Kunstenaars
Arcabas - David Jeffrey
Jacques en Raïssa Maritain onder de kunstenaars
door David Lyle Jeffrey
In een tijd van sterke neigingen tot nihilisme en algemene gevoelens van zinloosheid in de cultuur ligt het voor de hand te denken dat het niet anders kan of die vervlogen hoop voor de toekomst wordt door kunstenaars weerspiegeld, zo niet ingeluid. In Frankrijk zijn er aan het begin van de twintigste eeuw veel avant-garde kunstenaars aan te wijzen die afgleden naar een hopeloos nihilisme. In zo’n toestand verkeerden destijds veel intellectuelen die zelfmoord pleegden. Anderen, zoals Jacques (1882-1973) en Raïssa Maritain (1883-1960), hadden een gezamenlijk voornemen tot zelfmoord en zagen daar slechts op het laatste moment van af doordat ze het geloof in een hoger zijn hervonden.
Zij waren bevriend met belangrijke kunstenaars en de essays van Jacques waren van invloed op anderen die uiteindelijk de trend doorbraken. Met variërende graden van persoonlijk lijden en opoffering maar een koppige wil om voor het leven te kiezen keken ook Georges Rouault, Marc Chagall en Jean-Pierre Mirot, beter bekend als Arcabas, in de afgrond, keerden zich daarvan af en besloten verder te kijken dan de puinhopen van een uitgeput modernisme. De een na de ander kwam tot existentiële beaming van transcendente waarheid en alle drie werden daarom religieuze kunstenaars in de moderne en paradoxaal genoeg toch ook traditionele zin van het woord. Met inzet van hun buitengewone artistieke gaven hebben zij het Ware (Rouault), het Goede (Chagall) en het Schone (Arcabas) erkend als ultieme werkelijkheid die het geschenk van leven en van hoop voor de toekomst in zich draagt.
De Franse kunst was allang niet meer christocentrisch toen zij in de eerste decennia van de twintigste eeuw de mens uit het centrum verdreef. Het kubisme van Picasso is maar één van de vele artistieke uitingen van humanistisch verlies aan zelfvertrouwen. Voor Jacques Maritain, de intimus van kunstenaars en filosofen, waren de consequenties duidelijk: ‘Is er geen mens, dan is er geen kunstenaar; door de mens te verzwelgen heeft de kunst zichzelf verwoest.’ Het gulzige ‘mensverzwelgen’ van de surrealisten, van Breton tot Dalí, was een vorm van zelfverwoesting gebleken, te vergelijken met Bretons asociale surrealistische handeling, toen hij zich begaf in de menigte en in het wilde weg een revolver leegschoot.
Georges Rouault
Georges Rouault (1871-1958) onderging in 1904 als afvallig protestant een religieuze bekering door de Bijbel te lezen. Het was kennelijk een ervaring van plotseling doorbrekend inzicht, gevolgd door een maandenlange rijping en overdenking. Hij zei:
Toen ik ongeveer dertig was, voelde ik de bliksem inslaan, of de genade, afhankelijk van hoe men het bekijkt. De wereld kreeg voor mij een ander aangezicht. Ik zag alles wat ik eerder had gezien, maar in een andere vorm en andere harmonie.
In de tien jaren na deze bekering spande Rouault zich in om de menselijke gestalte te schilderen, maar met een meer geestelijk dan lichamelijk realisme – wars van alles wat het meest in het oog springt, zonder flatterend licht of perspectief, om zo de emotionele staat van de figuren op te roepen. Hij raakte in diezelfde tijd bevriend met het echtpaar Maritain, vooral met Jacques. Hun gesprekken gaven Maritain stof tot nadenken over het maken van kunst als een deugd.
Maritain was een van de eersten die zagen dat Rouaults empathie met het emotionele lijden van zijn tijdgenoten verklaart waarom Rouault zijn eerdere ‘realisme’ losliet en na zijn bekering besloot om in zijn kunst een meer innerlijke waarheid te laten zien: ‘Wat hij met een zonderling medelijden ziet en kent,’ zegt Maritain, ‘is de hopeloze gekweldheid en erbarmelijke schraalheid van onze tijd, een gekweldheid niet alleen van het lichaam, maar van de ziel, de bestiale zelfverblindende snoeverij van de rijke wereldling, de verpletterende werkelijkheid van de armen en broosheid van ons allemaal.’
Em-pathie betekent ‘in-voelen’, dus mede-lijden, zich vereenzelvigen met het verdriet en zelfs de zonden van andere mensen. In de jaren 1917-1927 maakte Rouault Miserere, een serie van 58 zwart-witgravures waaronder veel bewerkingen van zijn schilderijen. Voor Maritain vormden ze een samenvatting van zijn zoektocht naar innerlijke en ultieme waarheid. Rouault gaf Maritain zelfs een complete serie afdrukken en volgens Raïssa Maritain had hun vriendschap een grote invloed op Maritains boek Art et scholastique (1920). Zowel voor de kunstenaar als de filosoof was de vraag ten diepste zo oud als Plato: in welke zin kan kunst ons waarheid bieden?
In de jaren dertig ontstond een grote groep van zijn specifiek religieuze schilderijen. Ze sluiten aan bij zijn vroege schilderijen en bij de gravures voor zijn Miserere. Deze periode wordt beheerst door de kruisweg van Christus, zijn plaatsvervangend lijden. De Christus van Rouault is bij uitstek de door Jesaja voorzegde lijdende knecht: ‘Om onze zonden doorboord, om onze wandaden gebroken.’ Het is ook niet toevallig dat de Miserere-reeks eindigt met het Veronicabeeld van Christus’ gelaat en de woorden ‘zijn striemen brachten ons genezing’ (Jes. 53:5). Deze beelden van Christus, waarbij citaten uit Jesaja, de evangeliën en de brieven van Paulus (zoals Filippenzen 2:8) de toon aangeven, onderstrepen dat God zich vereenzelvigt met het lijden van mensen. Rouault heeft hier dezelfde stijl gevolgd als in zijn eerdere werk met zwaar aangezette omtrekken als het in lood gevatte glas van een kerkvenster, maar met een tederheid die het lichamelijke verheft en een glans die soms de hele compositie op doet lichten maar van achteren door het beeld heen lijkt te komen, als bij gebrandschilderd glas.
Rouault, Hoofd van Christus, 1937, olieverf op papier, op linnen geplakt, 104,8 x 75 cm,
Cleveland Museum of Art
De intellectuele samenwerking van Rouault en Maritain helpt ons aan antwoorden op de vraag ‘wat is christelijke kunst?’ In zijn Art et scholastique zegt Maritain: christelijke kunst is l’art de l’humanité rachetée, kunst van de verloste mensheid, een thema dat voor de filosoof Fra Angelico met Georges Rouault verbond. Door het menselijke op een spirituele manier naar voren te halen werd Rouault vanzelf in de richting van christocentrische beelden geleid, schilderijen die niet alleen religieus maar ook iconisch zijn. Hij was gefascineerd door de Vera Icon, de ‘ware afbeelding’ van Christus, die in de christelijke traditie verband houdt met Veronica en het beeld van het gezicht van Jezus dat zou zijn afgedrukt op een doek, waarmee zij op de weg naar Golgota het bloed en zweet van zijn gezicht veegde. Dit legendarische voorval, via de franciscaans geïnspireerde ‘kruiswegstaties’ in het christelijk geheugen bewaard, geeft Rouault expliciet weer in zijn beeld van Veronica (1945) en een jaar later op La sainte face, een voorstelling van de doek met Jezus’ afdruk.
Een christelijk icoon staat niet zozeer voor een historische werkelijkheid als wel voor een aanwezige eeuwige metafysische werkelijkheid. Dat bedoelt Maritain als hij zegt dat Rouault ‘dicht bij de verborgen essentie van de zichtbare werkelijkheid blijft’ dankzij een vorm van ‘realisme’, die betrekking heeft op de ‘betekenis van hetgeen bestaat (en beweegt en lijdt en liefheeft en doodt).’ Dit zijn de eigenschappen waardoor het werk van Rouault volgens Maritain een transformerende kracht bezit, niet in de zin dat al zijn duisternis (zo wezenlijk voor zijn waarachtigheid) uiteindelijk wijkt voor het licht, maar transformerend doordat de waarheden van het bestaan, die van ons en die welke Jezus ervoer, hun ultieme betekenis mogen vinden in transcendente waarheid.
Marc Chagall
Jacques en Raïssa Maritain waren ook bevriend met de Joodse schilder Marc Chagall (1887-1985). Raïssa was in dit geval de voornaamste lijn waarlangs de invloed van het echtpaar liep. Zij was net als Chagall van Oost-Europese en chassidisch-joodse afkomst. Het is bekend dat leden van de chassidische gemeenschap veelal geneigd waren, zoals Raïssa zei, om de seculiere wereld te negeren en ‘dagelijks te baden in het levende water van de Schriften’. Maar dat hun reactie op de Schriften ook een uitloper had in de kunsten, heeft niet alle aandacht gekregen die het verdient.
Als vluchteling in Parijs had Chagall wel oren naar nihilistische revolutiegedachten in hun Europese context, maar zijn vriendschap met de Maritains, zo blijkt uit Raïssa’s boek over hem, heeft hem misschien voldoende antistoffen bezorgd om zijn eigen uitgelaten vreugde en dankbaarheid in stand te houden. De Maritains stimuleerden hem om het Nieuwe Testament te lezen. Uit een van zijn eigen gedichten in het Jiddisch uit 1938 blijkt dat zijn artistieke vereenzelviging met de lijdensweg van Jezus tot op zekere hoogte persoonlijk aan het worden was:
Ik draag dagelijks mijn kruis,
Ik word aan de hand geleid en voortgedreven,
Ik word aan de hand geleid en voortgedreven,
Rondom donkert de nacht.
Hebt u mij verlaten, mijn God? Waarom?
Hebt u mij verlaten, mijn God? Waarom?
Chagalls bijbelkennis blijkt hier de Hebreeuwse (Psalm 22) en christelijke (Lucas 9:23) Schriften te omspannen. En de met elkaar gecombineerde woorden uit die verzen doen vermoeden dat Jezus voor hem een voorbeeld was dat hij op enige wijze als kunstenaar meende te moeten volgen.
Chagall, The Yellow Crucifixion, olieverf op doek,
Musée National d’Art Moderne, Parijs, 1943
Musée National d’Art Moderne, Parijs, 1943
Raïssa Maritain was evenals Chagall in een Pools-Litouwse omgeving opgegroeid, maar anders dan hij had zij zich tegelijk met haar man in 1906 tot het christendom bekeerd. Men zou kunnen denken dat haar recent aangenomen katholieke standpunt misschien haar relatie met Chagall onder spanning zette. Maar dat zij levenslang goed bevriend bleven wijst niet in die richting. Als joodse bekeerling had zij kennis van en liefde voor beide tradities en naar ze zegt speelde een theologisch element een rol in hun gesprekken. In Marc Chagall ou l’orage enchanté (1948), een iets uitgebreide versie van haar boek uit 1943 met meer illustraties en een aantal gedichten van Chagall en haarzelf, merkt zij op dat La crucifixion blanche (1938) een schrikwekkende schoonheid uitstraalt die bijzonder is in Chagalls werk. Ook zegt zij in haar commentaar op de hieraan voorafgaande schilderijen met kruisigingen dat het laddermotief in die schilderijen niet zozeer een verwijzing naar de Jakobsladder is als wel een echo van traditioneel-christelijke voorstellingen van de kruisafname.
Ook La crucifixion en jaune (1943), de ‘gele kruisiging’, wil het joodzijn van Jezus terughalen, een erkenning van de continuïteit en samenloop van de joodse en christelijke geschiedenis. We mogen ons redelijkerwijs voorstellen dat, net als bij Rouault, Chagalls scherpe bewustzijn van de lijdende knecht zoals getekend door Jesaja (52 en 53) betrekking heeft op zowel de joden als collectief als op Jezus als persoon. Raïssa Maritain zegt volkomen terecht in dit verband dat Chagall ‘een kunstenaar volgens Jesaja’ is, want ondanks al het kwaad in de wereld verkondigt Chagall het goede dat zal blijven voortduren.
Arcabas
Jean-Marie Pirot alias Arcabas (1926-2018) werd in een nominaal katholiek gezin in Metz geboren. Zoals Rouault onderging hij een bekering als volwassene. En zoals bij Rouault gebeurde er iets beslissends toen hij de Bijbel ging lezen. ‘Het geloof viel over me heen als een emmer water,’ vertelde hij later. Hij werd een meer dan terloopse lezer:
Ik ben een enthousiaste lezer van de Bijbel en het Nieuwe Testament. Vele malen per week begraaf ik me daarin. In heb een oude uitgave van Luthers Bijbel in de volkstaal, met gotisch schrift. Ik heb ook de Chouraqui-vertaling met haar directe vertalingen uit het Hebreeuws en de Jeruzalembijbel. Het is een ontzagwekkend boek. Altijd wanneer ik iets moet schilderen, haal ik uit deze bijbels het gedeelte dat mij inspireert … Ik lees een stukje en raak erin verdiept. Op deze manier is het te begrijpen dat ze na 2000 jaar nog steeds opmerkelijk nieuw lijkt. Wanneer ik de Bijbel lees, is het alsof het allemaal gisteren is gebeurd, zo onmiddellijk is die tekst in mijn geest aanwezig.
Arcabas is een buitengewoon geletterde schilder. Uit wat hij zegt blijkt dat hij goed bekend is niet alleen met de Bijbel (het Lucasevangelie is zijn hoofdtekst), maar ook met klassieke werken van christelijke spiritualiteit zoals de Belijdenissen van Augustinus, de romans van Georges Bernanos, veel filosofische essays van Jacques Maritain en de encyclieken van paus Johannes Paulus II. De invloed van Maritain loopt helemaal via zijn geschriften, vooral die over kunst, maar evengoed geldt ook Arcabas als een kunstenaar op wie de filosoof Maritain invloed heeft gehad. In een interview met de theoloog Christophe Batailh zei hij dat een christen-kunstenaar een roeping heeft om ‘de waarheid te spreken, het goede van de dingen en de schoonheid van Gods aangezicht te weerspiegelen.’ Hij beaamde duidelijk wat Maritain zei: dat ‘zodra men raakt aan iets transcendents, men aan het zijn en God zelf raakt, een absoluutheid, datgene wat ons leven veredelt en verrukt; men betreedt het domein van de Geest.’
Arcabas, La Nativité, olieverf op jute,
Aartsbischoppelijk Paleis, Mechelen, 2002
Aartsbischoppelijk Paleis, Mechelen, 2002
Voor elk van deze kunstenaars was een intensief lezen van de Bijbel van groot belang voor de vorming van hun spiritualiteit en daarmee voor hun beeldtaal. Daarnaast speelde bij alle drie ook de invloed van de kunstfilosofie van Maritain een rol en bij Rouault en Chagall bovendien die van hun persoonlijke vriendschap met de Maritains. Zij maakten alle drie kunst voor plaatsen van gebed, ontwierpen ramen voor gewijde ruimtes en verleenden de menselijke persoon weer de betekenis die hoort bij het gemaakt zijn als imago dei – als beeld van God, een hoofdaccent in het werk en de gesprekken met de Maritains.
Door hun samenwerking keerden de waarde van de mens en de schoonheid van het menselijk gelaat terug in de moderne Franse kunst.
***
David Lyle Jeffrey is hoogleraar Literatuur en Geesteswetenschappen aan de Universiteit van Baylor in de VS en gastprofessor aan Peking University. Zijn meest recente boek is The Beauty of Holiness: Art and the Bible in Christian Culture (Eerdmans, 2017).