in een groot aantal verschillende hand­schriften die een scala aan emoties verraden.12 Ze weerspiegelen de gedachten van iemand die zich de inhoud van zowel het Oude als het Nieuwe Testament nauwkeurig inprentte, en een scherp oog had voor hun onderlinge samenhang. Ze laten ook de bezieling en in­tense persoonlijke betrokkenheid zien waarmee Rookmaaker zich met de Bijbel bezighield, ook gedurende de rest van zijn leven.
 
Als krijgsgevangene schreef hij twee stukken die een voorafschadu­wing zijn van de roeping en richting van zijn verdere leven. Het eer­ste had als titel 'Betreffende de profetie', het tweede 'Aesthetica'. Ontroerend genoeg droeg Rookmaaker zijn studie van de oudtesta­mentische profeten op aan zijn verloofde, Riki. In deze studie poogt hij te begrijpen hoe de Hebreeuwse Bijbel samenhangt met en wordt vervuld in het Nieuwe Testament en hoe de profetieën ook hier en nu van betekenis kunnen zijn.13 Aan het eind van zijn tijd in Stanis­lau kwam Hans in contact met de man, die een van zijn meest rich­tinggevende en trouwe vrienden zou worden. Kapitein (later profes­sor) Johan Pieter Albertus Mekkes (1897-1987) was 25 jaar ouder dan Rookmaaker, een overtuigd christen en een intellectueel. Hij was daar precies op het juiste moment en werd een wijze en bereidwilli­ge gids voor deze jonge autodidact.
 
Hans lijkt de aanwezigheid van Mekkes in Stanislau niet opge­merkt te hebben voor de tweede helft van 1943. Het zou kunnen dat Mekkes pas in de zomer van 1943 met een Nederlandse elitegroep vanuit Colditz in Duitsland in Stalag 371 aankwam.14 Eind 1943, of misschien begin 1944, werd Stalag 371 ontruimd en naar Neubran­denburg overgebracht, een stad ten noorden van Berlijn in Meck­lenburg - Neder-Pommeren. In zijn artikel 'Wat de Wijsbegeerte der Wetsidee voor mij betekend heeft' verhaalt Rookmaaker over zijn ontmoeting met Mekkes: 'Toen, in die beslissende tijd, vertelde iemand mij van kapitein Mek­kes (nu Prof.).Juist in de tijd dat we geëvacueerd werden naar Neubrandenburg. Via hem hoorde ik van Dooyeweerd en ben ik zijn boek gaan lezen. Gaan verslinden, is misschien beter gezegd. Want ik ging ontdekken dat vanaf pagina 1 iemand aan het woord was die precies aanving met deze vraag, en een duidelijke oplossing wees ­namelijk dat Kantiaan-zijn en christen-zijn onverenigbaar zijn, maar dat desniettemin de christen zelf een duidelijke taak heeft, ook als philosoof. Toen eenmaal deze stap genomen was, heb ik nog heel veel ge­leerd van 'kapitein' Mekkes, en door hem ben ik verder ingeleid in de wijsbegeerte der wetsidee. Heel veel hebben we in die tijd gedis­cussieerd, en zo werd ik verder gevormd als wetenschapsmens.'15
 
Rookmaaker werd geen slaafse navolger van Herman Dooyeweerd (1894-1977), maar voelde zich wel aangetrokken door diens verba­zingwekkende intellectuele reikwijdte en gedetailleerde kennis van zaken. De Wijsbegeerte der Wetsidee was voor hem precies het ins­trument dat hij nodig had om hem systematisch en kritisch vanuit . een christelijke invalshoek te helpen denken. Onder begeleiding van Mekkes begon hij aan een systematisch werk gebaseerd op Dooyeweerds benadering, met als titel ‘Aesthetica: structuuranalyse van het mu­zikale kunstwerk’.Dit was het tweede werk dat hij schreef in deze pe­riode.16 Hierin kwamen al zijn grootste interesses en hartstochten samen: muziek, filosofie en een bijbelse wereldbeschouwing.
 
Kort na zijn terugkeer in Nederland werd Hans gedoopt in een kerk in Den Haag en werd hij lid van de Gereformeerde Kerken (vrijge­maakt). Zijn 'catechisatie' had bestaan uit een ongebruikelijke com­binatie van intensieve bijbelstudie en Dooyeweerdiaanse filosofie.17 Zijn bekering was dus eerder een 'verandering van denken' (in de eerste betekenis van de nieuwtestamentische opvatting van beke­ring) dan een emotionele ervaring. Zij markeerde ook het begin van zijn wetenschappelijke loopbaan. Mekkes bleef de jonge geleerde ook bijstaan bij zijn verdere ontwikkeling. Het drong pas later tot Rookmaaker door dat zijn eigen worsteling met het geloof en de Bij­bel op vele manieren de strijd weerspiegelde die de vroege kerk had gevoerd alvorens uit te komen bij haar historische orthodoxe positie. Toen hij christen werd, koos hij voor een vertrouwen in God en zijn Woord dat niet aan het wankelen gebracht kon worden door de ne­velige ideeën van een vrijzinnig christendom.18 Dat de vrijgemaakte kerken naar zijn mening meer bijbels georiënteerd en behoudend waren dan de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken, was voor hem waarschijnlijk de belangrijkste reden om zich bij hen aan te sluiten.19
 
Nu zijn er misschien mensen die menen dat geloof in de Bijbel ge­koppeld aan een filosofisch systeem dat gebaseerd is op een hiërar­chische ordening van modale wetskringen, garant staat voor een star­re vorm van fundamentalisme. Maar het zou een ernstige vergissing zijn om te veronderstellen dat dit het effect was dat deze combinatie op Rookmaaker had. Hijzelf zegt dat hij ontdekte dat bij Dooyeweerd 'het denken van de christen niet afgesloten, maar juist geopend wordt'. Op treffende wijze kwam hijzelf op het spoor van wat tot uit­drukking komt in een klassieke christelijke uitspraak van Anselmus (in navolging van Augustinus): credo ut intellegam (ik geloof opdat ik mag begrijpen). Er was iets dynamisch en verhelderends gebeurd met zijn denken. Iets dat naar zijn overtuiging zijn ideeën van een stevig intel­lectueel fundament voorzag en ze tegelijkertijd ook de gelegenheid gaf te zwerven en te zweven over de hele wijde wereld. Tijdens de don­kerste dagen van de oorlog ervoer hij het licht van het nieuwe leven in Christus. Lichamelijk aan banden gelegd als krijgsgevangene, ervoer hij geestelijke en intellectuele bevrijding. Net als bij de apostel Paulus vertaalde zijn bekering zich naadloos in een roeping.
 
Loopbaan
Toen Hans na de oorlog in Nederland terugkeerde, liet kapitein Mekkes hem niet los. 'Zijn vader in het geloof onderhield regelma­tig contact met hem en voorzag hem van geestelijke en intellectuele voeding. Zij werden heel goede vrienden. Het was vermoedelijk Mek­kes die hem hielp een kerk te vinden waar hij gedoopt kon worden. Mekkes hielp hem ook op weg door hem aan te moedigen de ge­dachten over esthetica verder te ontwikkelen. In Neubrandenburg had hij die gedachten al op papier gezet. Hans publiceerde deze in twee delen in het tijdschrift Philosophia Reformata, in 1946 en 1947.20
 
Hans' liefde voor het vergaren van kennis en wijsheid nam alleen maar toe door zijn ontdekking van zijn liefde voor God. Even voort­varend als hij zich aangesloten had bij een kerkgenootschap, onder­nam hij ook een zoektocht naar een plek waar hij zijn opleiding kon voortzetten. En zo schreef hij zich vrijwel meteen (in 1946) in als stu­dent aan de Universiteit van Amsterdam, met geen rooie cent op zak.
 
Hans wist dat zijn roeping lag op het terrein van de wetenschap, maar wat was nu precies de juiste studierichting voor hem, een die zou lei­den tot een betekenisvolle loopbaan waarmee hij later een eventueel gezin zou kunnen onderhouden? Toen hij zich bekeerde, onderken­de hij direct dat zijn geestelijke en intellectuele denken geworteld was in een bijbelse en calvinistische traditie. De juistheid van de chris­telijke filosofie van Dooyeweerd werd voor hem bevestigd door de hoge mate van overeenstemming met de Bijbel, vooral wat betreft haar inzicht in Gods wet, die zo innig samenhangt met de structuur van de werkelijkheid. Het was niet zo dat hij eerst deze filosofie had ontdekt en haar vervolgens teruggelezen had in de Bijbel. Integen­deel. Het lezen van de Bijbel had hem doen onderkennen dat het hier ging om een manier van denken die bijbels inzicht kon open­leggen in de wereld, in de wetenschap en bij alledaagse menselijke activiteiten. Die hielp hem ook om op een systematische en dynami­sche manier na te denken, dwars door allerlei disciplines heen, zon­der in intellectuele of geestelijke zin de vaste grond onder zijn voe­ten te verliezen, daar hij een plaats had om op te staan. Hoewel Dooyeweerds filosofie hem dus veel goeds bracht, voorzag ze hem echter niet van een blauwdruk voor een verdere loopbaan. De vraag bleef: wat moest hij precies gaan studeren? Op wat voor soort carriè­re zou zijn keuze uitdraaien?
 
Hoewel hij goede resultaten had behaald bij zijn studie in Delft en hij tijdens zijn krijgsgevangenschap zelfs clandestien zijn opleiding voor marineofficier had afgerond, was zijn echte passie muziek geweest. Naast Afrikaans-Amerikaanse muziek hield hij ook van klassieke mu­ziek, en hij was van beide goed op de hoogte. Muziekwetenschap leek hem het ideale vak. Hij was dan ook zeer teleurgesteld dat hij niet vol­deed aan de toelatingseisen. Hij ontdekte dat hij een muziekinstru­ment goed moest kunnen bespelen om aan deze studie te mogen deelnemen. Ironisch genoeg kon Hans ondanks zijn grote kennis van en waardering voor muziek zelf geen muziek maken. Hij kon zelfs niet eens toonvast zingen, zelfs niet als hij daarin ondersteund werd door omstanders tijdens de gemeentezang. Dit alles leidde er­toe dat hij ten slotte bij kunstgeschiedenis uitkwam, een studie waar­voor hij wel een meer dan ruime bekwaamheid bezat en die hem ook de gelegenheid gaf om ruimte te blijven geven aan zijn serieuze en voortgaande interesse in de geschiedenis van de zwarte muziek.
 
Kunstgeschiedenis bleek echter voor Rookmaaker veel meer te zijn dan tweede keus. Haar variëteit aan onderzoeksterreinen en beteke­nissen is zo groot als de veelkleurigheid van het leven zelf, wat haar een buitengewoon fascinerend vak maakte voor iemand als Rook­maaker, die altijd werd aangetrokken door een groots en weids land­schap van ideeën en menselijke ervaring. De kunstgeschiedenis en de kunstkritiek sloten goed aan bij zijn natuurlijke voorliefde voor een bredere culturele en filosofische observatie en analyse, vooral als deze ingebed zijn in concrete en specifieke cultuuruitingen in plaats van in theoretisch denken. Kunstgeschiedenis voorzag hem van een vakterrein waarin hij zijn wijdvertakte kennis en vele interesses kon samenbrengen en integreren. Ze zou ook zijn diepe interesse in de zichtbare wereld van alledag en zijn liefde voor de zeventiende-eeuw­se Nederlandse kunst stimuleren - een kunst waaraan hij zich gees­telijk verwant voelde daar zij naar zijn (en ook Kuypers) mening het gewone leven hoog waardeerde wegens een diepgaande beïnvloe­ding door het calvinisme.21
 
In 1949, het jaar dat hij zijn kandidaats deed, begon Rookmaaker als kunstcriticus bij het dagblad Trouw. In hetzelfde jaar werd hij aange­steld als assistent van professor I.Q. van Regteren Altena aan de Uni­versiteit van Amsterdam, een kunstkenner die vooral gespecialiseerd was in de kunst van de zestiende en zeventiende eeuwen redacteur was van het gerenommeerde kunsthistorische tijdschrift Oud Hol­land.22 Assistent zijn van zo'n vermaard geleerde had zijn voordelen (afgezien van het feit dat dit hem hielp zijn rekeningen te betalen). Ten eerste kreeg Hans zo de kans zij n professor in actie te zien en een duidelijker beeld te krijgen van wat er zoal komt kijken voor een wetenschappelijke loopbaan. Ten tweede kreeg hij zo meer aandacht van zijn professor dan anders mogelijk was geweest. Ten derde kon hij zo waardevolle ervaring opdoen in het les geven, terwijl hij zelf ook nog in de collegebanken zat.
 
Van Regteren Altena leerde zijn studenten zorgvuldig en nauwgezet naar kunstwerken te kijken om ze zo door en door te leren kennen. Hij benadrukte tegelijkertijd dat ze in hun kunsthistorische context geplaatst moesten worden. Hans' assistentschap bij deze expert le­verde hem veel kunstkennis op. De professor, die al tijdens zijn stu­die als conservator van het Leidse Prentenkabinet werd aangesteld, gaf Hans veelvuldig de mogelijkheid originele kunstwerken onder zijn begeleiding te leren kennen.
 
Aan deze erudiete en klassieke vorming voegde Hans een buitenge­wone zelfscholing in de hedendaagse kunst toe. Voor zijn besprekin­gen van tentoonstellingen voor Trouw moest hij regelmatig allerlei exposities bezoeken, meestal in Nederland, af en toe in het buiten­land. Hoewel veel van deze tentoonstellingen oude kunst betroffen, was er ook steeds meer moderne kunst te zien. De jongeman die zelf­standig een scherp oor had ontwikkeld voor de nuances in de Afri­kaans-Amerikaanse muziek, wendde nu dezelfde gevoeligheid aan om de beeldende kunst van zijn eigen tijd te begrijpen.23 In een tijd waarin de geschiedenis van de jazz en van de moderne kunst gang­bare academische onderwerpen zijn, is het goed te weten dat toen Rookmaaker in de vroege jaren vijftig over deze onderwerpen begon te schrijven, ze nog niet als wetenschappelijke objecten gezien wer­den. Zijn eigen bijdrage op dit gebied heeft ze, op zijn minst in Ne­derland, op de lijst van serieus bestudeerbare onderwerpen helpen zetten.24
 
Hans was zijn eigen unieke mengeling van competenties aan het op­bouwen. Zijn technische kunsthistorische deskundigheid en eerste­hands kennis van de hedendaagse kunst begon hij aan te vullen met het vermogen om te communiceren met een gemêleerd publiek, zonder zich te verlagen tot de grootste gemene deler van zijn toe­hoorders. Zijn denken was bovendien doordrongen van een bijbelse visie, die niet opgesloten bleef in een tekst, maar die naar een hori­zon zocht in het alledaagse leven. De stijl van zijn recensies was een­voudig en direct. Hij wist hoe hij de aandacht van zijn lezers kon van­gen in de eerste regels. Hij gaf altijd de benodigde historische, culturele of godsdienstige achtergrondinformatie ter ondersteuning van zijn analyse. Hij bezondigde zich nooit aan neerbuigendheid. Zijn recensies stralen daarentegen warmte uit en een duidelijk ver­langen om te onderwijzen en zijn lezers aan te zetten tot actie. Vaak lopen ze uit op aanmoedigingen om 'nog eens beter te gaan kijken', 'te gaan zien', 'een reis te ondernemen' of 'op de trein te stappen'.
 
In 1956 stopte Rookmaaker met zijn werk voor Trouw om zich hele­maal te richten op het behalen van zijn doctoraat, terwijl hij daar­naast ook worstelde met zijn brandende verlangen om een boek te schrijven over jazz, blues en spirituals. Hij werkte harder dan ooit. Hij was weer terug op de Universiteit van Amsterdam met zijn vroegere professor van Regteren Altena. Hij hield van de kunst van de zes­tiende en zeventiende eeuw, maar voelde ook een sterke drang om begrip te kweken voor de kunst van de eeuw waarin hij leefde. Door alles wat hij tot dusverre in zijn leven had meegemaakt, was hij ervan overtuigd geraakt dat de crisis van de moderne cultuur, die in het achterliggende deel van de twintigste eeuw geleid had tot chaos en verwoesting, door middel van de moderne kunst begrepen kon wor­den. Deze bood zich aan als een middel om bloot te leggen wat op het spel staat als men de geldigheid van de vooronderstellingen van de moderniteit onderschrijft. De overredingskracht waarmee hij eens de lezers van Trouw had bekoord, moet ook zijn professor over­gehaald hebben, toen hij een pleidooi voerde voor een proefschrift over 'Paul Gauguin en de synthetische kunsttheorie als een schar­nierpunt tussen de kunst der eeuwen en die van de 20e eeuw'.
 
Het was uitzonderlijk dat een kunsthistoricus van naam zich toenter­tijd bezig hield met moderne kunst. Dat het toegestaan werd dat Rookmaaker samen met zijn leeftijdgenoot Hans Jaffé (nu curator van het Stedelijk Museum in Amsterdam) deelonderwerpen op het terrein van de moderne kunst mocht onderzoeken, pleit voor de fa­culteit van de Universiteit van Amsterdam. Ze kroop niet weg achter haar vlekkeloze reputatie op het terrein van historisch onderzoek, maar had het lef om ruimte te bieden aan een vooruitstrevende be­studering van de hedendaagse kunst. Het plaatste Hans in de voor­hoede van het kunsthistorisch onderzoek; zijn werk zou later door de gevestigde orde van de Nederlandse kunsthistorici worden erkend als serieus onderzoek.25
 
Terwijl Rookmaaker in 1957 aan zijn doctoraat begon, vond hij ook een betrekking aan de universiteit van Leiden als assistent van pro­fessor Henri (Hans) van de Waal (1910-1972), die door de grote Poolse kunsthistoricus Jan Bialostocki 'een van de grote meesters in de bestudering van afbeeldingen' wordt genoemd.26
 
Hoewel het nooit Hans' bedoeling is geweest een graad in Lei­den te behalen, kan toch gesteld worden dat hij net zo veel leerde als assistent van Van de Waal als wanneer hij een tweede doctorstitel ge­haald zou hebben. Als expert in de iconografie van de 16e-18e-eeuw­se Nederlandse kunst in haar verbondenheid met de godsdienst, li­teratuur en sociale geschiedenis van die tijd, deed Van de Waal pionierswerk op het terrein van de systematisering van iconologische groepen in relatie tot specifieke typologische contexten. Dit was een van de grootste zegeningen waarop zij die de inhoud en betekenis van de oude kunst bestudeerden, gehoopt konden hebben. Want dit systeem maakte groepen kunstwerken gemakkelijk toegankelijk op basis van onderwerp, niet slechts op basis van kunstenaar of meer al­gemene categorieën als landschap, portret of stilleven.
 
Werkend met duizenden foto's van kunstwerken die bij elkaar vergaard waren door het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD/Neder­lands Instituut voor Kunstgeschiedenis, opgericht in 1932), ontwierp Van de Waal een ingenieus classificatiesysteem met behulp van cij­fers, letters en codes, dat hij de 'Decimal Index of Art of the Low Countries' (DIAL) noemde. In 1958 kwam hij met dit systeem naar buiten. Van de Waal koos voor het Engels, zodat het systeem voor de hele internationale wetenschappelijke wereld beschikbaar zou zijn. Het systeem oogstte zoveel succes, dat een verbeterde en uitgebrei­dere versie van DIAL, die zich niet meer alleen richtte op de Neder­landse kunst, werd uitgebracht in 1968 onder de naam 'Iconclass Sys­tem'.27
 
Gedurende het grootste deel van het decennium waarin IconcIass ontwikkeld werd, was Hans de rechterhand van Van de Waal in Lei­den, tot zijn eigen aanstelling als professor in de kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam (1964). Het voorbeeld dat Van de Waal Rookmaaker stelde, moet niet over het hoofd gezien worden. Van de Waal onderhield vele hartelijke contacten met vele leidende kunsthistorici binnen en buiten Nederland. Hij was de grondlegger van een speciale collectie 'geschiedenis van de fotogra­fie', die een onderdeel vormde van de collectie van het Prentenkabi­net in Leiden. Hij was een begenadigd spreker en een docent die zeer geliefd was bij zijn studenten. Hij zette zich ook in voor kunst­onderwijs aan jonge mensen. R.H. Fuchs zei over hem: 'De geschie­denis van de kunst was in zijn beleving niet slechts een terrein van menselijke inspanning dat gedocumenteerd, in kaart gebracht, ge­analyseerd en geïnterpreteerd moest worden. Voor hem bood ze bo­venal de gelegenheid om te bestuderen hoe individuen binnen hun cultuur functioneren, en omgekeerd, hoe een cultuur een individu vormt en voedt.'28
 
Voor hen die vertrouwd zijn met de breedte van Rookmaakers ei­gen interesses is het niet moeilijk om te zien hoe Van de Waals bena­dering hem aangesproken moet hebben. Het heeft hem gesterkt in de overtuiging dat kunst bestudeerd moet worden in haar culturele context, en moet hem inzicht hebben gegeven in de vele factoren die een rol spelen in het verstaan van kunstwerken. Van de Waals beslissing om Iconclass/DIAL in het Engels op te zet­ten, heeft misschien ook Hans' besluit beïnvloed om zijn dissertatie over Gauguin in het Engels te schrijven, zodat deze een groter we­tenschappelijk publiek zou kunnen bereiken.
 
In Synthetist Art Theories, zijn proefschrift over Gauguin, ontgon Rook­maaker nieuw terrein voor de bestudering van de kunsttheorie en ­praktijk ten tijde van het ontstaan van de moderne kunst. Dat hij een monumentale stapel negentiende-eeuwse Franse kunsttheorieën doorwerkte en de meest belangrijke passages uitzocht, vertaalde en analyseerde, heeft Rookmaaker veel waardering opgeleverd. Hier voegde hij een analyse aan toe van de bijdrage van Gauguin als een van de sleutelfiguren in de ontwikkeling van de kunst van die tijd. Hij stelde dat Gauguin vocht voor de vrijheid van de kunstenaar om te zoeken naar nieuwe vormen, los van enige eerdere gevestigde tradi­tie. Ook opende Rookmaaker de ogen voor het iconische karakter van de beeldende kunst (d.w.z.: de weergave van de zichtbare wereld door middel van lijnen en kleuren kan het onzichtbare, maar daar­om niet minder werkelijke, weergeven) en ontwikkelde hij een nieu­we en hogere waardering voor de decoratieve aspecten van de kunst.
 
Tijdens zijn onderzoek voor zijn proefschrift werkte hij ook aan een an­der project, dat hij allang in zijn hart had meegedragen, namelijk zijn boek Jazz, blues en spirituals (1960). Zelfs toen hij nog bezig was met de laatste loodjes van zijn proefschrift, was hij ook her en der toestemming aan het vragen om het een en ander in dit boek te mogen publiceren. Het was het boek dat hij al vanaf zijn jeugd had willen schrijven. In 1961 kreeg hij een beurs van de Nederlandse regering om te on­derzoeken hoe in Amerika kunstgeschiedenis werd gegeven. Dit bood hem de bijzondere mogelijkheid om te kijken of daar mis­schien een toekomst als kunsthistoricus voor hem was weggelegd. Het aanbod van leerstoelen was veel geringer in Nederland dan in Noord-Amerika. Drie-en-een-halve maand reisde hij rond van Onta­rio in Canada tot het oosten en middenwesten van de Verenigde Staten, waarbij hij honderden mensen ontmoette. Hij bezocht alle gro­te kunstverzamelingen, woonde in New York de bijeenkomst bij van de College Art Association, kwam in contact met tientallen promi­nente kunsthistorici en bezocht ten minste twintig hogescholen en universiteiten. Hij maakte ook van de gelegenheid gebruik om een aantal leidende figuren uit de Afrikaans-Amerikaanse gemeenschap op te zoeken.29
 
Tijdens deze reis en het jaar erna overwoog hij of hij moest gebruik maken van een aantal openingen in de wetenschappelijke wereld in Noord-Amerika. Het is echter de vraag of hij Nederland echt wilde verlaten, behalve mogelijkerwijs om pragmatische redenen (hij had geld nodig om zijn gezin te onderhouden). Misschien ook hoopte hij dat hij, als bekend zou worden dat hij gewild was in Amerika, meer kansen zou krijgen aan het thuisfront. Hoe dan ook, eind 1963 of be­gin 1964 werd Rookmaaker benaderd door vertegenwoordigers van de Vrije Universiteit, die naar zijn huis in Leiden kwamen met de uit­nodiging om professor te worden van de op te richten subfaculteit kunstgeschiedenis van de Vrije Universiteit. Hij aanvaardde de uit­nodiging bijna onmiddellijk. Eindelijk had hij een plaats gevonden waar hij trouw kon blijven aan zijn roeping, terwijl hij ook een nieu­we stap kon zetten in zijn loopbaan. Hij kon iets nieuws scheppen en bijdragen aan het Nederlandse calvinisme, dat er vaak voor terug­schrok om zich serieus met kunst in te laten. Dit zou zijn weten­schappelijke en professionele thuis blijven voor de rest van zijn al te korte leven.
 
Familie en huwelijk
Hans' vader was niet meer in leven toen zijn zoon uit Duitsland te­rugkeerde. Zijn gezondheid was al verscheidene jaren slecht geweest en de ontberingen van de oorlog deden de rest. Hij stierf op 30 ja­nuari 1945, 57 jaar oud. Hans' moeder was toen 55. Ze was in goede gezondheid, maar begon afwijkend emotioneel gedrag te vertonen, de eerste tekenen van dementie. Ze stierf op 12 juli 1971.
 
Het was geen eenvoudige opgave voor Hans om na de oorlog op­nieuw te beginnen. Het kostte veel energie en inspanning om zijn persoonlijke leven opnieuw vorm te geven en een carrière op te bou­wen. Zoeken naar zijn verloofde was bijna het eerste wat hij deed na zijn terugkeer in Nederland. Hij plaatste advertenties in een aantal kranten in verschillende steden met de vraag of iemand iets wist van Riki Spetter, die voor het laatst gezien was op 18 augustus 1942 in Westerbork.30 Hij had al bijna vanaf het begin van zijn gevangen­schap geweten dat ze samen met haar familie van Den Haag naar Drenthe gebracht was. Omdat hij echter geen bevestiging had van haar dood, bleef hij hopen en schreef hij brieven aan haar via zijn fa­milie, tot kort voor zijn terugkeer naar Nederland in 1945.31
 
Bij zijn thuiskomst vond Hans niet alleen geestelijke gemeen­schap in de vrijgemaakt-gereformeerde gemeente waarbij hij zich had aangesloten, maar hervond hij ook zijn vrienden en kennissen van voor de oorlog. De voornaamste onder hen was eenjonge vrouw die een goede vriendin van zijn verloofde was geweest: Anna Marie (Anky) Huitker (1915-2003). In augustus 1942 had ze Hans ervan op de hoogte gesteld dat de nazi's Riki en haar familie weggevoerd had­den. Samen zochten ze nu naar Riki, verloofde en vriendin. De fami­lie Huitker had eendrachtig in het verzet gezeten en de hele oorlog Joden in huis verborgen gehouden.32
 
Anky had een achtergrond die te vergelijken was met die van Hans. Ze was geboren in Indonesië en had daar haar vroege kinderjaren door­gebracht. Haar ouders waren hervormd, maar ook zij waren vergeten hun dochter te laten dopen. Na het trauma van de Tweede Wereld­oorlog had ze geestelijke honger, die groter werd toen ze dejonge en en thousiaste bekeerling Hans Rookmaaker steeds vaker begon te zien. De boodschap die hij niet kwijt kon aan zijn eigen familie, begon zij voorzichtig maar met warme belangstelling en oprechtheid aan te ne­men. Ze nam geen snelle of ondoordachte beslissing. Hoewel zij al di­rect na de oorlog met Hans in contact kwam, nam haar toewijding aan het christelijk geloof pas in 1947 duidelijke en vaste vorm aan. Ze liet zich pas in 1949 dopen (het jaar waarin ze trouwden), en sloot zich ook toen pas aan bij de vrijgemaakte kerk in Amsterdam.33
 
Anky Rookmaaker-Huitker was van nature een echte organisator. Ze wist hoe ze dingen voor elkaar kon krijgen. Ze sprak meerdere talen, ze was slim en zeer gemotiveerd en ze bezat een grote praktische in­telligentie. Ze werkte als secretaresse, wat aansloot bij haar gaven. Deze vaardigheden zou ze later inzetten voor het opzetten en verde­re uitbouwen van het Nederlandse L'Abri en vooral in het werk van Stichting Redt een Kind, die ze oprichtte om wezen en arme kinde­ren in de Derde Wereld te helpen; 38 jaar leidde ze dit werk.
 
Hans en Anky lieten hun relatie op een geleidelijke en natuurlijke wijze groeien, met in hun achterhoofd de gedachte en de hoop dat Riki Spetter misschien toch nog in leven was. Hans ging weer stude­ren, terwijl Anky weer als secretaresse ging werken. De volgende twee jaar leerden ze elkaar beter kennen. In 1947 maakten ze hun verlo­ving bekend en op 1 juni 1949 trouwden ze. In de vijf jaar die daarop volgden, zegende de Heer hen met drie kinderen: Henderik Roelof (ook Hans genoemd; 15 juli 1950), Leendert Cornelis (Kees; 21 fe­bruari 1953) en Maria Helena (Marleen; 26 augustus 1954). De drie kinderen zijn alledrie in hun vaders voetsporen getreden door uni­versitaire studies te volgen, onderzoek te doen en te schrijven.
 
Werk onder studenten en het uitdragen van het evangelie
Het uitdragen van het evangelie was een intrinsiek onderdeel van Rookmaakers visie. Vanaf het begin legde hij de nadruk op zending en evangelisatie. Zo las hij dat in de Bijbel en zo was het voorbeeld dat de vroegchristelijke kerk gaf. Hij liet zijn beeld van de bijbelse tekst niet versmallen door een bepaalde kerkelijke traditie. Alleen zijn culturele en eigen geschiedenis kleurden het gelezene voor hem. Hoewel hij begeleid werd door kapitein Mekkes en geinspi­reerd door het lezen van Dooyeweerd, was het zelf lezen van de Bij­bel toch van cruciale betekenis voor Rookmaakers bekering. Het hoeft ons dus niet te verbazen dat de vereniging die hij opzette on­der studenten van de vrijgemaakte kerk in Amsterdam (de VGSA), van start ging met een bijbelstudiekring, terwijl andere vrijgemaakte verenigingen zich toentertijd bij voorkeur bezig hielden met actuele kerkelijke of dogmatische strijdvragen.34
 
Hoewel er met enige argwaan naar de VGSA gekeken werd, vooral door de Groningse vereniging Hendrik de Cock, was de VGSA vast­besloten haar eigen koers te volgen, al wilde ze in contact blijven met andere vrijgemaakte studentenverenigingen. De VGSA was erop ge­brand zich niet in te laten met het geruzie over kerkzaken, dat zo makkelijk het zicht doet verliezen op de taak en roeping in de we­reld.35 Onder leiding van Rookmaaker richtte de vereniging zich al­lereerst op de bestudering van de Bijbel om langs die weg principes te ontdekken die van wezenlijk belang zijn. Hij onderkende de be­hoefte van christelijke studenten, vooral van hen die uit zijn eigen kerk afkomstig waren, aan krachtige ondersteuning temidden van een universitaire wereld die zich vijandig opstelde tegenover het ge­loof en eerder neigde naar een werelds humanisme. De VGSA sti­muleerde bijbelstudie en bijbelse reflectie op het leven en de studie. De rest van zijn leven bleef Rookmaaker de VGSA en haar werk on­dersteunen. Hij werd op zijn beurt uitgeroepen tot lid voor het leven (avunculus).
 
Rookmaakers apologetische invalshoek, gebaseerd op nauwgezette bijbelstudie, sloot nauw aan bij de visie van Francis Schaeffer (1912­1984), met wie hij in 1948 bevriend raakte. Het was een vriendschap die van grote betekenis was voor beide mannen en hun gezinnen, en eveneens voor talloze studenten in de hele wereld. Rookmaaker en Schaeffer kwamen voor het eerst met elkaar in con­tact op de oprichtingsbijeenkomst van de ICCC (International Coun­cil of Christian Churches), die van 11 tot 19 augustus gehouden werd in Amsterdam onder leiding van Carl McIntire (1906-2002) als een alternatief voor de Wereldraad van Kerken, waarvan de eerste bij­eenkomst twee weken daarna ook in Amsterdam zou plaatsvinden.
 
Rookmaaker was op dat moment 26 jaar oud en niet bepaald een doorgewinterd kerklid. Evenmin was hij een officiële afgevaardigde. Hij was slechts een student die zijn verloofde Anky Huitker kwam op­zoeken die daar op kantoor werkte. Latere opmerkingen van Hans duiden erop dat hij wel een aantal vergaderingen bijwoonde.36 Hij had Anky op het hart gedrukt dat ze een Amerikaan voor hem moest zien te vinden die wat afwist van de zwarte muziek en daarover met hem zou willen praten. En zo bracht Hans op een avond in augustus 1948 Anky terug naar haar kantoor, toen ze onverwachts Francis Schaeffer tegen het lijf lie­pen, precies de man van wie Anky dacht dat hij Hans misschien zou kunnen helpen. Meteen nadat ze aan elkaar voorgesteld waren, vroeg Hans de tien jaar oudere Schaeffer of hij misschien even met hem zou kunnen spreken. Anky herinnerde zich nog dat Schaeffer op zijn horloge keek en zei dat hij wel een half uur beschikbaar had. Toen gingen ze weg om te praten. Anky zag Hans die avond niet meer verschijnen. Toen ze hem de volgende dag weer zag, vroeg ze of zijn vragen beantwoord waren. Tot haar grote verbazing zei hij dat hij nooit aan zijn vragen toegekomen was, omdat Schaeffer en hij in een uitgebreide discussie over moderne kunst en haar vooronderstellin­gen verwikkeld waren geraakt die ze pas om 4 uur in de ochtend van de volgende dag hadden beëindigd!37
 
De vriendschap met Schaeffer verdiepte zich in de daarop volgende jaren. Hoewel hun relatie begon met een intellectuele uitwisseling, bleef ze daartoe niet beperkt. Hun vriendschap werd al snel een rij­ke en complexe relatie tussen vier mensen, ofwel twee echtparen, met een gemeenschappelijk visie op dienstbaarheid. Toen de Zwit­serse L'Abri Fellowship van start ging in 1955, waren de Rook­maakers onder de eerste gasten. De geest van hoop en gastvrijheid die ze daar proefden, deed hun waardering voor hun vrienden groei­en en inspireerde hen om hun huis voor nog meer studenten en zoe­kenden (onder wie veel kunstenaars) open te stellen, waarmee ze al begonnen waren met de VGSA. Hun inspanningen mondden ten slotte uit in een L'Abri-gemeenschap in Nederland (Stichting L'A­bri). In 1971 werd door Stichting L'Abri Fellowhip Nederland een grote, witte, achttiende-eeuwse Betuwse boerderij (Huize Korten­hoeve) aangekocht in het Gelderse Eck en Wiel. De kring van stu­denten met wie zij levensveranderende vriendschappen opbouwden, werd steeds groter, en kon hier nog verder uitgroeien. Een nieuw sta­dium in het werk kon tot ontplooiing komen, dat de Rookmaakers nog verder zou vormen.
 
De geestelijke honger van het Westen, die zich manifesteerde in de aantrekkingskracht en groei van de oosterse religies tussen de twee wereldoorlogen, kwam opnieuw opzetten in de jaren zestig. On­danks hun verschillende achtergrond zagen Rookmaaker en Schaeffer beiden dat de geestelijke zoektocht van de jongere gene­ratie meer was dan een oppervlakkige gerichtheid op de religieuze sfeer. Hij veroorzaakte onrust op verschillende terreinen van het cul­turele leven. Daar de felle oproep tot hervormingen vaak verbonden was met het marxisme en de linkse politiek, wordt het religieuze ele­ment in alle veranderingen tegenwoordig vaak over het hoofd gezien of weggestopt. Historici leggen de nadruk op de opkomst van de ver­schillende sociaal-politieke bewegingen als die voor gelijke rechten, het feminisme en de milieubeweging.38 Er was grote vraag naar men­toren, gidsen en goeroes, die inzicht gaven en wijsheid deelden. Ve­len, zo niet de meesten, bleken onbetrouwbaar. Er was ook een gro­te hang naar gemeenschap. De vriendschap tussen Rookmaaker en Schaeffer en de gemeenschappen die zij met liefde hadden gesticht, rustten hen op een opmerkelijke manier toe voor het geestelijke kli­maat jaren in de jaren zestig en zeventig. Zij konden dat op een vruchtbare manier tegemoet treden.
 
Rookmaaker en Schaeffer deelden een moedig, brede blik op de wereld, en waren wars van een slaafs navolgen van een enge weten­schappelijke consensus. Ze bezaten beiden een krachtig zelfvertrou­wen en veel levenservaring, wat hun behoefte aan wetenschappelijk aanzien kleiner maakte. En al hadden ze dat, ze lieten zich er niet op voorstaan. Ze hadden een missie en lieten zich niet verleiden tot een pietluttige zorg voor de correctheid van ieder detail, voordat ze iets zeiden over een onderwerp. Terecht en onterecht zijn ze vaak bekri­tiseerd wegens hun gebrek aan zorgvuldigheid of hun generalisaties op terreinen waarop ze niet volledig deskundig waren. Over het geheel genomen was Rookmaaker voorzichtiger. Schaeffer was als in­tellectuele evangelist een zeldzaamheid. Rookmaaker was als evan­geliserend wetenschapper een zeldzaamheid. Terwijl de wetenschap­pelijke gevestigde orde zich gedrongen voelde om in de universiteit vast te houden aan scherp afgebakende terreinen van kennis en on­derzoek, brandden studenten van verlangen om erachter te komen wat deze kennis voor betekenis had voor hun zoektocht naar een an­dere wereld. Kortom, ze hongerden naar wijsheid die hun zou ver­tellen hoe ze moesten leven. Zowel Schaeffer als Rookmaaker ver­diepte zich in hun geestelijke en intellectuele behoeftes en probeerden hieraan tegemoet te komen.
 
In de jaren zestig kwam Rookmaaker geregeld in contact met kerken buiten de vrijgemaakte kring, vooral door toedoen van L' Abri en de In­terVarsity Fellowship (IVF) in Engeland en de internationale tak daar­van, de International Fellowship of Evangelical Students (IFES), die op dat moment studentenbewegingen in bijna honderd landen met elkaar verbond. Zo ontmoette hij een breed spectrum aan evangelicals en bij­belse christenen uit allerlei kerkgenootschappen. Dit lijkt zijn natuur­lijke gebrek aan waardering voor het vurige debat over dogmatische za­ken, die de kerk verlamde en afhield van haar ware roeping in de hedendaagse cultuur, versterkt te hebben. Hoewel Rookmaaker con­servatief was wat betreft zijn theologische opvattingen, heeft hij zich nooit aangetrokken gevoeld tot een cultureel of kerkelijk provincialis­me, waartoe naar zijn mening de vrijgemaakten vaak neigden door hun gerichtheid op interne dogmatische en kerkelijke kwesties. Dit leidde ertoe dat hij aan het eind van de jaren zestig brak met de vrijgemaak­ten en met de 'buitenverbanders' meeging. Zijn bezorgdheid over de vrijgemaakte neiging tot wetticisme en over hun opvatting over de wa­re kerk en de sterke nadruk op de Drie Formulieren van Enigheid in plaats van een heldere benadrukking van het primaat van de Schrift, lijkt hiervoor de voornaamste redenen te zijn geweest. 39
 
Kritiek op Rookmaakers visie op moderne kunst
Velen die voor het eerst in aanraking kwamen met Rookmaakers ideeën en vooral met zijn uitspraken over moderne kunst, hebben hem meteen terzijde geschoven. Men hoort vaak bedachtzame men­sen, onder wie ook veel kunstenaars, zijn werk verwerpen, omdat hij naar hun idee de moderne kunst niet begreep en zelfs haatte, en om­dat hij alleen hedendaagse kunst voorstond die eruitzag of die ge­maakt was voor of in de zeventiende eeuw. In hun optiek was abstractie een vloek voor hem. Rookmaakers provocerende stijl en zijn onwil om voor de in zwang zijnde trends te buigen maakten het an­deren gemakkelijk om zijn opvattingen opzij te schuiven. Ze bewerk­ten dat men hem vaak als reactionair en wereldvreemd beschouwde, terwijl men daarbij over het hoofd zag dat hij een veel bredere en die­pere kritiek op het modernisme uitte, die het resultaat was van nauw­gezette en moedige reflectie. Hoewel het begrijpelijk is waarom som­migen zich niet verder verdiepten in Rookmaakers denken, is het toch te betreuren dat zijn filosofische kritiek op het modernisme hun is ontgaan en dat zij haar verward hebben met een gemakkelijke ver­werping en reactionaire verkettering van de moderne kunst.
 
Voor de man die de fundamenten van zijn denken vormde in de vuurhaard van de Tweede Wereldoorlog, stond veel op het spel. De ideeën die weerspiegeld werden in de moderne kunst waren geen neutrale of aardige, oppervlakkige invallen. De kunst was beladen met filosofische vooronderstellingen over de betekenis van de wer­kelijkheid. Als kunstinstellingen met zoveel zendingsdrang de mo­derne kunst propageerden, dan was daar meer aan de hand. Naar Rookmaakers oordeel predikten ze een visie op de werkelijkheid die totaal tegenovergesteld was aan de geschapen orde, ons gegeven door een liefhebbende en levende Schepper. De realiteit werd eer­der ervaren als 'een vreemde macht, irrationeel, vreemd, de mens ge­vangen houdend binnen haar wetmatigheden ... Men voelt zich als toevallig, zonder zin of doel, binnen een benauwende realiteit'.40
 
Het had niet veel gescheeld of Rookmaaker was dezelfde weg inge­slagen in de chaos van de oorlog. Hij raakte er echter van overtuigd dat er een rijkere en diepere manier was om het leven te ervaren: in christelijke vrijheid. Hij verlangde ernaar dat ook anderen een der­gelijke volheid van leven zouden leren kennen. Hij kende de aan­trekkingskracht van het modernisme en was begaan met hen die in vervreemding gevangen zaten en verleid waren door de surrogaatre­ligiositeit van de moderne kunst. Rookmaaker nam de moderne kunst absoluut serieus. Hij had geen goede woord over voor christe­nen die haar zomaar afschreven of negeerden. Voor hem was ze een van de belangrijkste..iodicators van wat er aan hand was. Hij onder­kende de waarde en verdienste van Picasso's verwerping van het Ver­lichtingsdenken, maar hij werd niet bekoord door het credo dat de kunstenaar daarvoor in de plaats stelde.41 Hij kon ook waarderen dat de moderne kunst het dogma van het naturalisme had ontmanteld, dat omhelsd werd door de academische kunst van de negentiende eeuw. Op een andere manier deed het naturalisme de werkelijkheid net zozeer geweld aan als de kunst van de twintigste eeuw.
 
Rookmaaker was niet uit op een specifieke stijl of een bepaalde gees­telijke stamboom, maar hij zocht eigentijdse kunst die onze mense­lijkheid bevestigt en ingebed is in een betekenisvolle werkelijkheid. Zijn diepe waardering voor Georges Rouaults donkere, maar bevrij­dende visie spreekt hen tegen die geloven dat hij geen goed woord overhad voor de kunst van zijn tijd.42 Ook had hij oog voor de schoonheid van een abstract schilderij van Jackson Pollock. Maar de arrogantie van hen die opzettelijk een wereld besmeuren die, on­danks alle zonde en kwaad, nog steeds vol is van tekenen van Gods heerlijkheid, maakte hem furieus. Maar hij was zich er ook van be­wust dat 'als moderne kunst soms benauwend is, negatief gericht, wij als gelovigen ook mede schuld dragen'.43
 
Nalatenschap
Het werk van Rookmaaker op deze aarde was in 55 jaar voltooid (het­zelfde aantal jaren dat aan zijn geestelijke voorouder Johannes Cal­vijn was toebedeeld). Hij stierf op zondagavond 13 maart 1977, nadat hij 's ochtends naar de kerk was geweest in de pas ingewijde kapel van L'Abri in Eck en Wiel.
 
Zijn werk heeft na zijn dood doorgewerkt; het resultaat van zijn werk wordt in zekere zin nu pas, 27 jaar na zijn dood, zichtbaar. De vruch­ten van zijn arbeid worden niet alleen nog steeds geplukt door gelo­vigen van allerlei kerkelijke achtergrond die actief zijn in de wereld van de kunst, maar zij zijn nog steeds een eerbetoon aan de calvinis­tische traditie, waarmee hij zichzelf identificeerde. De publicatie van zijn Complete Works in zes delen (2002-2003), voor het grootste deel voor het eerst in het Engels vertaald, draagt nog verder bij aan zijn re­putatie als een van de meest uitgesproken christelijke woordvoerders van de kunst in de vorige eeuw.
 
Rookmaakers voortvarendheid en activisme waren allesbehalve stan­daard voor een professor van zijn tijd. Al in 1959 spreidde Hans een ongebruikelijke energie ten toon door zijn boek Jazz, blues en spiritu­als te schrijven en te publiceren, terwijl hij ook nog werkte aan de af­ronding van zijn dissertatie. Hier zien we ook al de ontluikende te­kenen van de weidsheid van zijn interesses, die resulteerde in een invloed die een veel breder terrein besloeg dan de kunstgeschiede­nis alleen. Gewoonlijk beïnvloeden wetenschappers andere wetenschappers in hun vakgebied door middel van onderzoek en publicaties. Maar Rookmaakers invloed reikte verder dan de kunst­historische kring, zowel door zijn publicaties als door zijn persoonlij­ke contacten. Hij beïnvloedde kunstenaars en musici, dichters en uit­gevers, filmmakers en filosofen, en zelfs een paar theologen en docenten op andere terreinen.44 Terwijl de uitzonderlijke geva­rieerdheid van zijn invloed Rookmaakers vele interesses weerspie­gelt, toont zij ons ook een complexe persoonlijkheid die zich niet makkelijk laat indelen in een ho1ge, binnen de christelijke wereld of daarbuiten. Zij die een verlangen koesterden naar het goede, of het vermogen bezaten om hun verbeelding met zijn veelzijdigheid te voeden, voelden zich tot hem aangetrokken als bijen tot honing. Zijn veelzijdigheid dreef hem tot zijn werk, en verklaart ook zijn impact op zoveel verschillende mensen uit allerlei landen, uit vele studies en beroepen, zowel mannen als vrouwen, en zijn vermogen om ook de jongere generatie van nu aan te spreken.
 
Conclusie
Hoe zouden we Hans Rookmaakers leven kunnen samenvatten? Een aantal facetten van de man en zijn werk treden op de voorgrond. Al­lereerst was er zijn verfrissende bescheidenheid, gebrek aan preten­tie, en zijn bereidheid om in dienst te staan van de kunst en de kun­stenaars, en hierin ook van Christus en zijn kerk. Dit onderscheidde hem van veel van zijn wetenschappelijke collega's die in hun vakge­bied opgesloten zaten. Ten tweede moet zijn liefde voor het leven ge­noemd worden, voor het hele leven: muziek, kunst, lekker eten en drinken, een goed gesprek, nieuwe ervaringen, nieuwe vriendschap­pen. Ten derde bezat hij het vermogen om de gaven te onderschei­den van de jonge mannen en vrouwen die hij op zijn weg tegenkwam en ze aan te moedigen zich in de richting te bewegen waarin ze hun door God gegeven talenten het best tot ontplooiing zouden kunnen brengen, hun zo de vrijheid biedend om zichzelf te zijn. Ten vierde was hij een gewillige men tor voor vele jongen mensen, zowel weten­schappers als kunstenaars, van verschillende pluimage. Het is vooral opmerkelijk dat hij ook veel vrouwen op hun pad begeleidde, naast ook mannen. Dit was ongebruikelijk voor zijn tijd, misschien zelfs nu nog. Ten vijfde was hij een bruggenbouwer die de kunstwetenschap met het werk van kunstenaars verbond, met een waarderend oog voor al de verschillende kunstvormen en een expertise op velerlei terrein, die hij op effectieve wijze deelde met zowel leken als ingewij­den. Ten zesde trachtte hij de kunst weer op de calvinistische kaart te zetten. Hoewel er nog veel land veroverd moet worden, getuigen de bijdragen van Rookmaakers intellectuele en geestelijke kinderen van de vooruitgang die in de afgelopen halve eeuw is geboekt, wat ook hoop geeft voor de komende halve eeuw. Ten zevende hechtte hij er­aan als christen middenin de wereld te leven en te werken en zich niet te verschuilen achter een wereldmijdend christendom. En hij daagde allen die onder zijn invloed kwamen uit hetzelfde te doen.45
 
Vertaling: Marleen Hengelaar-Rookmaaker
 
Gepubliceerd in R. Kuiper and W. Bouwman (ed.): Vuur en Vlam, kinderen van de vrijmaking III, Buijten & Schipperheijn – Amsterdam 2004.
 
Noten
1 Voor de biografie van Rookmaaker, zie mijn 'Hans Rookmaaker: An Open Life', in The Complete Works of Hans R Rookmaaker [CW], deel 6, p. 301-430. Zie ook Linette Martin, Hans Rookmaaker: A Biography, London/ Downers Grove, 1979; Graham Birtwistle, 'Henderik Roelof Rookmaak­er (1922-1977),' in de Biographical Dictionary of Evangelicals, onder re­dactie van Timothy Larsen (Downers Grove / Leicester, 2003), p. 563­565; G. Birtwistle, 'H. R Rookmaaker: The Shaping ofhis Thought,' CW 1, xv-xxxiii. Jeremy S. Begbie, Voicing Creation 's Praise, Edinburgh, 1991, p. 127-141, behandelt Rookmaakers aesthetica in relatie tot de neocalvi­nistische traditie. De belangrijkste documenten aangaande het leven en werk van Hans Rookmaaker die ik naast de CW geraadpleegd heb zijn: de 'Hans Rookmaaker Papers' in de Special Collections-afdelingvan de BusweIl Memorial Library, Wheaton College, Wheaton, Illinois, VS, en materialen, foto's, brieven, officiële documenten en agenda's in bezit van Rookmaakers familie. Van 1970-1977 heb ik regelmatig diepgaand en persoonlijk contact gehad met HRR in Vancouver, Seattle, Amster­dam, Eck en Wiel, Lausanne, Huémoz (Zwitserland), Mittersill (Oos­tenrijk), Londen en andere plaatsen in Groot-Brittannië. Gedurende deze tijd heb ik HHR op veel verschillende plekken lezingen horen ge­ven. Ik heb uitvoerig persoonlijk contact gehad met leden van Rook­maakers familie en een groot aantal van zijn vroegere studenten, vrien­den, collega's, medewerkers en andere mensen die diepgaand door hem beïnvloed zijn. Een gedetailleerde lijst van bibliografische en per­soonlijke bronnen aangaande het leven en werk van H.R. Rookmaaker is opgenomen als Appendix 11 in Deel 6 van de The Complete Works of Hans Rookmaaker (CW 6, p. 417-429).
2 Mark Noll, opmerking met betrekking tot 'Hans Rookmaaker: An Open Life', in CW 6, p.301-430.
3 De boekbespreking van Michael Shepherd staat in het Britse tijdschrift Art News van 1971; Ik heb een kopie van de boekbespreking in mijn be­zit, waarop HRR een aantekening heeft gemaakt van de bron, maar het is mij niet gelukt de precieze gegevens wat betreft het nummer en de pa­gina te achterhalen. Muggeridge zet Modem Art and the Death of a Cultu­re op zijn lijst van vier nominaties voor 'Books of the Year' voor The Ob­server (20 december 1970), p. 17; zie ook Esquire 75 (maart 1971), p.16.
4 L.C. (Kees) Rookmaaker, 'The life of H.R. Rookmaaker (1887-1945), pioneer of nature conservation in the Dutch East Indies', Säugetierkund­liche Mitteilungen 41/1, 1998, p. 2-6.
5 Ibidem.
6 Zie CW 2, p.10, en: 'Wat de Wijsbegeerte der Wetsidee voor mij bete­kend heeft' , Mededelingen van de Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte, juni 1967.
7 Persoonlijke correspondentie in bezit van familie Rookmaaker. In­formatie over het interneringskamp in Langwasser bij Neurenberg is te vinden op de website van Neurenberg: www.museen.nuernberg.de/english/reichsparteitag_e/pages/bauten_e.html.
8 Informatie hierover werd verkregen van het Centre for Research on Dutch Jewry aan de Hebrew University of Jerusalem.
9 Documenten in bezit van Rookmaakers familie.
10 Zie CW 2, p.10, en ook: 'Wat de Wijsbegeerte der Wetsidee voor mij be­tekend heeft'.
11 Ibidem.
12 De bijbel die Rookmaaker gebruikte was de 'Utrecht Vertaling' door H.Th. Obbink en A.M. Brouwer uit 1942.
13 De originele manuscripten van 'Betreffende de profetie' en 'Aestheti­ca', die in gevangenschap werden geschreven, worden bewaard op de Special Collections-afdeling van Wheaton College. Het eerste werk is te vinden in CW 6: p.91-119 als 'Prophecy in the Old and New Testament: God's Way with Israel'. Het laatste, voor het eerst gepubliceerd in twee delen in Philosophia Reformata (1946-7), is te vinden in CW 2, p. 24-79 als 'Sketch for an Aesthetic Theory based on the Philosophy of the Cosmo­nomic Idea'.
14 Informatie over de overplaatsing van Nederlandse gevangenen van het krijgsgevangen kamp in het kasteel te Colditz naar Stalag 371 in Stanislau (Ivano Frankivsk, Oekraïne) in juni 1943 vond ik op www.geocities.com/schlosscolditz/colditz.html. L. Martin en anderen meenden ten onrechte dat Stanislau in Polen lag.
 15 Zie CW 2, p. 11, en: documenten in bezit van Rookmaakers familie.
16 Zie noot 13.
17 'Wat de Wijsbegeerte der Wetsidee voor mij betekend heeft' (CW 2, p.11).
18 CW 2, p.10-11.
19 Opmerking van Marleen Hengelaar-Rookmaaker
20 CW 2, p. 24-79.
21 A. Kuyper, 'Calvinism and Art', in zijn Lectures on Calvinism, Grand Ra­pids 1931. Kuypers 'Stone Lectures' op Princeton Theological Semina­ry in 1898 werden in 1899 in het Nederlands en Engels gepubliceerd (Amsterdam, Londen, Edinburgh en New York). Eerdmans heeft vanaf 1931 de rechten gehad voor de Engelse uitgave van Lectures on Calvinism en ook nu is het boek nog verkrijgbaar. Zie ook Peter S. Heslam, Creating a Christian Worldview: Abraham Kuyper's Lectures on Calvinism (Grand Rapids, 1998); en Kuyper Reconsidered: Aspects of His Life and Work, onder re­dactie van Cornelis van der Kooi and Jan de Bruijn (Amsterdam 1999).
22 Over van Regteren Altena, zie A Biographical Dictionary of Historians, Mu­seum Directors and Scholars of Art (DAR). 
23 Zie 'Rookmaaker as Art Critic (1949-1956)', CW l, p. 231-361.
24 Jazz, Blues and Spirituals,' CW2, p. 157-314; 'Articles on African and Af­rican-American Music,' CW 2, p. 315-376.
25 Graham Birtwistle in CW : p.xx-xxi. Over 'De Stijl', zie H.L.C. Jaffé, De Stijl, 1917-1931: The Dutch Contribution to Modern Art (Amsterdam: Meu­lenhoff, 1956; herdrukt in 1986). Zie Jaffé's in memoriam in Lier en Boog (januari 1978), p. 82.
26 Jan Bialostocki's opmerkingen over Van de Waal staan in zijn boekbe­spreking van Van de Waals Drie eeuwen vaderlandsche geschied-uitbeelding, 1500-1800: Een iconologische studie (1952) in The Art Bulletin 52 (1971), p. 264. Over van de Waal, zie DAR. 
27 Over de RKD, zie https://rkd.nl/en/
28 R.H. Fuchs, 'Henri van de Waal, 1910-1972', in Simiolus 6/1 (1972/73), p.5-7.
29 Rookmaakers agenda's en familiedocumenten, nu in de Special Collections-afdeling van de Buswell Memorial Library, Wheaton College, VS.
30 Rookmaaker familiedocumenten.
31 Ibidem.
32 Ibidem; eigen gesprek met Anky Rookmaaker.
33 Eigen gesprek met Anky Rookmaaker; ook is veel informatie over Anky Rookmaaker en haar familie te vinden in 'Lifting up Holy Hands', in Lane T. Dennis (red.), Francis Schaeffer: Portraits of the Man and His Work, Westchester 1986, p. 153-162.
34 Roel Kuiper, 'Het Gedecimeerde Corps: Gereformeerd studentenleven en wetenschappelijke initiatieven, 1944-1977', in: R. Kuiper en W. Bouw­man, Vuur en Vlam 1, Amsterdam 1994, p. 75.
35 Ibidem, p. 75-76.
36 CW 4, p. 413.
37 'Lifting up Holy Hands', p.156.
38 Over de geestelijke honger in de jaren zestig in het Westen, zie Camille Paglia, 'Cults and Cosmic Consciousness: Religious Vision in America in the 1960s', Arion (winter 2003).
39 Eigen observatie; gesprek met Marleen Hengelaar-Rookmaaker.
40 CW 1, p. 321.
41 'Modern Art and the Death of a Culture', CW 5, p. 69-74.
42 CW 5, p. 94-95.
43 'The CCS, towards a Christian art academy', CW 4, p. 370-371.
44 Zie Laurel Gasque, 'Hans Rookmaaker: An Open Life', CW 6, p. 384-­412.
45 Ik wil Roel Kuiper bedanken voor het inzichtelijk maken van de ge­schiedenis van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en de Vereni­ging van Gereformeerde Studenten in Amsterdam. Ik wil ook mijn waar­dering uitspreken voor Marleen Hengelaar-Rookmaaker voor haar verhelderende opmerkingen over de geschiedenis van deze twee orga­nisaties alsook voor haar niet aflatende aanmoediging van mijn onder­zoek naar het leven en werk van haar vader en voor de vertaling van dit artikel. Mijn dank gaat ook uit naar Wim Rietkerk voor zijn hulp bij het overdenken van Rookmaakers relatie tot de verschillende kerken. Ten slotte ben ik ook Jaco Bauer zeer erkentelijk voor haar hulp en advies bij het lezen van de Nederlandse documenten die ik bij mijn onderzoek tegenkwam.