Boeken
H. Brand en A. Chaplin: Art and Soul
Besproken:
H. Brand en A. Chaplin: Art and Soul, Signposts for Christians in the Arts, Piquant Editions - Carlisle, 2001 (second edition).
door Marleen Hengelaar-Rookmaaker
‘Met kunst en ziel, richtingwijzers voor christenen in de kunst’. Zo zou je de titel kunnen vertalen van een recent in Engeland verschenen boek van de hand van Hilary Brand en Adrienne Chaplin over de integratie van christelijk geloof en kunst.
Dit is niet een boek voor insiders. Integendeel, het is in toegankelijke taal geschreven als handreiking aan de vele christenen die al of niet schroomvallig de arena van de kunst betreden. Want meer christenen dan ooit tevoren, vooral ook jongeren, gaan vandaag de dag aan de slag met de één of andere vorm van kunst: van toneel, literatuur en dans tot muziek, film en beeldende kunst. Dit boek richt zich tot hen allen, ook al ligt het zwaartepunt van Art and Soul bij de beeldende kunst. De auteurs, Chaplin kunstfilosofe en Brand schrijfster, combineren een gedegen kennis van zaken en een gerijpt inzicht met een voortreffelijke schrijfstijl. Aan de orde komen onderwerpen als kunst in een postmoderne tijd; kunst en de kerk; kunst ,de Bijbel en christelijke levensbeschouwing; het karakter van kunst; de taak en plaats van kunst en kunstenaar; esthetische gehoorzaamheid; (christelijke) kitsch; kunst, betekenis en interpretatie; en kunst als roeping voor de 21e eeuw.
De verschillende hoofdstukken zijn inderdaad richtingwijzers: ze beperken zich tot een aantal belangrijke basisgedachten, die de lezer op een spoor zetten, waarop nog veel te ontdekken en onderzoeken overblijft. Zo blijft het boek leesbaar, ook voor de geïnteresseerde leek. De illustraties verdienen een extra compliment: ze zijn steeds zorgvuldig gekozen als aanvulling op de tekst en tezamen genomen geven ze een goed beeld van de diversiteit binnen de hedendaagse christelijke kunst.
Door en door
Kunst heeft in de kerk lange tijd in het verdomhoekje gelegen, vooral in de protestantse traditie. Het was echter niet zozeer de leer van de kerk die antikunst was, het was vooral de praktijk. De kunst verdween meer en meer uit het blikveld, totdat men er ten slotte alleen nog maar met angst en argwaan naar kon kijken. Het onbekende en daarom onbegrepene transformeerde tot Grote Boze Wolf. In Nederland schonk het neocalvinisme opnieuw aandacht aan de kunst, denk aan Kuyper en Dooyeweerd. Op de basis die Dooyeweerd legde, bouwden Rookmaaker en Seerveld voort. Vanaf het eind van de zestiger jaren werd hun werk samen met dat van Francis Schaeffer een kracht van betekenis in met name de Engelstalige evangelische wereld. Schilder Peter Smith: ‘Voor het eerst hoorde ik uit de hoek van een bijbels christendom iets bruikbaars over kunst’ (144). Wat later voegden ook Wolterstorff, Gene Veith, Leland Ryken en Jeremy Begbie hun stemmen hieraan toe. Deze lijn wordt nu voortgezet door Brand en (de van oorsprong Nederlandse) Chaplin, waarbij ze het gedachtengoed van de ouderen vertalen naar een nieuwe tijd en inzichtelijk maken voor een nieuwe generatie.
Waar staat deze traditie voor? Voor kunst die midden in de wereld staat en zich niet terugtrekt in een christelijke subcultuur. Voor kunst die zowel door en door christelijk als door en door eigentijds is. Voor kunst die recht doet aan de werkelijkheid en zich niet wentelt in roze rooskleurigheid. Voor kunst die zich dienstbaar opstelt ten opzichte van God en mensen. Voor kunst die niet een verkapte vorm van evangelisatie-propaganda is, maar die het eigen karakter van de kunst respecteert, die kunst serieus neemt als kunst. ‘Kunst gebruiken om een boodschap over te brengen zonder begrip van de vorm, structuur, materialen, technieken en geschiedenis van het medium is als het uitvaren voor een reddingsoperatie in de mist in een onzeewaardige reddingsboot zonder kennis van navigatie’ (74).
Op blz. 163 treffen we het verhaal van twee mensen die Rudolph Serkin een sonate van Beethoven horen spelen. Ze zeggen tegen elkaar: ‘Dit is een door en door Geest-volle uitvoering, wat heeft Serkin hier eigenlijk nog mee te maken?’ Het antwoord is dat hij acht uur per dag moet oefenen, dag in dag uit. Wij moeten zorgen dat we voorbereid en klaar zijn voor de komst van de Meester. Wat onze kunstvorm ook is, we moeten bereid zijn onze vingeroefeningen te doen. De schrijvers van dit boek hebben hun huiswerk in ieder geval goed gedaan. Mogen velen hiervan de vruchten plukken.
Gepubliceerd in LEV 4, 1, 1999, tijdschrift van Stichting l’Abri, www.labri.nl