Victoria Emily Jones - 50 jaar kunsttheologie
Vijftig jaar kunsttheologie: 1970 tot heden
door Victoria Emily Jones
De aandacht van protestantse zijde voor beeldende kunst is in de afgelopen decennia enorm gegroeid. Veel kerkmensen en kerkleiders, wetenschappers en kunstenaars zijn tot de overtuiging gekomen dat kunst een verrijking is voor het geloofsleven en dat men, met onderscheidingsvermogen, ermee aan de slag moet zowel in het publieke domein als in de kerk. Dit heeft een infrastructuur opgeleverd die nu bestaat uit verenigingen, websites, veel uitstekende boeken (zelfs hele series!), tijdschriften, kunst-gerelateerde gebedenboeken en leesroosters, conferenties en symposia, wetenschappelijke specialisaties, kunstenaarsretraites, artist residencies en met kerken verbonden galeries.[1]
Begin jaren zeventig verschenen Modern Art and the Death of a Culture van Hans Rookmaaker en Art and the Bible van Francis Schaeffer. Beide boeken waren geschreven voor een breed orthodox protestants publiek en de auteurs gaven hiermee een effectief startschot voor een internationaal gesprek over christendom en beeldende kunst. Eerst zal ik ingaan op deze twee belangrijke boeken.[2] Daarna bespreek ik vier sleutelfiguren die elk voor zich in het kielzog van Schaeffer en Rookmaaker grote kunstprojecten op touw zetten in instellingen voor theologisch hoger onderwijs − Catherine Kapikian, William A. Dyrness, Jeremy Begbie en Ben Quash. Tot slot haal ik een aantal ideeën en bijdragen van W. David O. Taylor voor het voetlicht, een liturgisch theoloog en voormalige kunstpastor.
Het terrein dat globaal omschreven wordt als kunsttheologie of ook wel ‘theologische esthetica’ is interdisciplinair en omvat niet alleen beeldende kunst maar ook muziek, literatuur, film, theater en dans. Aan de theologiekant gaat het sommigen om een theologie van de kunst (wat is kunst en welke rollen speelt zij in Gods koninkrijk) en anderen meer om theologie via de kunst (waarbij specifieke kunstwerken als theologische bron worden gebruikt, zoals bij de ‘visuele exegese’ van een schilderij), hoewel beide benaderingen vaak hand in hand gaan.
Wat de systematische theologie betreft treden de leerstukken van de schepping en de zondeval op de voorgrond. Ook de liturgische theologie, historische theologie of contextuele en interculturele theologie kunnen erbij betrokken worden naargelang het doel dat men zich stelt. Omdat dit boek over beeldende kunst gaat, gebruik ik de aanduiding ‘kunsttheologie’ voor beeldende kunst en theologie. Weliswaar zijn slechts drie van de vijf opgevoerde hoofdfiguren in beeldende kunst gespecialiseerd,[3] maar de andere twee neem ik hier ook mee met oog op hun belangrijke bijdragen aan het bredere terrein, met belangrijke implicaties voor de beeldende kunst.
Zoals bij ieder overzicht is er vast en zeker kritiek op mogelijk. Waarom is X overgeslagen? En waarom geen aandacht voor Y? Ik vind het vooral jammer dat ik niet langer stil heb kunnen staan bij Trevor Hart, stichter van het Institute of Theology, Imagination and the Arts aan de universiteit van St. Andrews in Schotland; bij Frank Burch Brown, die al tientallen jaren doceert over religie en kunst en wiens bekroonde boek Good Taste, Bad Taste, and Christian Taste: Aesthetics in Religious Life (2000) vaak wordt aangehaald; bij Wilson Yates, oprichter van het tijdschrift ARTS: The Arts in Religious an Theological Studies en een grote pleitbezorger voor de integratie van kunst in het theologisch onderwijs;[4] en bij Makoto Fujimura, een Japans-Amerikaanse gelovige kunstenaar wiens inzet voor schoonheid en voor wat hij noemt culture care een nieuwe generatie christenen heeft geïnspireerd. Ook ben ik bewust voorbijgegaan aan kunsthistorici (behalve terloops aan Rookmaaker) en filosofen die in andere delen van dit boek worden behandeld. Talloze anderen hebben bijdragen geleverd aan de dialoog, de literatuur en de praktijk van kunst en theologie, onder wie velen buiten de universiteit. Het grootste deel van dit essay is echter gewijd aan vijf van de belangrijkste spelers in de kusttheologie – uit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk – met een invloed die voelbaar is niet alleen op de theologische hogescholen en faculteiten waar zij doceren, maar ook breder in de kerkelijke wereld.
Gangmakers van het gesprek: Hans Rookmaaker en Francis Schaeffer
De Amerikaanse evangelist, theoloog en populaire schrijver Francis Schaeffer (1912-84), vooral bekend als stichter van het gemeenschaps- en studiecentrum L’Abri, maakte zich zorgen over wat hij zag als de voortgaande achteruitgang van de westerse cultuur die zich steeds verder verwijdert van een Bijbelse grondslag. In boeken zoals Escape from Reason (1968) en How Should We Then Live? (1976) besprak hij de toenemende fragmentatie en wanhoop bij het moderne individu en besprak hij diverse twintigste-eeuwse kunstbewegingen ter illustratie van deze trend.
Schaeffer was een goede vriend en compagnon van de Nederlandse kunsthistoricus Hans Rookmaaker (1922-1977), wiens boek Modern Art and the Death of a Culture (1970), geschreven voor niet-specialisten, veel beroering wekte bij het orthodoxe protestantse publiek en een bestseller werd toen de Britse journalist Malcolm Muggeridge het uitriep tot een van de beste boeken van het jaar.[5] Terwijl het alleen ingaat op de beeldende kunst, vraagt het ook aandacht voor het filosofische nihilisme dat uit veel beroemde moderne kunstwerken spreekt. Dat betekent echter niet, stelde Rookmaaker, dat christenen zich van zulk werk afzijdig moeten houden. Deze kunstwerken verdienen onze serieuze aandacht, want ze bieden ons ‘een van de sleutels tot het verstaan van onze tijd.’[6] Door de taal van de moderne kunst te bestuderen zullen we de ‘schreeuw om menselijkheid, liefde, vrijheid en waarheid’ van onze cultuur beter kunnen begrijpen en behartigen.[7]
Aan het slot van dit belangrijke boek doet Rookmaaker een oproep tot vernieuwing van de christelijke kunst. Met ‘christelijke kunst’ bedoelt hij niet kunst die over Bijbelse of christelijke thema’s gaat. ‘Het christelijke van kunst zit niet in het onderwerp,’ schrijft hij, ‘maar in haar geest, in haar wijsheid en het verstaan van de werkelijkheid dat zij weerspiegelt.’ In plaats van ‘christelijke’ en ‘niet-christelijke’ kunst onderscheidt hij liever ‘goede’ en ‘slechte’ kunst, categorieën die niet afhankelijk zijn van de geloofshouding van de kunstenaar (christenen kunnen dan ook slechte kunst maken en atheïsten goede kunst).[8] Volgens Rookmaaker volgt goede kunst de ‘normen voor kunst’ en dat zijn dezelfde normen die voor het hele leven van de mens gegeven zijn in Filippenzen 4:8: alles wat waar, edel, rechtvaardig, zuiver, lieflijk, eervol, deugdzaam en lofwaardig is.[9]
Drie jaar na de verschijning van Rookmaakers Modern Art and the Death of a Culture publiceerde Schaeffer Art and the Bible (1973), een inleiding tot Bijbelse creativiteit. Kunst is volgens hem geen randverschijnsel van het christelijke leven. ‘Dat Christus Heer is omvat onze omgang met kunst.’[10] Protestanten zijn vaak huiverig voor de menselijke verbeelding, maar Schaeffer doorbreekt dit wantrouwen met zijn stelling dat ‘de verbeelding van een christen hoger dan de sterren zou moeten gaan.’[11]
Het eerste essay in Schaeffers boek, ‘Art in the Bible’, gaat over een van de meest gangbare bezwaren van christenen tegen beeldende kunst: het Tweede Gebod, ‘Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God.’ (Exodus 20:4-5a). Dit is geen verbod op beelden, zegt Schaeffer, het is een verbod op aanbidding van beelden. Deze bedoeling wordt beter duidelijk in de parallelle passage in Levicitus 26:1, ‘Gij zult u geen afgoden maken; een gesneden beeld noch een gewijde steen zult gij u oprichten; ook een steen met beeldhouwwerk zult gij in uw land niet zetten, om u daarvoor neder te buigen, want Ik ben de Here, uw God’ (cursivering toegevoegd).
Als God het maken van beelden had verboden, waarom gaf hij dan later aan Mozes de opdracht om een koperen slang te maken (Numeri 21:8)? Op aanwijzing van God keken de Israëlieten omhoog naar dit beeld om zo bleef hun leven te sparen. Eeuwenlang bewaarden de Israëlieten die koperen slang, wellicht als aandenken aan wat God gedaan had, maar toen hij een voorwerp van aanbidding werd, sloeg koning Hizkia hem stuk (2 Koningen 18:4). Op grond hiervan stelt Schaeffer wat Luther al eerder had gezegd: ‘Verkeerd is niet het bestaan van beeldende kunst, maar het verkeerde gebruik ervan.’[12]
Bovendien kreeg Mozes meteen nadat hij de Tien Geboden had ontvangen de opdracht van God om een tabernakel te maken, een plaats van aanbidding, gevuld met kunstzinnige afbeeldingen van de zichtbare en de onzichtbare wereld. Cherubs (Ex. 25:18), amandelbloesem (Ex. 25:31-33) en granaatappels (Ex. 28:33). Later, in de tempel, werden onder meer palmbomen (1 Kon. 6:29), leeuwen (1 Kon. 7:29) en runderen (gouden kalveren!, 2 Kronieken 4:3-4) weergegeven.
In de tweede helft van zijn boek, ‘Some Perspectives on Art’, staan elf overdenkingen over het wezen van kunst en hoe haar te beoordelen. Hij benadrukt allereerst dat kunst waarde heeft in zichzelf zonder dat ze een of ander nut hoeft te dienen. Of, zoals Rookmaaker zei: ‘Kunst spreekt vanzelf en behoeft geen rechtvaardiging.’ 2 Kronieken 3:6 zegt dat Salomo de tempel met edelstenen liet bezetten ‘als extra versiering’, waaruit me mogen afleiden dat God van schoonheid houdt.
Schaeffer verwerpt een christelijk gebruik van kunst als propaganda, als drager van boodschappen die de beschouwer zouden moeten bekeren. Kunstwerken, zegt hij, kunnen uitdrukking geven aan een christelijke wereldbeschouwing ongeacht de thematiek. ‘Christelijke kunst is beslist niet altijd religieuze kunst, kunst met religieuze onderwerpen,’ schrijft hij. ‘Het christendom is niet alleen met de ‘redding’ van mensen in de weer maar met de gehele mens in de gehele wereld.’[13] Daarom moet christelijke kunst niet alleen gaan over de ‘majeurkant’ van het leven (zonnig, gelukkig) maar ook met de ‘mineurkant’ (duister, droevig).[14] Hij stelt ook dat er niet zoiets bestaat als een vrome stijl en een goddeloze stijl, al is het wel zaak om te voorkomen dat de niet-christelijke wereldbeschouwing waaruit sommige stijlen zijn ontstaan de overhand krijgt.[15]
Schaeffer en Rookmaaker behoorden tot de eerste conservatieve protestanten die een nadrukkelijk pleidooi voerden voor christelijke aandacht voor beeldende kunst. Hun publicaties baanden de weg naar een meeromvattende ontwikkeling van het terrein van kunst en theologie.
Catherine Kapikian en het Henry Luce III Center for the Arts and Religion aan Wesley Theological Seminary
Catherine Kapikian (1939) is een liturgisch kunstenares uit Washington D.C. en een vurig pleitbezorger van beeldende kunst in de theologische vorming en het kerkelijk leven. ‘De beeldende kunst is een vorm van theologische verkondiging,’ stelt zij en daarom ‘dient de kerk kunst te omhelzen als gelijke partner bij het verkondigen van de wijsheid van het evangelie.’[16] Aan het eind van haar boek Art in Service of the Sacred (2006) vraagt Kapikian zich af
wat er zou gebeuren als volwassenen voortdurend uitgedaagd en/of gevoed werden door visuele prikkels die samengaan met het Woord? Wat als de religieuze gemeenschap serieus ging nadenken over de verschillende aspecten van het creatieve proces en dat zou koesteren als iets waaruit blijkt dat wij naar Gods beeld geschapen zijn?[17]
Kapikians primaire medium is textiel. Ze ontwerpt en vervaardigt wandkleden, antependia, banieren, gewaden en grootschalig houten maaswerk met ingevoegd textiel. Om zich theologisch te bekwamen studeerde zij aan Wesley Theological Seminary in Washington en behaalde daar in 1979 haar masterdiploma. Tijdens de studie raakte zij gefrustreerd door het gebrek aan colleges over kunst en de weigering van docenten om af en toe in plaats van een scriptie een artistieke respons op teksten te accepteren. Daags nadat zij haar titel had verworven deed zij aan decaan J. Phillip Wogaman en rector Jack Knight het voorstel om als theologische hogeschool een artist in residence en een inleidende cursus kunstgeschiedenis in te voeren. Na enig overleg werd dit voorstel aangenomen, en Kapikian werd zelf de eerste artist in residence en kunstdocent. Voor die eerste cursus waren er twintig aanmeldingen en Kapikian maakte bij haar onderwijs gebruik van belangrijke voorbeelden van sacrale kunst die plaatselijk te bezichtigen waren. ’s Avonds gaf zij les, overdag maakte zij kunst in de bescheiden ruimte die zij daarvoor ter beschikking kreeg in het souterrain onder de kapel. In het voorjaarsemester van 1980 was het bestuur al zo onder de indruk van haar werk dat zij een grote, open ruimte kreeg in het Kresge Educational Building, waar passerende studenten en docenten konden binnenkomen om het creatieve proces te zien. Het atelier is daar nog steeds, als vitaal onderdeel van de campuscultuur.
‘De theologische gemeenschap heeft behoefte aan nieuwe, uitdagende, non-verbale inzichten die alleen kunst kan bieden,’ zegt Kapikian.[18] Zij is niet tegen de traditionelere woordgerichte manieren van theologiebeoefening, maar hamert er wel op dat de toegang tot Bijbelse waarheid ernstig wordt ingeperkt als we denken dat woorden het enig mogelijke medium van het sacrale zijn. ‘Niet langer is theologiseren in de taal en vorm van het filosofische discours alleen toereikend om een liefdesrelatie met God te bewerkstelligen.’[19]
Het artist-in-residence programma van Wesley breidde zich uit toen Kapikian ook andere kunstenaars uitnodigde om op de campus te komen werken. Veertig jaar later functioneert het nog volop. Deze kunstenaars worden geacht een kunstpracticum te geven en aan het einde van hun periode een kunstwerk achter te laten, zodat het instituut zijn blijvende voordeel kan doen met de daarin neergelegde inzichten.[20] Ik hoorde tot mijn verrassing dat kunstenaars die naar deze functie solliciteerden, en hem zelfs kregen, niet allemaal christen zijn. Kapikian vertelt me dat de kans om deel te nemen aan de interreligieuze dialoog, om gratis godsdienstcolleges te volgen en directe toegang te hebben tot theologen het programma aantrekkelijk maken. De kunstenaars brengen de hogeschool vervolgens in contact met de plaatselijke kunstwereld. Kapikian vindt dat iedere theologische school en kerk zou moeten overwegen een kunstenaar aan te stellen.[21] De kunstgemeenschap is blij als er deuren voor hen opengaan. De kerk heet de kunstenaar welkom en de kunstenaar doet daar iets voor terug, zodat de zegen in beide richtingen gaat.
Gezien het enthousiasme onder de studenten over de komst van kunstenaars en de groei van de begeleide leerprojecten onder Kapikians supervisie,[22] gaf de directie haar groen licht om een Center for the Arts and Religion op te richten. Twee jaar later, in 1985, werd een herzien curriculum ingevoerd waarbij alle masterstudenten ten minste één collegereeks over kunst moesten volgen, waarvan de ‘historische en theoretische aspecten van een kunstvorm, theologische reflectie op de praxis en receptie van kunst en een langdurige praktische deelname aan het proces van kunst maken’ deel uitmaakten.[23] Het aanbod beperkte zich aanvankelijk tot muziek en beeldende kunst, maar daar kwamen al vlug toneel, poëzie, dans en nog meer bij. De docenten stimuleren hun studenten om als eindopdracht een kunstwerk te maken, een uitnodiging die veel studenten aanvankelijk niet zo zien zitten maar waar ze uiteindelijk toch graag mee aan de slag gaan. ‘We nemen geen genoegen met middelmatigheid,’ zei Kapikian tegen me. ‘Waar wij waarde aan hechten, dat is de authenticiteit van het aangaan van het proces. Daar draait het om.’
Studenten betrekken bij maken en doen is voor Kapikian altijd van het grootste belang geweest. Met dit praktische accent onderscheidt het kunsttheologieprogramma van Wesley zich van dat van andere instellingen. Om te worden toegelaten moeten studenten een portfolio inleveren (of auditie doen) en zo hun bekwaamheid in de kunstrichting van hun keuze tonen, waarna het onderwijs en werk in het atelier wordt aangevat naast colleges in kunstgeschiedenis, theologie en pastoraat.
Naast de uitbreiding van het onderwijsaanbod over religie en kunst is de integratie van kunst in het kernprogramma van de theologische hogeschool een belangrijke mijlpaal.[24] ‘Ik kreeg mijn collega’s zover dat zij hun syllabus op een andere manier gingen inrichten’, vertelt Kapikian; een manier waarbij kunst als theologische bron functioneert. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat een docent Bijbels Hebreeuws een bladzijde uit een vijftiende-eeuwse Biblia pauperum bespreekt als een voorbeeld van typologische interpretatie. Of een kerkhistoricus vergelijkt kunstwerken uit de protestantse Reformatie met werken uit de katholieke Contrareformatie om de uiteenlopende geloofsopvattingen te laten zien. Of een docent christelijke vorming geeft bij een college over geestelijke gebruiken een uiteenzetting over visio divina (‘heilig schouwen’).
Ik was onder de indruk van de steun die Kapikian destijds kreeg, toen er nog heel weinig andere theologische scholen prioriteit gaven aan kunst en vroeg haar of ze eerst op verzet stuitte. ‘O, jawel,’ zei ze. ‘Het was een langzaam en geleidelijk proces waarbij je bereid moest zijn om risico’s te nemen en om de kunst zijn werk te laten doen.’ In het begin was er onder het personeel een kerngroep die alles wat met kunst te maken had belachelijk vond en er bestond vrees dat de financiering in mindering zou komen op andere initiatieven. Maar de rector weerde die bezwaren af en zette zich in voor de visie van Kapikian. Stukje bij beetje groeide een cultuur van waardering voor kunst. Kapikian heeft ook een gevecht moeten leveren tegen academisch dedain voor de kunstpraktijk en de voorkeur voor theorievorming en academische discussie.[25] Eén manier waarop het Wesleyseminarie deze tendens tegengaat is dat Kapikian en andere kunstenaars worden uitgenodigd om over hun opdrachten te spreken tijdens het honors and recognitions gedeelte van de faculteitsvergaderingen. Ook worden voltooide kunstwerken opgenomen in de publicatielijsten van Wesleymedewerkers.
Toen het kunstleven op Wesley bleef groeien en men beter thuis raakte in de taal van lijn, vorm, kleur en textuur, besloot Kapikian dat het tijd werd voor een galerie. Ze wist financiering te krijgen van Arthur Dadian en in 1989 werd de Dadian Gallery geopend. De galerie heeft een curator en er zijn ongeveer vijf exposities per jaar.[26]
Gezien deze blijvende inzet voor kunst deed de Henry Luce Foundation in de loop van de jaren negentig driemaal een schenking aan het seminarie, wat een verdieping en uitbreiding van het kunstprogramma mogelijk maakte. In 2000 deed die stichting een schenking van 1,7 miljoen dollar en werd het centrum omgedoopt tot het Henry Luce III Center for the Arts and Religion. Het jaar daarop organiseerde Kapikian samen met haar collega Deborah Sokolove een nationaal symposium onder de titel ‘Trust the Arts to Speak’, waar zestien gerenommeerde academici op het terrein van de kunsttheologie bijeenkwamen onder wie Wilson Yates, Frank Burch Brown, John Dillenberger en Diane Apostolos-Cappadona.[27]
‘Van het begin af aan had ik interesse voor het opbouwen van een model voor de invoeging van kunst in het theologisch onderwijs,’ vertelde Kapikian mij. ‘For me it’s ministry; it’s always been ministry.’ Heel belangrijk zijn nieuwe personeelsplaatsen aan seminaries, de aanstelling van een artist in residence, een curator en een kunsthistoricus[28] en dat vraagt om bestuurders met een stevige visie op wat kunst kan bijdragen:
De kracht van grote kunst, of dat nu de psalmen zijn, de gelijkenissen, schilderkunst of poëzie, is gelegen in haar vermogen om de gehele persoon aan te spreken. Daarom blijven haar inzichten leven in de harten van de mens als wezenlijke bronnen van betekenis. De gemeenschap van Wesley Seminary heeft geleerd dat het filosofisch discours niet meer toereikend is, dat theologisch onderwijs slechts een torso is als het kunst-scheppend gebeuren daarin niet geïntegreerd is.[29]
Kapikian vindt kunst als proces belangrijker dan kunst als object, ook al heeft de kerk historisch gesproken het omgekeerde gedaan.[30] Als zij kerkelijke opdrachten aanneemt, pleit ze voor wat zij noemt participatory aesthetics, waarbij de gemeente wordt betrokken bij het maken van het door haar ontworpen kunstwerk:
Ik ontwerp het liefste werk dat leden van een gemeenschap vervaardigen. Het wordt dan een werk van de mensen door een gezamenlijk esthetisch proces. In de gedeelde ervaring van het vervaardigen (schilderen, naaien, knippen, hameren, plakken enz.) begrijpen de mensen de ontwerpkeuzes, vermindert de behoefte aan interactie voor het vaststellen van de betekenis en bloeit de gemeenschap in een vreugdevol proces. Er bestaan diepe overeenkomsten tussen participatie in een creatief proces en geestelijke vorming.[31]
Door kunst als proces ontwikkelt de gemeente esthetisch gevoel en leert ze visuele verkondiging op waarde te schatten. Deze vroege en voortdurende kennismaking met het werk kan ook voorkomen dat er plotseling een onbekend kunstwerk in een gemeenschapsruimte staat of hangt, want dat kan fataal zijn.[32]
In december 2008 nam Kapikian afscheid als directeur van het Henry Luce III Center for the Arts and Religion en nam de kunstenares Deborah Sokolove[33] haar plaats in om de erfenis in leven te houden en verder uit te bouwen.[34] Kapikian bleef betrokken bij Wesley als docent en Distinguished Artist in Residence. Zij is betrokken bij Christians in the Visual Arts (CIVA), een Noord-Amerikaanse organisatie die in 1979 is opgericht en waaruit veel kunstenaars zijn voortgekomen die een belangrijke rol gingen spelen.[35]
William Dyrness en het Brehm Center aan het Fuller Theological Seminary
William Dyrness (1943), een Amerikaanse cultuurtheoloog, begon zich in de tweede helft van de jaren ’60 op het gebied van de kunsttheologie te bewegen en heeft hieraan tientallen jaren velerlei bijdragen geleverd. Hij specialiseerde zich onder meer in globalisering en kunst, de beeldcultuur van het vroegmoderne calvinisme, interreligieuze esthetica en de protestantse verbeelding.
Toen Dyrness in 1968 afgestudeerd was als bachelor in de theologie aan Fuller Theological Seminary in Pasadena (Californië), vervolgde hij zijn opleiding in Frankrijk aan de Universiteit van Straatsburg. Zijn theologische interesse verbond hij met zijn belangstelling voor moderne kunst door een dissertatie te schrijven over de expressionistische schilder en prentkunstenaar Georges Rouault.[36] Hij promoveerde in 1970 in de theologie, kon moeilijk een baan vinden en nam toen de uitnodiging van Hans Rookmaaker aan om bij hem in Amsterdam aan de Vrije Universiteit te komen studeren. Rookmaaker was destijds de enige kunsthistoricus die werkte vanuit een calvinistisch gezichtspunt en daarom was het een aantrekkelijk aanbod. Dyrness dacht aan een kunsthistorisch promotieonderzoek, maar hij voelde ook een roeping om dominee te worden. In 1970-1971 verbleef hij in Amsterdam, van 1971-1974 was hij universiteitspastor in Portland, Oregon en van 1974-1976 werkte hij samen met zijn vrouw Grace als zendeling op de Filippijnen − intussen werkend aan de doctoraalscriptie die vereist was voor toelating tot het promotieprogramma van de V.U. Zijn geografische locatie en belangstelling voor theologie wereldwijd deden hem kiezen voor het onderwerp ‘christelijke kunst in Azië’. Hij richtte zich op India, China, Japan en de Filippijnen.[37] In de zomer van 1976 kwam hij weer naar Amsterdam om zijn scriptie in te leveren en examen af te leggen, waarna hij doctorandus in de kunstgeschiedenis was. Maar Rookmaaker overleed plotseling in 1977 en Dyrness bleef achter zonder leermeester en mentor. Rookmaakers opvolger stond in een vrijzinnige theologische traditie en had geen interesse voor zijn werk. Dyrness zag zich genoodzaakte te stoppen en ging weer terug naar de Filippijnen.
Omdat er destijds geen banen beschikbaar waren op het snijvlak van kunst en theologie, doceerde Dyrness zendingswetenschap, apologetiek en andere vakken aan New College Berkeley in Californië, waar hij van 1982 tot 1990 ook rector was. In 1990 kwam hij vervolgens in dienst van de theologische faculteit van Fuller Theological Seminary in Pasadena − en in deze functie kon hij eindelijk college geven over kunst en theologie. Op dit terrein had Fuller nog nooit iets aangeboden, dus Dyrness kreeg ruimte om naar eigen inzicht cursussen samen te stellen. Zo bedacht en doceerde hij de vakken ‘Theology, Worship, and Art’, ‘Medieval Art and Theology’ (dat hij in Orvieto in Italië doceerde), ‘Contemporary Theological Issues in Worship and the Arts’, ‘A Theology of Beauty’ en ‘Aesthetic Theology and Postmodern Culture’. William (Bill) Brehm, voorzitter van de raad van toezicht van Fuller, maakte Dyrness in de tweede helft van de jaren negentig deelgenoot van zijn ideeën over een centrum waar eredienst, theologie en kunst op een doordachte manier zouden worden samengebracht, met mogelijkheden om voor specialisaties, publieksprogramma’s en meer. Dit werd werkelijkheid in 2001: het Brehm Center for Worship, Theology, and the Arts kwam tot stand, met Dyrness als medeoprichter. Een van de eerste initiatieven was het Visual Faith Institute, dat tot op vandaag wordt geleid door Dyrness.
Dyrness behoort tot de gereformeerde traditie. Hoe deze in het verleden met het beeld omging zet hij uiteen in Reformed Theology and Visual Culture: The Protestant Imagination from Calvin to Edwards (2004) en The Origins of Protestant Aesthetics in Early Modern Europe: Calvin’s Reformation Poetics (2019). Hij laat zien dat het gereformeerde christendom, met zijn afwijzing van veel middeleeuwse liturgische kunst, de ontwikkeling van de beeldende weergave van Christus en andere Bijbelse figuren weliswaar hinderde, maar intussen een breder scala van onderwerpen mogelijk maakte − bijvoorbeeld door de opkomst van het stilleven, landschap, portret en genrestuk (tafereel uit het dagelijks leven) te bevorderen. Dyrness bestrijdt het simplistische idee dat de Reformatie vijandig zou hebben gestaan tegenover kunst en verbeelding. Hij laat zien hoe de hervormers juist een verruimd esthetisch bewustzijn hadden met als theologisch oogmerk dat ze Gods aanwezigheid in het dagelijks leven voor het voetlicht wilden halen.
Niet alle protestanten zijn afkerig van beeldende kunst van religieuze aard, maar bepaalde achtergrondovertuigingen beïnvloeden wel de manier waarop ze zich de geestelijke functie en impact van een beeld voorstellen, of de manier waarop het ‘betekent’. In 2003 stelde de Henry Luce Foundation een beurs ter beschikking die Dyrness de kans bood om in totaal tachtig mensen te interviewen uit tien kerkgenootschappen in Los Angeles en omstreken (drie katholieke, drie orthodoxe en vier protestantse kerken) over hun omgang met beelden in hun persoonlijke en gemeenschappelijke geloofsleven. Hij wilde zijn hypothese testen dat ‘theofanie’ − bemiddeling van Gods aanwezigheid − primair via de preek gebeurt voor protestanten, via iconen voor orthodoxe gelovigen, en via de eucharistie voor rooms-katholieken. De antwoorden die hij kreeg van voorgangers en leken, en die zijn hypothese grotendeels bevestigen, zijn verhelderend en zijn te vinden in zijn boek Senses of the Soul: Art and the Visual in Christian Worship (2008).[38]
Een andere Luce-beurs financierde in 2006-2008 een door Dyrness geleid etnografisch onderzoek naar de visuele en rituele elementen in tien islamitische en in tien boeddhistische gemeentes in zuidelijk Californië. Vijfenzeventig mensen kwamen hierbij aan het woord over de beelden, ruimtes en gewoontes in hun religieuze leven. De bevindingen werden opgetekend in Senses of Devotion: Interfaith Aesthetcs in Buddhist and Muslim Communities (2013) en laten zien hoe rijk en complex de non-verbale dimensies in andere geloofstradities zijn.
Een van de meest recente boeken van Dyrness is Modern Art and the Life of a Culture: The Religious Impulses of Modernism (2016), met als medeauteur de kunstenaar en kunstcriticus Jonathan A. Anderson.[39] Omdat de secularisatiethese − de gedachte dat de samenleving sinds het begin van de moderniteit zich steeds verder losmaakt van religie − nu van verschillende academische zijden wordt aangevochten, plaatsen Anderson en Dyrness vraagtekens bij het gangbare verhaal van de moderne kunstgeschiedenis. De toonaangevende publicaties zijn in hoge mate gekleurd door die these en miskennen daardoor de rol die religie speelde bij de ontwikkeling van de diverse bewegingen en belangrijke kunstwerken uit deze periode. De auteurs poneren twee stellingen: (1) ‘religieuze tradities hebben een diepe vormende invloed gehad op de maatschappelijke en artistieke ontwikkeling van veel belangrijke moderne kunstenaars en bewegingen, ongeacht hoe ambivalent die kunstenaars zich tot die tradities verhielden’ en (2) ‘het modernisme is op zichzelf een theologisch betekenisvol project, ongeacht of religie een opvallende rol gespeeld heeft in het leven van een kunstenaar.’[40]
Het boek kreeg in 2017 van het tijdschrift Christianity Today een prijs als Boek van het Jaar, zodat het veel bekendheid kreeg in de Noord-Amerikaanse orthodox-christelijke wereld. De auteurs vinden het een eer om zich tot deze groep te mogen rekenen, maar willen zich wel verzetten tegen haar opvatting over de moderne kunstgeschiedenis als een gestaag verval tot wanhopig nihilisme. Deze kijk op de zaak wordt mede bestendigd door musea en kunstacademies die vaak al even armoedige en onjuiste denkbeelden over theologie hebben als kerken en theologische hogescholen over moderne en hedendaagse kunst.[41] Een hoofddoel van het boek is om deze beide werelden in dieper contact met elkaar te brengen en wederzijds begrip te bevorderen.
Jeremy Begbie en de Duke Initiatives in Theology and the Arts
Jeremy Begbie (1957) staat al meer dan twintig jaar in de voorste gelederen van de kunsttheologie. Hij behaalde diploma’s als uitvoerend pianist, in de filosofie en in de systematische theologie[42] en zijn onderzoek en activiteiten richten zich op ‘de betekenis van de schatten van de christelijke theologie uit heden en verleden voor muziek en de andere kunstvormen’ en ‘de betekenis van kunst en de daarmee verbonden theoretische vakken voor de theologische vakken.’[43] Laurel Gasque schrijft dat zijn bijzondere bijdrage onder meer bestaat uit ‘het aanscherpen van echt respect voor concrete kunstwerken en kunstpraktijken waarvan de betekenis, culturele relevantie en geestelijke ontdekkingen met precisie theologisch kunnen worden onderzocht en uitgelegd.’[44]
Het onderzoek van Begbie naar de raakvlakken tussen theologie en de verschillende vormen van kunst kwam op gang in 1997, toen hij de leiding kreeg over het nieuwe onderzoeksproject Theology Through the Arts (TTA) van het Centre for Advanced Religious and Theological Studies aan de universiteit van Cambridge. Hij bekleedde die functie tot en met 2000. Met het doel om te ontdekken en aan te tonen op welke manieren kunst kan bijdragen aan de vernieuwing van de christelijke theologie in de hedendaagse wereld, werd er gewerkt aan optredens, exposities, seminars, academische lezingen en collegereeksen, een omroepdienst, interdisciplinaire samenwerking en publicaties, met als hoogtepunt een internationaal kunstfestival van een week onder de naam ‘Sounding the Depths’.
Kunst, stelt Begbie, heeft een ‘heuristisch vermogen’ − een vermogen om op unieke manieren te ontsluiten’[45] en als voertuig van theologische ontdekking te dienen:
Theologie door de kunst … betekent dat kunstvormen de ruimte krijgen om hun eigen werk te doen wanneer zij zich bezighouden met de Schrift en de rijkdom van de christelijke traditie. Het betekent dat er onbekende theologische thema’s aan het licht komen, bekende onderwerpen op nieuwe en aansprekende manieren onder de aandacht worden gebracht … Het betekent ook dat we ons voordeel kunnen doen met de buitengewone integratiekracht van kunst, haar vermogen om het intellect weer te verenigen met de andere facetten van ons menszijn − het lichaam, de wil, de emoties, enzovoort.[46]
Een van de hoogtepunten van TTA was de vorming van vier pod groups, waarin kunstenaars uit verschillende disciplines de opdracht kregen om nieuwe kunstwerken te produceren in samenwerking met theologen. Ondanks de aanvankelijke bedenkingen van beide kanten lukte het om een verantwoorde theologiebeoefening en respect voor de integriteit van de kunst bijeen te houden. In de visual art pod ging de beeldhouwer Jonathan Clarke aan de slag met de theoloog Alistair McFadyen, kanunnik John Inge en gemeentelid Marianne Edson om een aluminium sculptuur te scheppen, getiteld The Way of Life, die een permanente plaats kreeg in de kathedraal van Ely. Beschrijvingen door de groepsleden van het samenwerkingsproces en reflecties op wat zij van deze ervaring hadden geleerd zijn verzameld in Sounding the Depths: Theology Through the Arts (2001).
In 2000 ging TTA op in het project ‘Theology and the Imagination’ van de theologische vakgroep aan de universiteit van St. Andrews in Schotland, onder leiding van Trevor Hart,[47] waar tegelijkertijd het Institute for Theology, Imagination and the Arts (ITIA) werd opgericht. Dit is nu een van de voornaamste instituten ter wereld voor de academische bestudering van de relatie tussen christendom en kunst. Het biedt onderwijs op zowel bachelor, master als postdoctoraal niveau en organiseert regelmatig conferenties, seminars, festivals en andere evenementen. Het veel geprezen online tijdschrift Transpositions heeft veel te bieden en is gratis beschikbaar.
Begbie en Hart werkten samen aan de opbouw van het ITIA en als samenwerkende redacteuren startten zij de serie Studies in Theology, Imagination and the Arts, die verschijnt bij Routledge. In 2008 ging Begbie naar Amerika om aan de Duke Divinity School in Durham, North Carolina, de Duke Initiatives in Theology and the Arts (DITA) op te richten, waar hij directeur van werd. Net als het ITIA beweegt dit programma zich in het hart van de discussie over theologie en kunst en organiseert het conferenties, seminars, exposities en uitvoeringen. DITA biedt theologiestudenten ook de mogelijkheid een kunst-gerelateerde specialisatie te kiezen voor hun master of promotie.
Ben Quash en het Centre for Arts and the Sacred aan King’s College London
Een van de vooraanstaande kenners van kunst en theologie in het Verenigd Koninkrijk, Ben Quash (1968), is oprichter en directeur van het Centre for Arts and the Sacred aan King’s College London (ASK). Dit is een onderzoeksinstituut binnen de vakgroep Theology and Religious Studies van King’s, dat een masterstudie ‘Christianity and the Arts’ aanbiedt[48] en een veelheid aan vormen van publiekseducatie. ‘Een theologische benadering van de beeldende kunst leidt tot vragen en inzichten bij de bestudering van christelijke kunstwerken (uit heden en verleden) die bij kunsthistorische beschouwingen vaak niet aan bod komen,’ zegt Quash.[49] Hij volgt met zijn onderzoek twee sporen:
Het eerste laat zich samenvatten als ‘kunst in het christendom’. Dit betreft vragen over de kerkelijke omgeving, privégebedsruimtes en liturgische toepassingen waarvoor specifieke kunstwerken zijn besteld en gemaakt. Het vraagt om kennis van de kerkgeschiedenis, van theologische geschriften en uitspraken uit de periode in kwestie, de inhoud van preken en andere vormen van volksvroomheid − en de complexe manieren waarop die de kunst voeden. De bestaande kunsthistorische wetenschap geeft wel enige aandacht aan deze zaken, maar veel minder aandacht dan er zou moeten zijn.
Het tweede onderzoekspoor laat zich samenvatten als ‘christendom in de kunst’. Hier is de vraag hoe kunstwerken zelf theologie bedrijven ofwel op een visuele manier christelijke inzichten uitdrukken, ontwikkelen, veranderen en overbrengen. Zo kan de vraag bijvoorbeeld zijn hoe een schilderij vermanend kan werken en kenmerken van een preek kan hebben; hoe het kan zoeken mensen te raken of iets te leren; en bovenal hoe niet alleen de visuele inhoud (het onderwerp) maar het medium zelf een uiteenzetting met theologische uitspraken mogelijk maakt.[50]
Het MA-programma werkt op bijzondere wijze samen met de National Gallery in Londen, een collectie van wereldklasse met kunst uit de dertiende tot en met de negentiende eeuw. Een derde deel hiervan heeft christelijke onderwerpen. Voorheen heeft dit museum vele verzoeken om samenwerking van kunsthistorische vakgroepen afgewezen, maar toen Quash in 2008 met een voorstel kwam, werd er enthousiast op ingegaan omdat dit de eerste keer was dat een theologische vakgroep zo’n aanbod deed. De samenwerking werd in 2010 officieel.
Volgens Susan Foister, adjunct-directeur en collecties-directeur van de National Gallery,
heeft het contact met Ben Quash een uiterst belangrijke bijdrage geleverd aan het voornemen van het museum om het onderwerp ‘kunst en religie’ op te pakken en uit te bouwen als een van onze vier belangrijkste onderzoeksthema’s en aandachtsgebieden … Wij zien het als een belangrijk experiment om een breder publiek te bereiken met een meer doordachte, diepere inhoud, waarbij … het onderwerp kunst en religie in het centrum staat van onze publieksgerichte strategie.[51]
Quash heeft met de resultaten van zijn onderzoek de educatieve afdeling van de National Gallery geïnspireerd om meer gericht in te spelen op de historische en eigentijdse belangstelling van religieuze publieksgroepen voor schilderkunst en om openbare studiedagen over theologische thema’s te organiseren.
In 2014 maakten ASK en de National Gallery een serie van tien korte films met de titel Saint John the Baptist: From Birth to Beheading en dit was ‘de meest ambitieuze investering die de National Gallery tot op heden heeft gedaan in online educatie’.[52] De serie is in ultrahoge resolutie gefilmd en men ziet Quash en de curator Jennifer Sliwka door het museum en langs naburige plaatsen lopen waar ze allerlei kunstwerken met een afbeelding van Johannes de Doper bekijken en bespreken. Op YouTube is dit tienduizenden keren bekeken en de serie is geprezen niet alleen om de manier waarop ze kunst toegankelijk maakt, maar ook omdat de release plaatsvond op 24 juni, de feestdag van de heilige. Na dit videoproject volgde in 2017 de zevendelige serie The Audacity of Christian Art, geschreven en gepresenteerd door Visiting Research Fellow Chloë Reddaway, die een rondgang maakt langs een aantal creatieve antwoorden op de uitdaging om Christus af te beelden. [53]
De twee instellingen hebben niet alleen hun krachten gebundeld om online materiaal van hoge kwaliteit te maken, maar hebben ook hun deskundigheden gecombineerd bij het organiseren van tentoonstellingen met religieuze thema’s. De bijdrage van Quash aan de opbouw van de zomertentoonstelling 2011, Devotion by Design: Italian Altarpieces before 1500, droeg bij tot het grote succes ervan. Er werd een kerkachtige sfeer opgeroepen, waarbij de betekenis van het kunstobject als voorwerp van devotie meer aandacht kreeg dan de herkomst of de techniek − een beslissing die lof oogstte in de pers.
In 2016 bracht ASK een nieuwe app uit voor de smartphone, ‘Alight: Art and the Sacred’,[54] met kunstroutes met bijgaand audiocommentaar geschreven en voorgelezen door kunstenaars, historici en geestelijke leiders. De gebruiker kan hiermee oog krijgen voor religieuze aspecten van allerlei kunstwerken in Londen en andere steden. De eerste kunstroute was Stations 2016,[55] met als curators de religiewetenschapper Aaron Rosen[56] en de kunstenaar Terry Duffy. Naar het voorbeeld van het oude christelijke gebruik van de kruisweg voerde deze route de gebruiker langs sacrale en seculiere plekken in Londen, gebruik makend van kunstwerken om verschillende aspecten te belichten van Jezus’ gang naar het kruis en gedachten te stimuleren over het lijden in de wereld van vandaag. Onder de veertien staties langs deze route bevond zich een bronzen beeld van Gandhi op het Parliament Square (corresponderend met de tweede statie, ‘Jezus neemt het kruis op zijn schouders’), een emaille plaquette uit Limoges in de Wallace Collection, een quilt van afgedankte babykleding door Güler Ates (Sea of Colour, corresponderend met ‘Jezus wordt van zijn klederen beroofd’) en de video-installatie Martyrs door Bill Viola in de St. Paul’s Kathedraal. Mensen van ieder geloof of zonder geloof werden uitgenodigd om de route te lopen en om haar als een tentoonstelling te zien als zij liever afzagen van het devotionele aspect. Dergelijke statiebelevingen ondersteund door de Alight-app werden in 2017 georganiseerd in Washington D.C., in 2018 in New York City en in 2019 in Amsterdam. Op Alight is ook een kunstpelgrimage door Chichester te vinden, die de gebruiker langs oude en hedendaagse kunstwerken in de kathedraal van Chichester leidt en ook commentaar van Ben Quash bevat op tien werken in de National Gallery.
Een nieuw project onder leiding van Quash, gestart in november 2018, is het Visueel Commentaar op de Schriften (www.thevcs.com), een gratis toegankelijke publicatie op het internet die theologisch commentaar op de Bijbel geeft in samenspraak met kunstwerken. Met hulp van een klein team verstrekt Quash aan kenners van de kunsttheologie de opdracht om een virtuele minitentoonstelling van drie kunstwerken samen te stellen, die over een aangewezen Bijbeltekst gaan en dan op elk van de drie een kort commentaar te schrijven. Die selecties worden gemaakt om daarmee een interpretatie van de Bijbeltekst op gang te brengen en/of een nieuw perspectief daarop te bieden en zo te laten zien hoe de kunst zelf als Bijbelcommentaar kan functioneren. Er zijn al meer dan honderd kunstwerkbesprekingen, er komen regelmatig nieuwe bij, en het doel is op deze manier de hele Bijbel te bestrijken. Deze website ging van start in Tate Modern, een van de toonaangevende kunstinstituten in de wereld, waaruit blijkt dat de dialoog tussen kunst en theologie goed op aan het komen is, vooral in het Verenigd Koninkrijk.
Quash is onder meer gespecialiseerd in kunstwerken als Bijbelexegese en in de theologische esthetica van Hans Urs von Balthasar, die in zijn zevendelige werk Herrlichkeit: eine theologische Ästhetik betoogt dat de substantie van Gods wezen en heerlijkheid de schoonheid is, die ‘vergeten transcendentale gegevenheid’.[57] Quash richt zich op werken met een expliciet christelijke inhoud of werken die door een kerk besteld of daarin geplaatst zijn, en hij praat met hetzelfde gemak over kunst uit de Middeleeuwen, Renaissance en Barok als over moderne en hedendaagse kunst. In zijn artikel ‘Can Contemporary Art Be Devotional Art?’[58] bespreekt hij drie recente werken, in opdracht van kerken gemaakt door gerespecteerde hedendaagse kunstenaars − het oostvenster in St.-Martin-in-the-Fields van Shirazeh Houshiary; Haruspex van Epida Hadzi-Vasileva, opgesteld in het paviljoen van de Heilige Stoel op de Biënnale van 2014 in Venetië met Quash als theologisch hoofdadviseur; en For You van Tracey Emin, een werk van neonbuizen dat een permanente plaats heeft in de kathedraal van Liverpool. Zijn conclusie is dat eigentijdse kunst, hoewel sommige christenen die moeilijk vinden, noodzakelijke spreekwijzen bezigt:
Het zou kunnen dat het soort hedendaagse kunst dat vaak wordt gekarakteriseerd als ironisch, grensoverschrijdend, agorisch [bedoeld voor een seculiere ruimte zoals een galerie of museum] of kortstondig, door kerken meer op prijs zal worden gesteld wanneer het wordt gezien als verkennend, vragend en beproevend. De spreekwijzen waarbij dit soort kunst het beste werkt zijn de aanvoegende wijs (die zich voorstelt wat er in onze wereld anders zou kunnen zijn of worden), de vragende wijs (onderzoekend waarom dingen zijn of moeten zijn zoals ze zijn en niet anders), en de wensende wijs (die de complexe anatomie van ons verlangen blootlegt). Het christendom zou een armoedige zaak zijn als het afscheid nam van de visuele parallellen van deze spreekwijzen, die ook overal in de Schriften en de historische liturgische teksten en gebruiken terugkomen. Zonder aanvoegende, vragende en wensende wijs zouden alleen de aantonende en de gebiedende wijs overblijven: om zo een afvallige wereld te beleren over ‘hoe de dingen werkelijk zijn’ en wat daaraan te doen is. Er zou dan alleen plaats voor didactische kunst zijn.
De kerk heeft kunst nodig die haar helpt op alle manieren te spreken. De kerk dient geworteld en gegrond te zijn in de aanschouwing van beelden die tot veel plaatsen en tijden spreken en ze heeft ook steeds weer momenten van ontmoeting, uitwisseling en uitdaging nodig waar de kerk de wereld ontmoet − bij de kerkdeur of zelfs in een paviljoen op de Biënnale. Zeggen dat de ene soort kunst sacraal is en de andere niet kan een onnodige vergissing zijn, speciaal wanneer werken als de hierboven genoemde zo klaar lijken voor omarming door de kerk.[59]
W. David O. Taylor en de liturgische kunsten
W. David O. Taylor (1972), anglicaans predikant en de eerste promovendus van de Duke Initiatives in Theology and the Arts, is universitair docent theologie en cultuur aan Fuller Theological Seminary en tevens directeur van Brehm Texas, een initiatief rondom eredienst en kunst op de campus van Fuller in Houston. Hij doceert onder meer de vakken ‘Worship, Theology and the Arts’, ‘The Vocation of Artists’ en ‘The Theology of Beauty’. Liturgische theologie en liturgische esthetica vormen zijn belangrijkste aandachtsvelden, zodat zijn onderzoek, schrijfwerk en onderwijs zich concentreren op vormen van kunst in de eredienst − wat al in gebruik is, wat mogelijk is, waarom kunst van belang is of wat ze bijdraagt. Hij zet zich in voor ‘het maken van kunst door de kerk, voor de kerk, voor Gods heerlijkheid in de kerk en ten bate van de wereld.’[60]
Vóór zijn academische loopbaan was Taylor meer dan acht jaar[61] ‘kunstpastor’ van Hope Chapel, een niet-gebonden kerkelijke gemeente van gemiddelde omvang in Austin, Texas. (De functie van arts pastor, waarbij ‘arts’ staat voor meer dan muziek, is in alle kerkgenootschappen een zeldzaamheid.[62]) Hope Chapel kende al een kunstpastoraat toen Taylor in 2001 hier fulltime aan de slag ging. Zijn taak was de kunstenaars in de gemeente geestelijk en professioneel te begeleiden, het gebruik van hun gaven in dienst van de gemeente te stimuleren en waardering voor kunst onder niet-kunstenaars in de gemeente te bevorderen en de ontvankelijkheid voor kunst en de aanschaf ervan (door de kerk en door particulieren) aan te moedigen.
Kunstenaars kunnen de kerk dienen door bescheiden, genereus, dapper en geduldig te zijn. Ze kunnen dienstbaar zijn door als vrijwilliger in commissies zitting te nemen of bij projecten te adviseren. Anderzijds kunnen kerkleiders bij kunstenaars langszij komen en zeggen: ‘Ik weet niet of ik helemaal snap waar je mee bezig bent maar ik hou van je. Help me je werk te begrijpen. Zeg me hoe ik je kan steunen.’[63]
Taylor gaf in zijn werk als kunstpastor leiding aan het jaarlijkse HopeArts Festival (drie weken), organiseerde vijf elkaar afwisselende kunstexposities op basis van het kerkelijk jaar, vormde huisgroepen waar kunstenaars en kunstgeïnteresseerden bijeenkwamen voor studie en gesprek, zette een programma van resident artists op waarbij jonge kunstenaars een jaar lang hun vaardigheden konden ontwikkelen, gaf een cursus ‘Art and the Church, Art in the Church’ voor volwassenen, en zo meer.
Ook organiseerde hij de conferentie ‘Transforming Culture: A Vision for the Church and the Arts’ in april 2008 in Austin, met bijna 800 deelnemers. Daar werden onder meer seminars gegeven als ‘Visual Homiletics: How to Preach to the Eye as Well as the Ear’ en ‘Seminaries and the Aesthetic Formation of Pastors’. Uit deze conferentie ontstond het boek For the Beauty of the Church: Casting a Vision for the Arts (2010), een bundel essays van kunstenaars, theologen, pastores en bij kunstpatronage betrokkenen over het functioneren van kunst in de eredienst, begeleiding, gemeenschap, dienstbaarheid en missie. In het nawoord spreekt Taylor de hoop uit dat kunst onderdeel van ons kerkelijk leven mag worden, dat een groter aantal jonge christenen een kunstopleiding en een loopbaan in de kunst mogen kiezen, dat er meer theologische opleidingen kunst-gerelateerde vakken mogen invoeren, dat gelovige kunstenaars zich meer in kunstenaarsverenigingen mogen mengen en dat protestanten weer tot een patronaatscultuur mogen komen.
In tegenstelling tot het idee dat kunst er alleen maar voor de kunst is en aan niets of niemand ondergeschikt zou moeten zijn, staat liturgische kunst noodzakelijkerwijs in dienst van wat er bij de gemeenschappelijke godsdienstoefening gebeurt, zoals lofprijzing, voorbeden, dankzegging en schuldbelijdenis: ‘Ze moet op haar eigen manier (met haar eigen logica en vermogens), maar niet op haar eigen voorwaarden, de kerkelijke eredienst ten goede komen.’[64] Het werk van de liturgische kunstenaar is ‘de vertrouwde en vreemde stem van de schepping verwelkomen in het liturgisch domein als antwoord op de vertrouwde en vreemde stem van God.’[65]
Hoewel Taylor zich niet uitsluitend op de beeldende kunst richt, heeft hij wel heel veel daarover geschreven en gesproken. Het zien en gezichtsvermogen, zegt hij, moeten we als positieve functies in Gods wereld beschouwen − net als het gehoor − maar we moeten wel leren goed te zien en wat dat betreft is een rol voor kunstenaars weggelegd:
In de Schrift is de relatie tussen oog en oor er een van onderlinge afhankelijkheid in plaats van tegenstelling. Oog en oor zijn allebei geschenken die volheid van leven beogen, ze zijn allebei gebroken, ze behoeven allebei genezing. En de functies van het oog moeten niet worden gelijkgeschakeld aan die van het oor of andersom. God spreekt en ziet. Jezus verschijnt en predikt. De Heilige Geest wordt beloofd en manifesteert zich met Pinksteren. …
Ons gezichtsvermogen is als onderdeel van de schepping beperkt en gebroken door de zondeval. De theoloog Stanley Hauerwas heeft opgemerkt: ‘Door alleen maar je ogen te openen zie je de wereld nog niet goed.’ Om onze gedachten te bevrijden van een grillig geheugen en een valse verbeelding zijn dan ook goede kunstwerken nodig, die ons oefenen in het juiste zicht op Gods wereld. Dus wat we uiteindelijk willen is niet alleen de vermijding van valse beelden of de afwezigheid van fysieke beelden in onze kerken, maar dat beelden komen die het oog iets bieden dat goed is om naar te kijken, zodat ons geestesoog verhelderd wordt en de ogen van ons hart worden aangezet tot een diepere liefde voor God en een getrouwere omgang met de wereld die God zo liefheeft.[66]
In het essay ‘Discipling the Eyes Through Art in Worship’ zegt Taylor dat ‘beeldende kunst onze kijkgewoonten ter discussie kan stellen en zo de spieren van aandachtige waarneming kunnen trainen’ en dat we zo misschien een geheiligde vorm van zien zullen ontwikkelen. Kunst kan ons bijvoorbeeld helpen zien dat de wereld doortrokken is van Gods aanwezigheid. Ze kan ons ook helpen onze naaste beter te zien. Deze nieuwe kijkgewoonten worden mettertijd gevormd en gewoonlijk vragen ze om een doelgerichte ‘oefenperiode’.[67]
In zijn boek The Theater of God’s Glory: Calvin, Creation, and the Liturgical Arts worstelt Taylor met Calvijns opvattingen over kerkelijke kunst. Hij merkt op dat Calvijns voorstelling van het materiële duidelijk optimistisch is waar het om de fysieke schepping gaat, die Gods heerlijkheid uitroept en een bron van vreugde is. Maar als dit materiaal van de schepping vervolgens een ruimte voor de eredienst binnenkomt, dan is het volgens Calvijn een vertekening of een voertuig van een lagere orde.[68] Taylor gaat dan uit naam van Calvijn verder dan Calvijn door te stellen dat ‘net zoals Calvijn ziet dat God materiële zaken zoals de zoetheid van de schepping of het avondmaalsbrood inzet om de kerk te vormen en te voeden, … God zo ook liturgische kunst kan inzetten om de kerk te vormen en te voeden.’[69]
Taylor geeft een systematische bespreking van de vier accenten in het denken over de eredienst van Calvijn: “de kerkelijke eredienst moet (1) vrij zijn van de ‘figuren en schaduwen’ die kenmerkend waren voor de lofprijzing van Israël, en moet daarentegen (2) geestelijk, (3) eenvoudig en (4) duidelijk zijn, passend bij de tijd van een nieuw verbond.”[70] Tot slot noemt Taylor een aantal bijdragen die kunst levert aan de kerk:
Tegen de bezorgdheid van Calvijn over kunst die verkeerde passies kan opwekken, voer ik aan dat liturgische kunst bijdraagt aan de heiliging van de kerk en als tegenkracht werkt tegen de afgoden van het denken, het vervliegen van herinneringen, een wil die tegen God gekeerd is en de kwaal van gebroken lichamen en verstoorde gevoelens. Ook wil ik tegen Calvijn inbrengen dat de liturgische kunst, als zintuiglijk getuigenis van Gods heiligheid, bijdraagt aan een specifiek christelijke kosmologie. Als onmisbaar materieel medium dat liturgisch het nieuwe leven in Christus symboliseert, vormt kunst een heilig verbeeldingsleven en helpt ze gelovigen om ‘in Christus’ en ‘als Christus’ te leven omwille van een kosmos die wordt gekenmerkt door sjaloom …
In lijn met Calvijns overtuiging dat de ‘rijkdom, zoetheid, variatie en schoonheid’ van de schepping mannen en vrouwen kan trainen om het goede te kiezen en het kwade te verwerpen en daarmee de Schepper te eren, stel ik dat de liturgische kunst de kennis van God kan ontsluiten, de kerk kan oefenen in ‘de school van de beesten’,[71] verlangen naar God kan opwekken door de schoonheid van de kosmos, gehoorzaamheid en liefde kan voeden, ondankbaarheid en trots aan de kaak kan stellen waar mensen Gods overvloedige voorzienigheid niet erkennen, en de gelovigen kan oproepen om God te loven in een gemeenschappelijk leven van aanbidding.[72] Met andere woorden: kunst kan ons gebed her-bidden, genegenheid voor God aanwakkeren, wijsheid voeden, kerkelijke eenheid smeden, beelden voor het evangelie scheppen, stimuleren tot inzet voor het koninkrijk van God en aanzetten tot een gelovig leven in volle breedte van de wereld.[73]
Taylor heeft veel over kunst gesproken voor kerken, universiteiten, conferenties en retraites[74] en heeft ook een jaarlijkse retraite voor kunstenaars en kunstpastores geleid in Laity Lodge in midden-Texas. Door zijn praktijkwerk met kunstenaars en als predikant, waarbij hij de door hem bepleite hervormingen doorvoerde en uitzocht wat er wel of niet werkte, heeft hij een uniek perspectief opgebouwd van waaruit hij nu toekomstige theologen en predikanten aan Fuller Seminary opleidt.
Conclusie
Er is in de afgelopen halve eeuw, vooral in de laatste twintig jaar, enorme vooruitgang geboekt op het terrein van de kunsttheologie. Protestanten hebben laten zien hoe kunst een positieve rol kan spelen in theologische reflectie en spirituele vorming. Kerken zijn begonnen of verdergegaan met het verweven van kunst met hun gemeenschapsleven, terwijl individuele christenen inspiratie kregen om musea te bezoeken, kunstwerken te kopen en zelfs om afbeeldingen als gebedsleidraad te gebruiken. Maar toch: ondanks de toegenomen financiering, publicaties en programma’s zou ik nog niet willen beweren dat dit een aardverschuiving heeft opgeleverd. Beeldende kunst vormt nog steeds geen normatief onderdeel van het protestantse kerkelijke leven noch van de theologische opleiding. Veel kerkelijke gemeentes leven in totale onkunde van deze ontwikkelingen en schrikken vaak als ze horen dat er nog altijd christenen zijn die goede kunst maken, dat protestantse kerken kunst in hun begroting opnemen of dat kunst theologie kan beoefenen op manieren waarop woorden dat niet kunnen. Wat Bijbelse kunst betreft leven sommige oude verdenkingen nog steeds voort: het kan toch niet iets anders dan afgoderij zijn? En kunst in het algemeen wordt nog altijd gezien als ‘wel aardig’ voor wie daar geld en tijd en aandacht aan kan geven, maar niet als iets dat iets van werkelijk belang voor het christelijk geloof te bieden heeft.
Zelfs wanneer de waarde van kunst wel wordt erkend door protestanten, ontstaat er woordentwist over de vraag hoe en waar de kerk er gebruik van kan maken en hoe een gereformeerde erfenis daarmee te verenigen valt. Kunst in de kerkruimte of binnen de context van de eredienst wordt vaak vermeden,[75] terwijl het wel aanvaardbaar wordt geacht dat er in de hal of in een galerieruimte elders in het gebouw een en ander te zien is. En als er wel een permanente plaats wordt ingeruimd voor kunst in een kerkzaal, dan zal het meestal geen naturalistisch beeld van Jezus zijn (al zijn er natuurlijk uitzonderingen), maar waarschijnlijk iets van abstracte of symbolische aard. Als kunst in verband wordt gebracht met woorden als gebed, contemplatie, vroomheid of aanbidding, gaat er nog altijd een alarmbel af bij veel protestanten, die dan automatisch terugdenken aan misbruik in het verleden. Waar kerken kunst gebruiken, is die in veel gevallen van lage kwaliteit. Er is kitsch in overvloed.
Maar de vooruitzichten stemmen hoopvol. Er staan ons inmiddels veel leermiddelen ter beschikking en er wordt verder gewerkt aan de harmonisering van de principes van de reformatie met het hedendaagse gebruik van beelden[76] en aan de opvoeding in smaak.[77] In dit essay kwamen vooral bijdragen uit de universitaire wereld aan de orde, maar even belangrijk zijn alle kunstenaars, pastores, podcasters, bloggers, redacteuren, kerkelijke voorgangers en kunstpatronen die de wereld van de kunst ondersteunen en zich in hun plaatselijke omgeving trouw inzetten om verandering te bewerkstelligen.
**
Victoria Emily Jones woont in de Verenigde Staten in de regio Baltimore, waar zij werkt als freelance redacteur en blogt op ArtandTheology.org. Zij volgde opleidingen in journalistiek, Engelse literatuur en muziek en momenteel doet zij onderzoek naar manieren waarop kunst een stimulans kan zijn voor een vernieuwde theologische omgang met de Bijbel. Zij zit in het bestuur van de Eliot Society en levert bijdragen aan Visual Commentary on Scripture, een initiatief van Kings’s College London. Ook is zij redacteur van ArtWay.
Dit hoofdstuk verscheen in Marleen Hengelaar-Rookmaaker en Roger Henderson (red.), Kunst D.V. (Neo)calvinistische perspectieven op esthetica, kunstgeschiedenis en kunsttheologie. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2020.
**
Literatuur
Cameron J. Anderson, The Faithful Artist: A Vision for Evangelicalism and the Arts (Studies in Theology and the Arts). Downers Grove, IL: InterVarsity Academic, 2016.
Jonathan A. Anderson, and William A. Dyrness. Modern Art and the Life of a Culture: The Religious Impulses of Modernism (Studies in Theology and the Arts). Downers Grove, IL: InterVarsity Academic, 2016.
Jeremy Begbie, A Peculiar Orthodoxy: Reflections on Theology and the Arts. Grand Rapids, MI: Baker Academic, 2018.
———, ed. Sounding the Depths: Theology Through the Arts. London: SCM, 2002.
Frank Burch Brown, Good Taste, Bad Taste, and Christian Taste: Aesthetics in Religious Life. Oxford: Oxford University Press, 2000.
William A. Dyrness, Reformed Theology and Visual Culture: The Protestant Imagination from Calvin to Edwards. Cambridge: Cambridge University Press, 2004.
———. Visual Faith: Art, Theology, and Worship in Dialogue (Engaging Culture). Baker Academic, 2001.
Makoto Fuijmura, Culture Care: Reconnecting with Beauty for Our Common Life. Downers Grove, IL: InterVarsity, 2017.
Robin M. Jensen and Kimberly J. Vrudny. Visual Theology: Forming and Transforming the Community through the Arts. Collegeville, MN: Liturgical Press, 2009.
Catherine Kapikian, Art in Service of the Sacred. Nashville: Abingdon, 2006.
David Morgan, The Forge of Vision: A Visual History of Modern Christianity. Oakland, CA: University of California Press, 2015.
Francis Schaeffer, Art and the Bible. Downers Grove, IL: InterVarsity, 1973; rev. ed. 2006.
Deborah Sokolove, Sanctifying Art: Inviting Conversation between Artists, Theologians, and the Church. Eugene, OR: Cascade, 2013.
Hans Rookmaaker, Modern Art and the Death of a Culture. Downers Grove, IL: InterVarsity, 1970; repr. Wheaton, IL: Crossway, 1994.
Philip Graham Ryken, Art for God’s Sake: A Call to Recover the Arts. Phillipsburg, NJ: P&R, 2006.
Gesa Elsbeth Thiessen, ed. Theological Aesthetics: A Reader. Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2004.
W. David O. Taylor, ed. For the Beauty of the Church: Casting a Vision for the Arts. Grand Rapids, MI: Baker, 2010.
W. David O. Taylor, Glimpses of the New Creation: Worship and the Formative Power of the Arts. Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2019.
W. David O. Taylor, The Theater of God’s Glory: Calvin, Creation, and the Liturgical Arts. Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2017.
W. David O. Taylor and Taylor Worley, eds. Contemporary Art and the Church: A Conversation Between Two Worlds (Studies in Theology and the Arts). Downers Grove, IL: InterVarsity Academic, 2017.
[1] Informatie over de verschillende categorieën is te vinden op www.artway.eu en verspreid over dit artikel.
[2] Het is niet zo dat vóór die tijd niemand zich bezighield met de ontmoeting van kunst en theologie, maar er drong weinig van door tot de kerkganger. Op dit langzaam tot leven komende veld van studie bewogen zich zowel orthodoxe als vrijzinnige protestanten, zoals Abraham Kuyper (Stone-lezing over ‘Het Calvinisme en de Kunst’ uit 1899, in het Engels verschenen in 1931), Paul Tillich (On Art and Architecture, een postuum verschenen bundel uit 1987), Gerardus van der Leeuw, Wegen en grenzen, 1932), Finley Eversole (Christian Faith and the Contemporary Arts, 1957), Clyde S. Kilby, Christianity and Aesthetics, 1961), Donald Whittle (Christianity and the Arts, 1966) en Roger Hazelton (A Theological Approach to Art, 1967). Een compilatie van theologische teksten over schoonheid en/of kunst vanuit protestant, katholiek en oosters-orthodox perspectief van de vroege kerk tot nu is te vinden in Theological Aesthetics: A Reader (2005) van Gesa Elsbeth Thiessen.
[3] Het terrein van Begbie is muziek. Taylor is gespecialiseerd in de verschillende liturgische kunstvormen.
[4] Yates is president emeritus van het United Theological Seminary of the Twin Cities in New Brighton, Minnesota, dat behoort tot een klein aantal theologische hogescholen die bekend staan om hun aandacht voor kunst. Zijn werk leidde tot het ontstaan van The Wilson Yates Center for Theology and the Arts, dat postdoc diploma’s, workshops, certificaten, tentoonstellingen en evenementen aanbiedt.
[5] The Observer, december 1970.
[6] H.R. Rookmaaker, Modern Art and the Death of a Culture. Downers Grove, IL: InterVarsity, 1970; herdruk: Wheaton IL: Crossway, 1994, 35.
[7] Rookmaaker, 250.
[8] ‘In zekere zin bestaat er geen specifiek christelijke kunst. Men kan alleen onderscheid maken tussen goede en slechte kunst, degelijke en goede kunst onderscheiden van kunst die vals of bizar is in zijn inzicht in de werkelijkheid.’ Rookmaaker, 228.
[9] Rookmaaker bespreekt deze eigenschappen op pp. 234-243 van zijn boek.
[10] Francis Schaeffer, Art and the Bible. Downers Grove, IL: InterVarstiy, 1973, herz. dr. 2006, 18.
[11] Schaeffer, 1.
[12] Schaeffer, 33. Vgl. Maarten Luther, ‘The Invocavit Sermons,’ Engelse vertaling Martin J. Lohrmann, in The Annotated Luther, deel 4, Pastoral Writings, red. Mary Jane Haemig. Philadelphia: Fortress Press, 2016, 30.
[13] Schaeffer, 88.
[14] Schaeffer, 83-88.
[15] Schaeffer, 76-77, 80, 83.
[16] Interview met de auteur, 21 mei 2018.
[17] Catherine Kapikian, Art in Service of the Sacred. Nashville: Abingdon, 2006, 122.
[18] Interview met de auteur. ‘De verbeelding inschakelen bij het worstelen met theologische vragen kan helpen om inzichten te verkrijgen die op geen andere manier verkrijgbaar zijn.’
[19] Kapikian, Art in Service of the Sacred, 31.
[20] Gangen, zalen, lokalen en trappenhuizen op de hele campus zijn op smaakvolle wijze gevuld met schilderijen en andere kunstwerken van hoge kwaliteit.
[21] Zelfs voor instellingen met weinig geld is dit een optie. Zie Kapikian, ‘Sponsoring Artists-in-Residence’, in Art in Service of the Sacred, 119-134.
[22] En ook een lovend artikel in de Washington Post van 23 april 1983 (Paula Herbut, ‘Seminarians at Wesley Discover the Creative Process Through Art’): ‘Ze konden toen niet meer om ons heen!’ zei Kapikian tegen me.
[23] Web-pagina ‘Our History’ van het Henry Luce III Center for Arts and Religion, 30 mei 2018. Henry Luce III Center for the Arts & Religion (luceartsandreligion.org)
[24] Zie Bruce C. Birch, ‘The Arts, Midrash, and Biblical Teaching’, in Arts, Theology, and the Church: New Intersections, red. Kimberly Vrudny en Wilson Yates. Cleveland, OH: Pilgrim Press, 2005, 105-124, en Catherine Kapikian, ‘Wesley, Theological Seminary and the Arts’, ARTS: The Arts in Religious and Theological Studies 7/2 (1995), 4-8.
[25] Kunstenaars belanden maar al te vaak in de marge van conferenties en symposia over kunst en theologie − ze hebben niet genoeg gepubliceerd, ze zijn niet intellectueel genoeg. Dit is een ernstige vergissing, zegt Kapikian, omdat de abstracte theorie zichzelf zo verheft boven de hedendaagse praktijk en de verbinding ontbreekt.
[26] De curator is op dit moment Kiki McGrath.
[27] Bij een paneldiscussie gaven zij allen antwoord op de vraag ‘Met welke uitdaging krijgt kunst en theologie volgens u te maken in de toekomst?’ De belangrijkste antwoorden worden beschreven in Kapikian, Art in Service of the Sacred, 137-140.
[28] Kapikian, Art in Service of the Sacred, 140: ‘Willen de gesprekken [over kunst en theologie] tot bloei van kunst in de kerk leiden, dan is het van essentieel belang dat de bestuurlijke leiding van theologische opleidingen kunst-gerelateerde functies instellen. En sommige van die functies moeten beschikbaar zijn voor kunstenaars.’
[29] Kapikian, 121.
[30] Kapikian, 58.
[31] Geciteerd in Debbie Hough, ‘Transformed Through Art’, Advocate, gepubliceerd door de Association of Presbyterian Church Educators, 1 september 2014.
[32] Kapikian, Art in Service of the Sacred, 56.
[33] Haar boek Sanctifying Art: Inviting Conversation between Artists, Theologians, and the Church (Eugene, OR: Cascade, 2013) is een van de beste inleidingen in de kunsttheologie die ik ken.
[34] Sokolove heeft in 2019 haar functie neergelegd. Sinds 1 juli 2019 is Aaron Rosen de nieuwe directeur.
[35] De kunstenaars Sandra Bowden, Edward Knippers, Ted Prescott, Bruce Herman, Marianne Lettieri, Maria Fee, Wayne Adams, Wayne Roosa en Cameron J. Anderson om er enkele te noemen. CIVA heeft veel betekend voor het ontstaan van het gesprek tussen christelijke beroepskunstenaars en kerkelijk werkers. Het publiceert een halfjaarlijks tijdschrift, SEEN Journal, en organiseert iedere twee jaar een grote conferentie.
[36] Het boek verscheen een jaar later in de Verenigde Staten als Rouault: A Vision of Suffering and Salvation (Gand Rapids: Eerdmans, 1971). Zie van Dyrness ook ‘Seeing Through the Darkness: Georges Rouault’s Vision of Christ’, Image nr. 67 (najaar 2010), www.imagejournal.org/article/seeing-through-the-darkness.
[37] W. A. Dyrness, Christian Art in Asia. Amsterdam: Rodopi, 1979.
[38] Dyrness, Senses of the Soul: Art and the Visual in Christian Worship. Eugene, OR: Cascade, 2008, 8-9, 13.
[39] Anderson is universitair hoofddocent Kunst aan Biola University in La Mirada, Californië en daar ook directeur van het Center for Christianity, Culture and the Arts.
[40] William A. Dyrness en Jonathan A. Anderson, Modern Art and the Life of a Culture: The Religious Impulses of Modernism. Downers Grove, IL: InterVarsity Academic, 2016, 41. Zij noemen het boek ‘een gematigd-revisionistisch verhaal over de geschiedenis van de moderne kunst’ en een ‘poging om een aantal lange en betekenisvolle lijnen van religieus en theologisch gedachtegoed te volgen die lopen door de westerse kunst van de afgelopen twee eeuwen’ (43-44).
[41] Dyrness en Anderson, 329.
[42] In 1987 promoveerde hij aan de universiteit van Aberdeen op een proefschrift over ‘Theology, Ontology and the Philosophy of Art, with special reference to Paul Tillich and the Dutch Neo-Calvinists’.
[43] Curriculum vitae: www.divinity.duke.edu/sites/divinity.duke.edu/files/documents/cv/BegbieCV-0714.pdf
[44] Laurel Gasque, Art and the Christian Mind: The Life and Work of H. R. Rookmaaker. Wheaton, IL: Crossway, 2205, 175.
[45] Sounding the Depths: Theology Through the Arts, red. Jeremy Begbie. London: SCM, 2002, 2.
[46] Beholding the Glory: Incarnation Through the Arts, red. Jeremey Begbie. Grand Rapids: MI: Baker Academic, 2001, xii-xiii.
[47] Hart publiceerde onder meer Making Good: Creation, Creativity and Artistry. Waco, TX: Baylor University, 2014; Between the Image and the Word: Theological Engagements with Imagination, Language and Literature. Farnham, Surrey: Ashgate, 2013; als redacteur samen met Gavin Hopps en Jeremy Begbie, Patterns of Promise: Art, Imagination and Christian Hope. Farnham, Surrey: Ashgate, 2012; ‘Protestantism and the Arts’, in The Blackwell Companion to Protestantism, red. Alister E. McGrath en Darren C. Marks. Oxford: Blackwell, 2003, 268-286; en ‘Through the Arts: Hearing, Seeing and Touching the Truth’, in Beholding the Glory: Incarnation Through the Arts, red. Jeremy Begbie. Grand Rapids, MI: Baker Academic, 2001, 1-26.
[48] Deelnemers hieraan ‘onderzoeken hoe christelijke geschriften, overtuigingen en praktijken in de loop van 2000 jaar tot uitdrukking zijn gebracht in kunst; volgen het spoor van de schoonheidsidee in de westerse theologische traditie; gebruiken voorbeelden daarvan in Londen … De student leert te werken over de grenzen van disciplines en specialismes heen en om tegelijk de kunsthistorische en theologische dimensies van christelijke kunst te zien.’
[49] http://impact.ref.ac.uk/casestudies2/refservice.svc/GetCaseStudyPDF/41291
[50] http://impact.ref.ac.uk/casestudies2/refservice.svc/GetCaseStudyPDF/41291
[51] http://impact.ref.ac.uk/casestudies2/refservice.svc/GetCaseStudyPDF/41291
[52] http://impact.ref.ac.uk/casestudies2/refservice.svc/GetCaseStudyPDF/41291
[53] Reddaway omschrijft haar primaire onderzoeksgebied als ‘visuele theologie, in het bijzonder de herontdekking van historische kunstwerken als bron voor hedendaagse theologie’.
Zij is de auteur van Strangeness and Recognition: Mystery and Familiarity in Renaissance Paintings of Christ. Turnhout: Brepols, 2019 en Transformations in Persons and Paint: Visual Theology, Historical Images, and the Modern Viewer. Turnhout: Brepols, 2016. Zij brengt ook informatie bijeen over evenementen in Engeland en daarbuiten die verband houden met theologie en kunst, wekelijks verzonden naar abonnees van een ASK-nieuwsbrief.
[54] Deze app werd ontwikkeld door Calvium. Lees het interview met Quash hierover op
www.calvium.com/changing-stations-an-interview-with-ben-quash-professor-of-christianity-and-the-arts-at-kings-college-london.
[55] Twee jaar later organiseerde PassionArt in Manchester een dergelijk evenement: een kunstroute voor de veertigdagentijd met zes locaties op verschillende plaatsen in de stad. Er kwamen duizenden mensen op af. De organisatie nam in 2016 deze draad weer op met ‘Be Still’, mooi opgezet qua ontwerp en uitvoering, met bijbehorende gedrukte catalogus.
[56] Zie noot 35 hierboven. Rosen is auteur van onder meer Art and Religion in the 21st Century. London: Thames & Hudson, 2015.
[57] De objectieve schoonheid van God in Christus, zegt Balthasar, vormt de context waarbinnen waarheid en goedheid begrijpelijk worden.
[58] Ben Quash, ‘Can Contemporary Art Be Devotional Art?’ in Contemporary Art and the Church: A Conversation between Two Worlds, Studies in Theology and the Arts, red. W. David O. Taylor en Taylor Worley. Downers Grove, IL: InterVarsity Academic, 2017, 58-78.
[59] Quash, 75-76.
[60] Geciteerd in Andrea Palpant Dilley, ‘Meet the Man Behind the Bono and Eugene Peterson Conversation’, Christianity Today, 20 mei 2016, www.christianitytoday.com/ct/2016/june/bridging-gap-between-church-and-arts.html.
[61] Acht jaar in totaal, maar verspreid over twaalf jaar; parttime in de zomers van 1996-1999 en fulltime van januari 2001 tot mei 2008.
[62] Sommige kerken proberen echter de beeldende kunst en andere vormen van kunst op te nemen in een verbrede functieomschrijving van de worship arts director of geven gemeenteleden een rol in het kunstpastoraat, zodat het creatieve talent van gemeenteleden wordt gebruikt en/of kunst van buiten de kerk wordt binnengehaald. Men kan er ook voor kiezen om het bevorderen van de kerkelijke omgang met kunst, vooral buiten de context van de gewone kerkdiensten, onder de verantwoordelijkheid van een educatief of missionair-diaconaal kerkelijk werker te laten vallen.
[63] Geciteerd in Dilley, ‘Meet the Man Behind the Bono and Eugene Peterson Conversation’, 20 mei 2016.
[64] Taylor, The Theater of God’s Glory: Calvin, Creation, and the Liturgical Arts. Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2017, 10. En: ‘Dat liturgische kunst in dienst moet staan van ons handelen en streven in de eredienst (wat dat in een gegeven kerkelijk context verder ook mag inhouden), is een opvatting die zich enerzijds verzet tegen het idee dat kunst geheel en al haar eigen gang moet kunnen gaan, anderzijds tegen het idee dat kunst geen enkele unieke bijdrage zou leveren’ (191).
[65] Taylor, 67.
[66] Taylor, ‘The Plastic Arts’, lezing tijdens de zomercursus ‘Worship and the Arts’ aan Regent College, Vancouver, 2 augustus 2017. Onderdelen van deze cursus zijn verwerkt tot het boek Glimpses of the New Creation: Worship and the Formative Power of the Arts. Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2019.
[67] Christianity Today, 27 april 2012.
[68] Taylor, The Theater of God’s Glory, 5.
[69] Taylor, 13.
[70] Taylor, 5.
[71] Taylor citeert hier uit Calvijns commentaar bij Jesaja 1:3: ‘Een rund herkent zijn meester, een ezel kent zijn voederbak, maar Israël mist elk inzicht, mijn volk leeft in onwetendheid.’ Hoewel God zijn volk voortdurend voedde, schrijft Calvijn, erkenden zij niet dankbaar de bron van hun voedsel zoals zelfs dieren doen en daarom ‘zendt hij hen naar de runderen en de ezels om van hen te leren wat hun taak is.’ Elders schrijft Calvijn (in zijn commentaar bij Jesaja 43:20 en in een voorwoord bij de Franse vertaling van het Nieuwe Testament door Pierre Robert Olivetan in 1534) over hoe de niet-menselijke schepping God looft, van gras en stenen tot vogels en vissen tot de wind en de planeten, en zo getuigt van zijn glorie. Door middel van kunst, aldus Taylor, kunnen we meezingen met het lied van de schepping. Zie Taylor, 44–45.
[72] Taylor, 192, 194.
[73] Taylor, ‘The Plastic Arts’.
[74] Zie de volledige lijst op zijn CV, https://www.fuller.edu/wp-content/uploads/2018/10/Curriculum-Vitae-W-David-O-Taylor-current.pdf
[75] Sommige protestanten houden vast aan het principe − aangereikt door bijvoorbeeld de Westminster Confessie, de Heidelberger Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis − dat in de eredienst alleen die praktijken toelaatbaar zijn die expliciet door de Bijbel bevestigd worden.
[76] Bijvoorbeeld door Matthew Milliner, universitair hoofddocent kunstgeschiedenis aan Wheaton College in Illinois.
[77] Het internationaal hoog aangeschreven oecumenische kunsttijdschrift Image, opgericht in 1989, heeft op grote schaal christenen in aanraking gebracht met kunst van wereldklasse die aan het geloofsleven raakt.