Artikelen
Schets van de belevingscultuur - Timon Ramaker
Op zoek naar fun en magic
Een schets van de belevingscultuur
door Timon Ramaker
Dit is hoofdstuk 1 van J. van der Stoep, R. Kuiper en T. Ramaker (red.): Alles wat je hart begeert? Christelijke oriëntatie in een op beleving gerichte cultuur, Buijten & Schipperheijn – Amsterdam, 2007.
1. Inleiding
‘Vind u het leuk om u bezig te houden met mensenrechten?’, stond er op een kaart die de plaatselijke Amnesty werkgroep in het voorjaar van 2005 onder haar leden verspreidde. Of het woord ‘leuk’ in dit verband nu echt geslaagd is, laat ik in het midden, maar het is wel een duidelijk voorbeeld van het weidse gebruik van het woord ‘leuk’. Volgens het on-line woordenboek van Van Dale is de eerste betekenis ‘grappig, amusant’, vervolgens ‘knap, aantrekkelijk’ en als derde betekenis geeft het ‘prettig, aangenaam’. De Amnesty-werkgroep zal het woord in de derde betekenis gebruikt hebben en daarmee willen inspelen op de zogenaamde ‘nieuwe vrijwilliger’: iemand die vrijwilligerswerk niet primair doet vanuit plichtsbesef, maar omdat het past bij zijn of haar verlangens, interesses en capaciteiten.1 Vrijwilligerswerk als zelfontplooiing. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is ‘leuk’ belangrijk geworden. Zowel toepasbaar op levensstijlissues als kleren en de inrichting van het huis, maar ook op het werk en menselijke relaties. De groei van de vrijetijdsindustrie komt tegemoet aan de groeiende behoefte om ‘leuke dingen te doen’ (of is het andersom en maakt het aanbod de vraag?). Er is een belevingswinkel Leuk & Lekker, een website www.leukedingendoen.nl en er ontstond zelfs een nieuw werkwoord: verleuken.
Naast ‘leuk’ is er ook nog ‘lekker’ en ‘fijn’. De socioloog Zijderveld beschreef in de jaren tachtig al de ‘verlekkering’: ‘Niet alleen goederen die men kan eten en drinken, worden lekker genoemd, ook gebruiksvoorwerpen (‘een lekkere wagen’), medemensen (‘een lekker stuk’), welbevinden (‘hoe gaat het?’- ‘lekker!’), werk (‘een lekkere baan’), enz. krijgen dit adjectief opgedrukt’.2 Hij ziet het als een doorbraak van een consumptie-ethos die doordringt in alle levensterreinen. Vond de opmars van leuk en lekker in de jaren tachtig en negentig plaats, de ‘verfijning’ van het leven is toch echt iets van eind jaren negentig. Het heeft mij – opgegroeid in de no-nonsense jaren tachtig – veel moeite gekost om het woord ‘fijn’ over de lippen te krijgen, maar de generatie onder mij heeft daar geen enkele moeite mee. ‘Fijne auto is dat!’, of: ‘Hoe was de kerkdienst?’ – ‘Fijn!’. Leuk, lekker en fijn. Drie woorden die het ideale leven typeren als plezierig, met geprikkelde zinnen en een goed gevoel. Het zijn illustraties van de belevingscultuur, de cultuur die sinds enkele decennia in toenemende mate het culturele klimaat in de Westerse wereld stempelt. Daarin gaat het ten diepste om een benadering van het leven zelf. “‘Erlebe dein Leben’ ist der kategorische Imperativ unserer Zeit”, aldus de Duitse socioloog Gerhard Schulze, die aan het begin van de jaren negentig het begrip belevingsmaatschappij (‘Erlebnisgesellschaft’) introduceerde.3 Het gaat niet slechts om de franjes van het leven, maar ook om het wereldbeeld en het zelfbeeld van mensen.
Maar er is ook nog een andere kant. De psychologe Susanne Piët bijvoorbeeld beschrijft in haar boek De emotiemarkt. De toekomst van de beleveniseconomie weliswaar de belevingseconomie als een plat-hedonistische ‘funlab’, maar signaleert tevens een veel diepere laag van verfijnde emoties, die zij beschrijft als een onderlaag, die altijd al aanwezig is geweest, maar recent meer naar voren komt. Zij interpreteert de onderlaag als een verlangen naar zin. In haar boek stimuleert zij deze – volgens haar hoopvolle - beweging en wijst ze op nieuwe kansen voor de beleveniseconomie.4 Veel mensen aan het eind van de twintigste eeuw zijn temidden van de drukte van het bestaan en de veelvoud aan maatschappelijke rollen gaan verlangen naar meer leven. Zij willen de volheid van het leven weer ervaren – ondergedompeld worden in de geuren en kleuren van het échte leven. Mensen willen meer dan huisje-boompje-beestje: die willen léven. Vanuit deze optiek gezien kan men de belevingscultuur beschouwen als een reactie van de (post)moderne samenleving op moderniseringsprocessen, zoals verzakelijking en fragmentering van het leven. De socioloog Max Weber sprak een eeuw geleden over modernisering als de ‘onttovering van de wereld’. Daarmee bedoelde hij dat door de rationalisering van het wereldbeeld er steeds minder plaats is overgebleven voor mythe en religie. Het rationele begrip laat geen ruimte meer voor het mysterie. Daarmee is echter in toenemende mate het rijk van te ervaren werkelijkheid beperkt tot wat gezien en begrepen kan worden. En dat is gaan knellen.
Is de kern van de belevingscultuur dat alles een beleving is geworden, dat om het eens simpel te zeggen ‘de wereld een pretpark’ is geworden? Of is de kern van de belevingscultuur een verlangen naar het volle leven, oftewel een verlangen naar herbetovering, naar ‘magic’?5 Het is maar wat je wilt zien. Voor de één staat de belevingcultuur synoniem voor doorgeschoten individualisme, voor hedonisme en afbraak van tradities; voor de ander is het een cultuur waar er ruimte is voor persoonlijke ontplooiing, voor genieten en nieuwe vormen van menselijke relaties is. Misschien kunnen we voorlopig zeggen dat de belevingscultuur meerdere kanten heeft en ambigu is. De platte, hedonistische belevingscultuur en de cultuur die léven zoekt lopen maar al te vaak door elkaar heen.6 In dit hoofdstuk wordt geprobeerd om verschillende kanten van de belevingscultuur te schetsen zonder nog tot een afgerond oordeel te komen.7 Eerst wordt een beeld geschetst van de doorwerking van de belevingscultuur in verschillende maatschappelijke sectoren (paragraaf 2). Vervolgens beschrijven we een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die een belangrijk rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de huidige op beleving gerichte cultuur (paragraaf 3). We willen echter niet bij deze beschrijving van maatschappelijke structuren blijven steken, maar ook een spade dieper steken en laten zien dat de genoemde maatschappelijke ontwikkelingen leiden tot een heel nieuwe oriëntatie van mensen (paragraaf 4). Dat levert uiteindelijk een benadering op waarin de belevingscultuur niet zozeer als een bedreiging wordt gezien, maar juist als iets dat kansen biedt, zowel missionair als pastoraal (paragraaf 5).
2. Caleidoscopisch beeld van de belevingscultuur
De belevingscultuur is alomtegenwoordig. Niet alleen in de vrijetijdssector, maar ook op de werkvloer en in het parlement is zij herkenbaar. Deze paragraaf schetst een beeld van de doorwerking in een aantal sectoren. Het is daarbij niet overbodig om erop te wijzen dat het een typering is die natuurlijk niet een compleet beeld geeft. Hoe de belevingscultuur doordringt tot de verschillende terreinen van het leven verschilt per sector, per generatie, per persoon, per bevolkingsgroep. Sommige sectoren zoals de vrije tijdssector worden door de belevingsoriëntatie bepaald, andere zoals werk en politiek tenminste sterk beïnvloed. Het is ook evident dat de jongere generaties sterker door de belevingscultuur zijn beïnvloed dan oudere generaties, al betekent dat niet dat ook ouderen zich aan de belevingscultuur kunnen onttrekken.8 Ouderen, zo kwam ook al in de inleiding ter sprake, scheppen hun eigen belevingscultuur. Een blik op het publiek bij de jaarlijkse vakantiebeurs zegt genoeg.
Media
De belevingscultuur is ondenkbaar zonder de enorme groei van de media die niet alleen de cultuur voorziet van talloze beelden en ideeën, maar ook door haar appel op de zintuigen de beeldcultuur heeft versterkt.9 Massamedia waren er al in het begin van de vorige eeuw, maar pas na de Tweede Wereldoorlog is er sprake van een doorbraak naar ieder gezin en zelfs naar iedere persoon (walkman, mp3-speler, iPod met digitaal gedownloade programma’s).
Met name sinds 1975 is het aanbod sterk gegroeid. Na de bekabeling in de jaren tachtig heeft de commerciële televisie in de jaren negentig tot een toename van het kijkgedrag geleid. Herinnert iemand zich nog de tijd dat er slechts twee Nederlandse zenders waren? Een twintigjarige kan er zich niets bij voorstellen… Bovendien is er in de tweede helft van de jaren negentig een snelle groei van het aantal aansluitingen op het internet. Enkele cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP): van de gemiddeld 45 uur vrije tijd per week gaat bijna 19 uur (ruim 40%) op aan media (inclusief boeken) en ICT. Er is hierbij een duidelijke verschuiving van oude naar nieuwe media. De hoeveelheid tijd die men aan media besteedt is echter wel gelijk gebleven! De beeldcultuur is dus duidelijk dominanter geworden. Tweederde van de aan media bestede tijd wordt voor de televisie doorgebracht (12,4 uur oftewel ruim 27% van de vrije tijd). Dat is een stijging van 55 (1975) tot 66 % (2000). Het gebruik van gedrukte media nam af van 33 tot 21%. PC en internet trokken in 2000 al 9% van de totale mediatijd naar zich toe.10 De verschuiving van televisie naar internet is volop bezig, te beginnen bij de jongere generaties.
Naast de toename van het aanbod is ook de inhoud van het aangebodene veranderd. Met namen door de commercialisering is het aanbod in een algehele jacht op de kijkers meer afgestemd op de niet altijd zo verheffende vraag. De jaren negentig gaven kijkers reality-televisie en Big Brother; intussen is emotie-tv de norm. De impact van MTV en andere muziekzenders in de jongerencultuur is enorm: snel, heftig, sensueel. De jongerencultuur is een globaal verschijnsel geworden.
Vrije tijd
Nederlanders zijn vrije tijd steeds belangrijker gaan vinden, belangrijker dan werk zelfs. Mensen identificeren zich als persoon sterker met hun vrijetijdsinteresses en ontlenen daar ook een belangrijk deel van hun identiteit aan. Volgens een recent van het Sociaal en Cultureel Planbureau is de belangrijkste waarde die met vrije tijd verbonden is de beleving van vrijheid (“kunnen doen waar je zin in hebt”), gevolgd door zelfontplooiing (“iets doen waar je goed in bent”) en sociaal verkeer (“mensen ontmoeten, iets nuttigs doen”). Aan ontspanning (“luieren, winkelen”) hecht men minder waarde.11
Er heeft zich dan ook een omvangrijke vrijetijdssector ontwikkeld, die ook geduchte concurrentie biedt aan traditionele culturele instellingen, sportverenigingen en de publieke omroep. Dance-evenementen, winkelcentra, bioscoopcomplexen, wildwaterkanotrips, themaparken, musea, recreatieve boerderijen. De productontwikkeling gaat maar door. Deze instellingen laten in de jacht om vrijetijdsconsumenten een sterke commercialisering zien.
Aan de vraagkant zien we dat de hoeveelheid vrije tijd daalt en naar verwachting verder zal gaan dalen. Dat betekent dat de eisen van consumenten nog hoger zullen stijgen (dat waren ze al) en dat er dus een verdere individualisering en intensivering van de vrijetijdsbesteding zal zijn. Een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) spreekt van een doelgericht vormgegeven vrije tijdsbesteding, zodat er een ‘gegarandeerde belevingsopbrengt’ zal zijn. Daar is de kritische consument ook bereid voor te betalen. Het WRR-rapport wijst op de paradox dat deze doelgericht vormgegeven vrijetijdsbesteding tegelijkertijd een nogal wispelturig en vluchtig karakter heeft als gevolg van de gevoeligheid voor trends en hypes.12
Werk
Banenbladen als Intermediair en Carp schrijven over zelfontplooiing, de ideale werkgever en dito baan. Bedrijven bieden personeel cursussen en P&O-afdelingen stellen met werknemers een POP (Persoonlijke Ontwikkelingsplan) op. Individuele werknemers wikken en wegen en zijn met behulp van coaches en loopbaanbegeleiders op zoek naar de win-winsituatie van de ideale baan. Het arbeidsethos heeft plaatsgemaakt voor een zelfontplooiingsethos: ook werk is een middel geworden om jezelf te ontplooien.13 Werk moet leuk zijn en als dat niet meer zo is, wordt het tijd om op zoek te gaan naar een andere baan. De arbeidsmobiliteit is dan ook sterk toegenomen. Het jubilerende personeelslid met 25 of zelfs 40 trouwe dienstjaren wordt door twintigers en dertigers met meewarigheid bekeken; tenminste: zij kunnen zich er geen enkele voorstelling bij maken. In de jaren negentig was ‘the sky the limit’ en blaakte werknemers van grenzeloos zelfvertrouwen; intussen groeit de onrust. Want in een tegenvallende economie is jobhoppen geen pre, en moeten keuzes weer voor wat langere tijd gemaakt worden. ‘Wat willen we echt?’, kopt Intermediair en typeert daarmee een onrust die ontstaat waar een belevingsvolle baan de maat is.14
Onderwijs
Binnen het onderwijs hebben de afgelopen decennia talrijke innovaties plaatsgevonden die vaak met de wat diffuse noemer ‘het nieuwe leren’ worden samengevat. Op scholen van voortgezet onderwijs wordt bijvoorbeeld gewerkt volgens het model van het leerhuis, waarbij niet langer het klassiek klassikaal onderwijs wordt gegeven, maar leerlingen in groepen moeten samenwerken aan projecten. In plaats van dat leerlingen passief kennis moeten absorberen waar ze verder weinig mee doen, worden ze juist gestimuleerd om actief kennis te verwerven. Met elkaar en van elkaar. En vaak achter de PC. De rol van de docent verschuift naar procesbegeleider en coach. Deze manier van onderwijs sluit veel meer aan bij de manier waarop jonge mensen in de ICT-maatschappij leren en leven. Studenten leren niet meer zozeer lineair, maar in reactie op elkaar, zappend tussen beelden en quotes, meer door ervaring dan reflectie.
Het zal waarschijnlijk weinigen zijn ontgaan dat er rond deze onderwijskundige vernieuwingen ook een ware cultuurstrijd is ontstaan. Krantenberichten vertellen over deficiënties op gebied van taal en wiskunde bij eerstejaars pabostudenten (zou het bij andere opleidingen anders zijn?), universiteiten klagen over het niveau van de uit HBO toestromende studenten en het niveau van het voortgezet onderwijs schijnt eveneens niet vooruit te zijn gegaan. Afgelopen tijd heeft de vereniging Beter Onder Nederland (BON) onder leiding van de filosoof Ad Verbrugge vele docenten gemobiliseerd die zich in hun beroepseer voelen aangetast.15 De school moet weer school worden en er moet opnieuw aan kennisoverdracht worden gedaan. Ook de ontwikkeling van een Nederlandse canon, de oproepen om weer aan burgerschapsontwikkeling te doen op school, en meer nadruk te leggen op orde en discipline, passen in deze trend.
Relaties
Het zelfontplooiingsideaal is sinds de jaren zestig een belangrijk ideaal. Bevrijdt van onderdrukkende structuren mag het individu zichzelf ontwikkelen. Naar buiten (emancipatie) en naar binnen (zelfontplooiing). Typerend is het succes van het tijdschrift Psychologie Magazine, de spectaculaire groei van het aantal studenten psychologie in de jaren negentig en de verkoop van de talloze zelfhulpboeken. Het valt op hoe sterk jongeren onderling praten over relaties, hun gevoelens, hoe ze ouders en anderen ervaren. Oudere generaties kunnen zich er zelfs ongemakkelijk bij voelen. Dit vermogen tot reflectie betekent echter niet dat men stabiel en toegewijd is. Er wordt veel met seks geëxperimenteerd en bindingsvrees verraad veel onzekerheid.
In de belevingscultuur zijn er door de veelheid aan stijlen en voorbeelden mogelijkheden te over om jezelf te maken. Je kiest jezelf. Keuze’s worden steeds individueler. Decennia lang werden keuzes in de jeugdcultuur bepaald door subculturen; tegenwoordig is iedereen zijn of haar eigen subcultuur. Jongeren willen niet in doelgroepen ingedeeld worden en houden niet van etiketten. Jongerenmarketeers krijgen dit door en denken tegenwoordig minder in termen van doelgroepen en fabrikanten bieden geïndividualiseerde producten aan. “Jongeren van nu vormen een plak-en-knipgeneratie. Ze stellen hun identiteit samen door van alles bij elkaar te zoeken.”16
Religie en kerk
Het is een cliché geworden om de kerk met woorden van de Amerikaanse socioloog Peter Berger te typeren als supermarkt te typeren. In onze tijd kiezen mensen naar eigen behoeften en voorkeuren uit het brede pallet aan religieuze smaken. Katholicisme met een snufje zenboeddhisme of een newagespiritualiteit die in zichzelf al een boodschappenmand vol is. In Groot-Brittannië zijn er recent opzienbarende conflicten geweest rondom kerkelijke functionarissen die elementen uit het paganisme omarmden. Ook binnen de veilige muren van de belijdenis is er echter heel wat te kiezen. In Nederland is er een groeiende mobiliteit tussen kerken waarneembaar. Vroeger waren mensen loyaal aan het kerkgenootschap waarin ze opgegroeid waren. Tegenwoordig is het bijna vanzelfsprekend om op een gegeven moment zelf een bewuste keuze te maken voor een bepaald en evengoed ander genootschap. Critici noemen het shoppen; anderen waarderen de pluriformiteit aan stijlen van samenkomst en eredienst. Ook de liturgie binnen de verschillende kerken is gevarieerder geworden. Dankzij de beamer zijn kerkgangers niet meer aan een bepaalde fysieke zangbundel gebonden. Niet zelden wordt in kerken uit een bonte verscheidenheid van liedboeken gezongen.
3. Maatschappelijke ontwikkelingen
Nu we overzicht hebben gegeven van hoe de belevingscultuur de verschillende sectoren in de samenleving beïnvloed, willen we nu op een meer systematische wijze onderzoeken welke maatschappelijke ontwikkelingen tot het ontstaan van deze belevingscultuur hebben bijgedragen. De sterke aandacht voor beleving in onze samenleving is niet iets geheel nieuws maar is een consequentie van eerdere ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zal geen historische schets van het belevingsbegrip gegeven worden. In dit kader volstaat het wijzen op een enkele naoorlogse ontwikkelingen. In de eerste plaats denk is hier te denken aan de naoorlogse groei van de welvaart, zoals die tot uiting komt in onder meer de toename van het vrije besteedbare inkomen en de toegenomen opleidingsniveau van de beroepsbevolking. In de tweede plaats moet er gewezen worden op de sterke groei van wetenschap en techniek na de Tweede Wereldoorlog.17 Het vooruitgangsgeloof en maakbaarheidideaal van de naoorlogse jaren heeft de ontwikkeling van massamedia en ICT mogelijk gemaakt en een goede bodem gelegd voor het vertrouwen in de maakbaarheid van de ervaring. Tenslotte wijs ik op het belang van de culturele revolutie van de jaren zestig waarin het vrijheidsideaal werd geïndividualiseerd tot het ideaal van zelfontplooiing en door de ‘bevrijding van het lichaam’ de zintuiglijke ervaring meer ruimte kreeg.
De belevingscultuur is onafscheidelijk van deze drie naoorlogse bewegingen. Toch wordt er pas aan het begin van de jaren negentig gesproken van de belevingscultuur. Meestal ziet men die dan aan het eind van de jaren tachtig ontstaan. Het eind van de jaren tachtig werden gemarkeerd door een aantal opvallende gebeurtenissen en omstandigheden in samenleving en cultuur.
a. Van pluraliteit naar pluralisme
Op 9 november 1989 viel de Berlijnse Muur – sindsdien het symbool van ‘het einde van de grote vertellingen’. Niet alleen het communisme is gevallen, maar alle totaalvisies op de werkelijkheid. De afkeer van een totaliserende ideologie en van machtspolitiek zijn voelbaar. Door het wegvallen van de grenzen wordt de wereld zowel groter als kleiner. Het individu en de lokale gemeenschap worden belangrijk als horizon waarbinnen men identiteit en samenhang beleeft. De samenleving en de cultuur worden gestempeld door vele richtingen en bewegingen. Al voor 1989 was er natuurlijk al sprake van een hoge mate van pluraliteit. Niet alleen door de diversiteit aan gebruiksartikelen, muziek- en levensstijlen, maar ook door de diversiteit aan levensbeschouwingen en allochtone culturen. In het postmodernisme echter wordt deze pluraliteit tot een levensovertuiging. Er ontstaat een levensovertuiging waarin de diversiteit niet alleen als feitelijk gegeven aanvaard wordt (pluraliteit), maar ook als ideaal wordt nagestreefd (pluralisme). Het postmodernisme viert de bonte rijkdom en wijst het individu op het feit dat hier vooral zelf moet kiezen, of het individu dat nu wil of niet. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) signaleert in haar Sociaal en Cultureel Rapport 2004 bovendien dat bij de toename van de keuzevrijheid ook beleving en gevoel een steeds grotere rol gaan spelen: “In alle gevallen is het eigen gevoel van het individu de toetsteen voor het handelen. Het dictaat van het eigen gevoel heeft maatschappelijk ook een nooit eerder gekende normatieve waarde gekregen. Ingaan tegen het eigen gevoel bij gewichtige zaken van het leven (een relatie aangaan of een baan aannemen, maar ook doorgaan met een relatie of blijven werken) wordt als een (te) groot risico voor de eigen geestelijke gezondheid gezien.”18
b. Versterking van de consumptiecultuur door neo-liberaal marktdenken
De belevingscultuur is een consumptiecultuur die vanaf eind jaren tachtig een grote impuls heeft gekregen door het neo-liberale marktdenken (commercialisering, privatisering, een toenemende gerichtheid op vraag in plats van aanbod). Door globalisering ontstonden wereldmarkten en merken die een internationale impact hebben. De opkomst van de commerciële televisie vanaf 1989 in Nederland past in dit nieuwe denken en leidt tot grote druk op het verzuilde omroepsysteem. De commerciële omroepen zijn de pioniers geweest van de belevingscultuur in de media en illustreren de relatie tussen de consumptiecultuur en belevingscultuur. Deze relatie heeft twee aspecten: enerzijds is de beleving de drive voor consumptie. Anderzijds heeft de consumptiecultuur de belevingscultuur mogelijk gemaakt. Consumeren is beleven en belevenissen zijn op de persoon toegesneden pakketjes ervaring – klaar voor consumptie. Deze afstemming op de persoonlijke leefwereld van het individu komt ook tot uitdrukking in nieuwe producten die op de markt worden gebracht. Met de introductie van digitale draagbare muziekspelertjes maken cd-rekken steeds vaker plaats voor een harde schijf met gedownloade muziek. Onderzoek wijst uit dat deze technologie ook tot ander luistergedrag heeft geleid. Luisteraars denken steeds minder in termen van artiesten en albums, maar stellen zelf hun playlists samen naar thema’s, sferen of genres.
c. Versnelde groei van beeldcultuur door ICT
De snelle groei van de ICT (informatie- en communicatietechnologie) heeft in de jaren negentig grote maatschappelijke impact gehad. Door de digitalisering van beeld en geluid werden vele oude technieken en media aan elkaar gekoppeld en is door enorme schaalvergroting de techniek zeer betaalbaar en toegankelijk geworden. De consument is bovendien zijn eigen producent geworden. Zonder al te veel moeite ‘cut & paste’ iemand zijn eigen biografische film in elkaar. De beeldcultuur heeft een sterke spectacularisering en medialisering met zich meegebracht, zoals dat met name zichtbaar is in de verschillende events (dance-parties, muziekfestivals zoals Lowlands, maar ook de Jongerendag van de EO). Televisieprogramma’s zijn uitbundig en vaak uit op effectbejag (emo-tv).
In de jaren tachtig raakt popmuziek verweven met beeldcultuur. Popmuziek was altijd al verbonden met imago, maar nu des te meer. De eerste videoclip was er al eerder ter promotie van uitgebrachte singles, maar in de jaren tachtig ontwikkelt de videoclip zich tot een eigen kunstvorm. De Amerikaanse muziekzender MTV is er groot mee geworden en werd een begrip. De eerste videoclip die MTV bij haar start in 1981 liet zien was het welgekozen ‘Video killed the radio star’ van The Buggles. Opvallend trouwens dat ook op MTV muziek door het beeld in een hoek wordt gedrukt. De reality- en datingprogramma´s verdringen de ´oude´ clips. Is in onze cultuur het oor door het oog verdrongen? Ook binnen muziekgenres zelf is het visuele vaak dominant. Zonder uiterlijk vertoon is urban scene (de hiphop en rap cultuur uit oorspronkelijk de Afro/Amerikaanse stadscultuur) ondenkbaar. De videoclip heeft een eigen beeldtaal. Snel, veel beweging, heftig. Beeld en geluid grijpen op elkaar in. Naar analogie van de dj’s (de platendraaiers) mixen vj’s geluid en beelden.
d. Opgroeien van hyperbewuste nieuwe generatie
De ontwikkeling van beeldtaal en techniek gaat snel. Iemand die een paar jaar geen videoclip heeft gezien, kan geen touw vastknopen aan een willekeurige MTV-clip. Voor de ervaringsdeskundige is het geen probleem. Beelden hebben hun eigen syntaxis en semantiek. Er groeit nu echter een generatie op die niet anders weet dan dat computer, internet en mobiele telefoon altijd hebben bestaan. Consumptiecultuur, hoge kwaliteit en informatietechnologie zijn vanzelfsprekend voor de zogenaamde Generatie Search.19 Deze jongeren zijn geheel vertrouwd is met de informatie- en communicatietechnologie en visuele cultuur. De Generatie Search stelt hoge eisen aan producten. De consumptie, beschikbaarheid en kwaliteit ervan zijn een vanzelfsprekendheid.20 Jongeren zijn zich ook hyperbewust van hun eigen positie. Dit is de generatie die de belevingscultuur in het bloed heeft zitten. Zij weten niet beter, zou je haast kunnen zeggen. Dertigers moeten nog aan het idee wennen om via internet in contact te komen met een levenspartner (daar moet het met een ironische knipoog: ‘speeddating’ of zo); voor twintigers is het de normaalste zaak van de wereld. De Generatie Search is opgevoed met computers en ontleent er zelfs een eigen leerstijl aan. Zij kunnen beelden veel beter ‘lezen’ dan oudere generaties, doordat ze opgegroeid zijn met beeld. Door de enorme gelijktijdigheid en beschikbaarheid van informatie is de leerstijl niet meer lineair en hiërarchisch, maar parallel en gestuurd door ervaringsprocessen van ‘trial and error’.21 Jongeren zijn met beelden opgegroeid en kunnen ze veel sneller verwerken. Ze zijn ook veel kritischer en zien het gemaakte en gemanipuleerde van beelden veel sneller dan ouderen. Ze zijn ‘mediawise’. Terwijl ze hun huiswerk maken achter het beeldscherm, staat de internet radio aan en wordt er mobiel gecommuniceerd.
e. Intensivering van het leven
Mede door technische apparaten, zoals de computer, nieuwe communicatiemedia, de wasmachine, de vaatwasmachine en de magnetron vindt er een enorme versnelling van leven plaats, niet alleen op het werk maar ook in de privésfeer. Door deze apparaten sparen we steeds meer tijd, die we voor andere zaken kunnen benutten. Het leven wordt echter ook steeds intensiever omdat het routinematige handelen meer en meer verdwijnt. In plaats van dat de genoemde technische apparaten ons leven rustiger en gemakkelijker maken, jutten ze ons juist op. Illustratief is de invloed van de mobiele telefonie op sociale contacten van jongeren. Door internet en mobiele telefonie zijn er veel meer mogelijkheden om contact te hebben met anderen. (Bijna) wereldwijd en op (bijna) elk moment. Voor jongeren lijkt chatten, SMS en mobiele telefonie een serieuze contactvorm. Het heeft een nieuwe taal gegeven en verandert manieren van omgaan. Intermediair spreekt van het ‘lastminute leven’ dat mobiele telefonie en internet hebben mogelijk gemaakt. Er worden ‘spontane’ afspraken gepland. “Zullen we bellen voor een afspraak?”.22 Contacten zijn spontaan, vluchtig, vloeibaar; de impact daarvan op onze relaties is echter niet eenduidig.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) neemt bovendien niet alleen een intensivering van het leven, maar ook van het beleven waar.23 Misschien zou men nog verder kunnen gaan en kunnen stellen dat de intensiteit van de beleving in de huidige tijd niet alleen feit is, maar ook norm is geworden: het leven moet ook intensief ervaren worden, anders is het geen echte beleving. De beleving is een directe, zintuiglijke, totale ervaring, intens en indringend en vooral nú. Alles moet nu. In de belevingscultuur is er weinig plaats voor uitgestelde behoeftebevrediging, maar wil de consument beschikbaarheid, directheid en onmiddellijkheid. De belevingscultuur heeft de deugden van ascese en uitgestelde behoeftebevrediging verdrongen, schrijft Schulze. De keerzijde daarvan is onrust en gejaagdheid, onzekerheid en teleurstelling waar niet aan deze hoge eisen kan worden voldaan.24 In de volgende paragraaf wordt een nadere analyse hiervan gegeven.
4. Interpretatie van de belevingscultuur
In dit hoofdstuk zijn tot nu toe een aantal voorbeelden en typeringen van de belevingscultuur beschreven. Tot slot zullen we nog iets meer de diepte ingaan en onderzoeken tot welke nieuwe levensoriëntatie de sterke nadruk op beleving in onze cultuur heeft geleid. Daarbij zal ik vier lagen in de belevingsoriëntatie onderscheiden waarbij de eerste drie aansluiten bij de analyse van de reeds genoemde Gerhard Schulze. Zijn werk biedt een nog steeds herkenbare analyse van onze tijd.25 De laatste en vierde laag, waarin het zoeken naar belevingen wordt opgevat als een verlangen naar zin, voeg ik er zelf aan toe omdat de analyse van Schulze, ondanks de ernst die zeker in zijn werk doorklinkt, toch nog te kort schiet om de existentiële en religieuze dynamiek van de belevingscultuur ten volle te vatten. In het volgende hoofdstuk zal Roel Kuiper nader op deze laatste dynamiek van de belevingscultuur ingaan en daarbij ook de beperkingen laten zien die de analyse van Schulze heeft.
a. De wereld als keuzemenu
Volgens Schulze is beslissend voor het ontstaan van de belevingscultuur dat waar er vroeger schaarste was wij nu in een cultuur van overvloed leven. De welvaart is enorm gestegen. Het aantal keuzemogelijkheden is enorm toegenomen. Het gaat hier om een proces van differentiëring van reeds aanwezige mogelijkheden, zoals brood en zeep, maar daarnaast ook om nieuw aanbod doordat er veel meer mogelijk is geworden. Hier is te denken aan het wegvallen van sociale beperkingen (bijvoorbeeld de toegenomen participatie aan universitair onderwijs), maar ook aan de voortgang in wetenschap en techniek. Enkele opvallende zaken zijn de toegenomen mobiliteit en de introductie van het internet, maar ook de democratisering van de plastische chirurgie is iets wat eerder niet voor mogelijk werd gehouden. Er is echter meer aan de hand dan het feit dat er meer mogelijkheden zijn gekomen. Met de toegenomen aantal mogelijkheden valt er niet alleen veel meer te kiezen, er moet ook veel meer gekozen worden. De veelheid doet een appel op het individu; wijst het individu op zichzelf.
b. Oriëntatie op het innerlijk
Ook de criteria op grond waarvan keuzes worden gemaakt zijn veranderd. De beleving van het leven is nu het project geworden. Het gaat niet meer om het dat, maar het wat van het leven.26 Het gaat er nu om het leven zo te leven dat men het gevoel heeft dat het geslaagd is, dat men succes heeft, dat het spannend is. “Nicht das Leben an sich, sondern der Spass daran is das Kernproblem, das nun das Alltagshandelsn strukturiert.”27 Het leven moet met andere woorden mooi, leuk, interessant en geslaagd zijn. In een samenleving waar er tekort is gaat het om overleven en gaat het om de gebruikswaarde van producten. Er is een duidelijk doel: overleven. In onze samenleving is het overleven gegarandeerd. Het gaat niet om de gebruikswaarde van een stuk zeep, maar om de belevingswaarde van merk X of Y. De experience-marketing richt zich hoofdzakelijk op de belevingswaarde die aan een product wordt toegevoegd. De maatstaf voor waarde is niet meer iets externs (overleven), maar iets interns (beleven). Of het leven leuk is, hangt ervan af hoe ik het beleef.28 De doelen liggen niet meer buiten, maar de mens(elijke beleving) is zelf doel geworden, die vervolgens ook zelf ter hande genomen kan worden.29 Het subject maakt zijn eigen leven, schrijft zijn autobiografie. Ook werk en woonomgeving worden in toenemende mate vanuit interne overwegingen geëvalueerd. Illustratief is dat onderzoek uitwijst dat men op de vraag naar wat men het belangrijkste in het leven vindt tegenwoordig als eerste zaken als geluk en gezondheid noemt.30
c. Hang naar belevingen
De veelheid aan keuzes en de innerlijk oriëntatie (‘wat doet het mij?’) heeft tot nieuwe ervaringen geleid: de keuzevrijheid leidde tot keuzedwang (‘je moet je eigen leven maken’) en de wending naar binnen heeft geleid tot onzekerheid (‘wat wil ik?’) en teleurstelling.31 De vele mogelijkheden geven namelijk de suggestie dat het leven totaal maakbaar is, terwijl het helemaal niet zeker is of een bepaalde beslissing tot een bepaalde belevenis leidt. Onze beleving is slechts tot op zekere hoogte maakbaar.
De centrale plaats van de beleving en het tegelijk ‘vluchtige’ karakter daarvan leidt tot een dynamiek die typerend is voor de belevingscultuur. Op zoek naar beleving hebben mensen steeds nieuwe input nodig, omdat belevingen gewoon worden en als beleving dus uitslijten. Een voorbeeld daarvan zijn de steeds extremere vormen van bodypiercing. Naarmate het steeds meer een normaal gebruik wordt (eigenlijk is een oorbel ook niets anders dan een piercing), verdwijnen de aanvankelijke cultbetekenissen ervan op de achtergrond.
Om het zelfde belevingsniveau te garanderen is er dus afwisseling en verheviging nodig. Dit snelle en onrustige karakter van de belevingscultuur is versterkt door de sterke toename van audiovisuele beelden, die bij uitstek directe, zintuiglijke prikkels geven. Voorheen werd de cultuur door de afstandelijkheid van het geschreven woord getypeerd. De belevingscultuur exploreert daarentegen de emotionaliteit en lichamelijkheid van het bestaan. Blijf maar dicht bij jezelf, dat voorkomt brokken. En: Blijf maar dicht bij jezelf, dat is fijn. Het is niet zo dat het vertrouwen geheel en al weg is (zoals in het postmoderne denken wel eens gesuggereerd wordt), maar er is een dosis wantrouwen die gevoed wordt niet zozeer door wetenschappelijke scepsis, als wel door een existentieel geladen onvrede. Het subject is meer dan ooit op het eigen gevoel en op de eigen lichamelijkheid teruggeworden.
d. Beleving als verlangen naar zin
Met de hierboven beschreven kenmerken en achtergrond van de belevingscultuur is de neiging groot om de belevingscultuur als ‘fun-factory’ of ‘supermarkt van ervaringen’ af te schrijven. Nogmaals: het is de vraag of dat terecht is. Een dergelijke kritiek blijft misschien teveel op eerste indrukken hangen en is in haar oordeel misschien zelfs cynisch. De belevingscultuur wordt ook voortgedreven door een existentieel verlangen naar zin. Het wordt in de belevingscultuur niet alleen als wezenlijk ervaren dat het jij leeft (d.w.z. dat je je eigen keuzes maakt), maar ook dat je leeft (d.w.z. authentiek bent). Dat getuigt van een behoefte aan voldaanheid – aan (zin)volheid van het leven. De zelf-expressie, ‘het gevoel dat je leeft’, is een als ideaal opgevat levensproject. Beide belevingsculturen – plat en verfijnd – zijn echter expressies van wie mensen willen zijn. Mensen willen zichzelf zijn en zoeken dat door zelfactualisatie en zich te onderscheiden van andere mensen. Dat maakt, zoals in het volgende hoofdstuk ook verder wordt uitgewerkt, de belevingszucht van de ‘kickende’ hedonist religieus geladen en is reden genoeg om beschouwers van cynisme te onthouden.
5. Belevingscultuur en de rijzende cultuur van onbehagen
De maand van de filosofie in 2005 stond in het teken van ‘overvloed en onbehagen’. Dat is opmerkelijk. De cultuur van onbehagen lijkt, zoals in de inleiding ook al werd aangestipt, een optimistische cultuur van groei, multiculturalisme en maakbaarheid op te volgen.32 Past de belevingscultuur bij een wereld die gevuld is door terroristische aanslagen, politieke moorden, milieuvernietiging en het verdwijnen van de verzorgingsstaat? De filosoof Visser schreef voor de cultuuromslag van 9-11 (9 november 2001; aanslag op WTC in New York) al van ‘de druk van de beleving’ waarmee hij bedoelt dat er iets van de beleving verwacht wordt dat het niet kan geven. De volle ervaring en het herstel naar een zinvolle, diepe, authentieke verhouding tot de wereld kan de beleving niet volledig geven. ‘De beleving als weg om tot een nieuwe verhouding tot de werkelijkheid te komen, is als een immer wijkende horizon’.33 In dit zoeken zijn er steeds meer prikkels en ook steeds meer nieuwe belevingen nodig. Visser concludeert zelfs dat de huidige belevingscultuur de ondergang van beleving is. Ad Verbrugge neemt deze analyse over. Misschien dat mensen in hun rusteloze zucht naar beleving hun vrijheid hebben verlorenen en hun vermogen om de werkelijkheid te ervaren niet verdiept maar verengt is!
Hoe terecht deze scepsis misschien ook is, de belevingscultuur biedt ook kansen. De belevingscultuur kan ook gezien worden als het exploreren en vieren van de creatuurlijkheid, een zoeken naar een persoonlijke verhouding tot het leven en een zoeken naar voldaanheid. Dan is de belevingscultuur een veelkleurig fenomeen met kansen en bedreigingen. Ook voor de kerk. De christelijke gemeente leeft in deze cultuur en de cultuur raakt het christelijk leven. Dat in de kerk een nieuwe hang naar belevingen is ontstaan is duidelijk. Maar de kerk pretendeert ook tegenover de ‘wereld’ te staan en deze aan te spreken op wat daarin gebeurt. De kerk staat in de belevingscultuur voor twee uitdagingen. De eerste is missionair. De belevingscultuur biedt nieuwe kansen voor evangelisatie in een geseculariseerde cultuur. Het is een uitdaging om daarop in te gaan, zonder daarmee de aanstootgevendheid van het evangelie te verminderen. De tweede uitdaging is een pastorale. Christenen maken, zoals we zeiden, evenzeer deel uit van de (belevings-)cultuur als anderen. Evenals anderen staan ze bloot aan de onzekerheid en teleurstelling die, zoals we hierboven beschreven hebben, onlosmakelijk met de belevingscultuur verbonden zijn.
Voor een christelijke beoordeling van de belevingscultuur is het in elk geval nodig door de bestaande clichés heen te willen kijken. In dit boek willen wij dat doen om zo te komen tot analyses en benaderingen die behulpzaam zijn een weg te vinden die begaanbaar en – ook! – uitdagend is. Geloven is niet alleen een rationeel gebeuren, maar ook iets van het hart. Het is niet zomaar een visie die men aanhangt, maar het is een innerlijke overtuiging die steeds opnieuw op de proef gesteld wordt en die het hele bestaan doortrekt.
Dit is hoofdstuk 1 van J. van der Stoep, R. Kuiper en T. Ramaker (red.): Alles wat je hart begeert? Christelijke oriëntatie in een op beleving gerichte cultuur, Buijten & Schipperheijn – Amsterdam, 2007.
Noten:
1 Zie ook voor de veranderende houding van vrijwilligers: René Bekkers, ‘Secularisering en veranderende motieven voor vrijwilligerswerk’, in: Pro Deo. Geïnspireerd blijven in vrijwilligerswerk, Zoetermeer/Utrecht: Boekencentrum/ ICS, 2002, 14.
2 A.C. Zijderveld, De culturele factor, Culemborg: Lemma,1983, 149.
3 Gerhard Schultze, Die Erlebnisgesellschaft, Frankfurt/New York: Campus Verlag, 2000 (8e druk), 59. Het begrip Erlebnis wordt verder toegelicht in hoofdstuk 6 van dit boek. De studie van Schulze verscheen in 1992 en is gebaseerd op onderzoek in de omgeving van Nürnberg in 1985. In onze studie spreken wij niet van de belevingsmaatschappij, maar van de belevingscultuur, omdat het ons primair gaat om wat de socioloog Zijderveld de culturele factor noemt. Cultuur bestaat uit menselijke aspiraties, uit ideeën die weergeven wat mensen willen zijn en willen worden, willen ervaren en willen doen. Zo: A.C. Zijderveld, De culturele factor, 43.
4 Susanne Piët, De emotiemarkt. De toekomst van de beleveniseconomie, Prentice Hall/ Pearson Education, 2003. Het is typerend voor onze tijd dat zingeving en commercie zo gemakkelijk in één boek verbonden kunnen worden.
5 Het onderzoeksbureau Motivaction sprak op een presentatie op 8 december 2004 over ‘Making Magic’ als de belangrijkste trend onder consumenten anno 2004. Zie ook Jeroen Mirck, ‘Marketeers moeten op de ‘Magical Mystery Tour’, in: Adformatie, 23 december 2004. De trend van hertovering is al eerder gesignaleerd, maar vanaf 2004 in de marketingcommunicatie algemeen erkend.
6 Daarbij komt nog dat er twee andere lijnen door elkaar lopen: die van de zonen en dochters van Kaïn en die van Seth (Genesis 5). Maar die twee lijnen lopen door het hart van iedere mens. Het is goed om ook deze ambiguïteit bij de beoordeling van de belevingscultuur in de gaten te houden. De cultuur die leven zoekt, kan doodlopen en de hedonist kan onvermoed God ontmoeten.
7 Een mogelijke verklaring voor deze ambivalentie geeft de reformatorische wijsbegeerte met het aanwijzen van de spanning die er in de moderne cultuur ligt tussen het vrijheids- en het beheersingsideaal. Dat is in de belevingscultuur wel heel evident geworden. Het leven is beheersbaar, maakbaar, ontplooibaar, maar dat kan gaan strijden met het vrijheidsideaal. Niet voor niets spreken recente rapporten over de keuzedwang in onze meerkeuzemaatschappij. Zie bijv. Sociaal Cultureel Planbureau, De meerkeuzemaatschappij, Den Haag, SCP 2003.
8 De verscheidenheid van doorwerking van de belevingscultuur komt mooi tot uiting in onderzoek van onderzoeksbureau’s zoals Motivaction en TNS-NIPO. Beide bureaus hebben onderzoeksmodellen ontwikkeld op basis van de verschillende waardenoriëntaties van mensen. Zo komen ze tot een indeling van de samenleving op basis van wat mensen belangrijk vinden. Elementen uit de belevingscultuur zoals vrijheid, zelfontplooiing, genieten spelen een verschillende rol voor mensen. De modellen van de twee bureaus verschillen maar laten ook boeiende parallellen zien. Bovendien maken ze duidelijk hoe waarden van de belevingscultuur verschillende rollen voor mensen spelen en geven ze inzicht of en hoe dat samenhangt met zaken als leeftijd en opleiding. Typisch belevingsgerichte (‘postmoderne’) waarden als zelfontplooiing en beleven spelen op basis van het Motivaction onderzoek een expliciete waarde voor bijna de helft van de bevolking. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat anderen onberoerd zijn gelaten door deze waarden, maar zij ontlenen hun waardenoriëntatie meer aan traditionele en moderne waarden. Zie http://www.motivaction.nl/ en www.tns-nipo.com.
9 De beeldcultuur - een cultuur waarin er niet alleen maar meer beelden zijn, maar waarin ook beelden naast (of soms ook in plaats van) woorden belangrijke cultuurdragers zijn -, is een belangrijk onderdeel van de belevingscultuur.
10 Frank Huysmans, Jos de Haan, Andries van den Broek, Achter de schermen. Een kwart eeuw lezen, luisteren, kijken en internetten, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2004. Dit onderzoek naar de periode 1975-2000 biedt een schat aan informatie over het kijk- en luistergedrag van de Nederlandse bevolking.
11 Hoofdstuk 12 ‘Vrijetijdsbesteding’ in: In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004, Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, 2004.
12 M. Mommaas, m.m.v. M. van den Heuvel en W. Knulst, De vrijetijdsindustrie in stad en land. Een studie naar de markt van belevenissen, Den Haag: SDU-uitgevers, 2000, p. 75-76.
13 Tenminste dat geldt voor hoger opgeleiden. Er is wat dit betreft een groeiende kloof tussen lager en hoger opgeleiden. Het aandeel banen waarvoor hoger opgeleid personeel nodig is, groeit echter, waardoor over het geheel genomen het beeld klopt.
14 Daphne van Paassen, ‘Wat willen we echt’, in: Intermediar, 26 mei 2005. Zie ook Bart van Oosterhout, ‘Lekker veel keus?’, in: Intermediair 10 maart 2005 en ‘De paradox van de keuzevrijheid: mee is niet beter, in: NRC Handelsblad 29 januari 2005. Het SCP heeft in haar rapport De meerkeuzemaatschappij (2003) beschreven dat de keuzevrijheid ook geleid heeft tot keuzedruk. Deze artikelen zijn o.m. geïnspireerd door het SCP-rapport: Koen Breedveld, Andries van den Broek, De veeleisende samenleving. De sociaal-culturele context van psychische vermoeidheid, Den Haag, SCP 2004. In dat jaar kwam ook het rapport van het Ruimtelijk Planbureau uit: Duizend dingen op een dag. Een tijdsbeeld uitgedrukt in ruimte, Rotterdam: NAi Uitgevers 2004. De belevingscultuur leidt tot onbehagen, om Ad Verbrugge aan te halen. Zie zijn Tijd van onbehagen, 2004.
15 Zie voor het nieuwe leren bijvoorbeeld ‘Homo zappiens’, Bulletin jaargang 32, nr. 8, Amersfoort: Unie voor Christelijk Onderwijs. Voor kritiek zie o.m. www.beteronderwijsnederland.nl. Het dagblad Trouw heeft de afgelopen jaren veel ruimte vrijgemaakt voor voor- en tegenstanders in dit debat. Hieronder wordt gewezen op de kenmerken van de nieuwe generatie (daar in navolging van Carl Rohde Generatie Search genoemd).
16 Aldus Huub Nelis, directeur van communicatiebureau Youngworks. ‘Mijn ringtone, dat ben ik’, in: Nederlands Dagblad 7 oktober 2004.
17 Door de voortgang van de techniek zijn veel tijd-ruimtelijke grenzen weggevallen. Tijd en ruimte worden als het ware overwonnen. Geologen en sociologen spreken van tijd-ruimtecompressie (Harvey), dan wel tijd-ruimtedistantiatie (Giddens). Het is hierbij opvallend dat de innovatiegolven elkaar steeds sneller opvolgen. Illustratief is de voortgang van de mobiliteit: (1) Rond 1900 vond de introductie van trein, bus, telegraaf en film plaats, (2) de zestiger jaren lieten een massale verspreiding van automobiliteit zien en de massale introductie van televisie, en (3) in de jaren 80 en 90 is er sprake van een massificatie van vliegverkeer en de verspreiding van informatie en communicatie-techniek. Gebaseerd op H. Mommaas, m.m.v. M. van den Heuvel en W. Knulst, De vrijetijdsindustrie in stad en land. Een studie naar de markt van belevenissen. WRR-rapport V109, SDU-uitgevers, Den Haag 2000, p. 55, 56.
18 SCP, In het zicht van de toekomst, op.cit., 63. Het rapport wijst uitdrukkelijk ook op de donkere kant van deze ontwikkeling. De sterke waardering voor het eigen gevoel kan leiden tot een riskante overwaardering van gevoelens die in hun uitingen maatschappelijk schadelijk kunnen zijn. De auteur, SCP-directeur Paul Schnabel, wijst op seksuele delinquenten, agressief gedrag door verhoogde gevoeligheid voor persoonlijke krenkingen, toenemende beknelling door het intensieve gebruik van de tijd en de druk die op de relaties tussen mensen staat. In reactie hierop wijst Schnabel op de noodzaak van zelfbeheersing. Burgers moeten leren dat zij verwantwoordelijk zijn voor de consequenties van hun keuze voor het eigen gevoel en de eigen beleving. Het gevoel moet dan tegen andere belangen worden afgewogen.
Dit antwoord wijst op het verantwoordelijk-zijn voor je eigen handelen. Dat is een belangrijk punt, maar laat onbesproken de betekenis van beleving en gevoel voor het individu. Je kunt pas mensen op hun verantwoordelijkheid aanspreken als je spreekt over hun zelfbeeld en idealen.
19 De kreet is van sociaal-wetenschapper en trendonderzoeker dr. Carl Rohde Rohde. SEARCH staat voor: Stabiliteit – Evenwicht- Achievement – Regels – Collectiviteit – Harmonie. Tot Generatie Search behoren jongeren die geboren zijn tussen 1970-1985. Deze ‘mediawise’ generatie waardeert juist weer stabiliteit en vaste ankerpunten. Zij zijn voorbij de protestfase die bijvoorbeeld Baby Boomers typeerde (gevoel als bevrijding van overheersende ratio) en voorbij de gedesoriënteerde generatie X. Zij hebben een optimistische houding en nemen beleving en informatietechnologie voor wat het is.
20 Vergelijk H.H. Duijvestijn, K,M, van Steensel, J. Verveen en J. Boschma, Voorbij label en lifestyle. Jongerenmarketing in volwassen perspectief, Den Haag: SMO 2003, p. 40-41.
21 Zie het themanummer ‘Homo zappiens’, Bulletin jaargang 32, nr. 8, Amersfoort: Unie voor Christelijk Onderwijs.
22 Martijn de Waal, ‘Last minute leven’, in: Intermediar, 13 januari 2005, 46-47.
23 Zie met name het eerste hoofdstuk van Paul Schnabel, ‘Het zestiende sociaal en cultureel rapport kijkt zestien jaar vooruit’, in: In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004, Den Haag, SCP 2004, p 47-90.
24 Zie de analyses van het SCP, De meerkeuzemaatschappij (2004) en het Sociaal en Cultureel Rapport
2004 en Gerhard Schulze die uitgebreid spreekt over onzekerheid en teleurstelling in Die Erlebnisgesellschaft, 60-67.
25 Met dank aan Dr. Christoph Rösel, algemeen secretaris van de Studenten Mission Deutschland (SMD), die me op het belang van Schulze’s boek wees. Ik heb veel gehad aan zijn referaat ‘Glaube als Event. Christsein in der Erlebnisgesellschaft’ (2001, niet gepubliceerde hand-out).
26 De typering is van prof. dr. Jan Hoogland. Hij baseert zich sterk op Schulze. Zie o.m. Jan Hoogland, ‘Van overlevingsgeloof naar belevingsgeloof’, in: Beweging, themanummer over belevingscultuur, maart 2001 en ‘Wat is werkelijk van waarde in de Nieuwe Economie?’, in: Grasduinen in de nieuwe economie. Uitdagingen in de netwerksamenleving, GSEv-reeks 47, Barneveld: De Vuurbaak 2002, 12-22. Met deze typering is uiteraard niet bedoeld dat mensen in de onderontwikkelde landen of in vorige eeuwen geen beleving kenden. De typering wijst wel op een andere plaats van de beleving in het leven van de mens. Beleving is van ‘bijprodukt’ hoofdzaak of doel in zichzelf geworden. Schulze wijst ons met zijn insteek erop dat de belevingscultuur zoals wij die kennen onlosmakelijk verbonden is met onze welvaart. Dat maakt haar uniek en tegelijk zo moeilijk verstaanbaar voor mensen uit andere culturen.
27 Schulze, 60.
28 De paradox is evenwel dat deze interne oriëntatie echter sterk gemiddeld wordt door externe zaken, zoals ideaalbeelden die door de mode aangereikt worden.
29 Schulze, 420. Schulze spreekt van Erlebnisrationalität als variant van Zweckrationalität als kenmerk van moderniseringsprocessen (418-421).
30 Zie bijvoorbeeld Crétien van Campen, ‘Een gelukkige geest in een cosmetiscg lichaam’, in: Hier en daar opklaringen. Nieuwjaarsuitgave 2005, Den Haag: SCP 2005, 42-45.
De Amerikaanse theoloog en apologeet Francis A. Schaeffer zag een ontwikkeling in de Westerse cultuur waarin de geseculariseerde maatschappij slechts twee geminimaliseerde waarden overhoudt: persoonlijk geluk en welvaart (personal peace en affluence). Zien we hier de contouren van de belevingscultuur? Zie met name hoofdstuk 11 uit zijn How Should We Then Live?, 1976. Zie o.m. The Complete Works of Francis A. Schaeffer. A Christian Worldview, Wheaton: Crossway Books 1982, 211.
31 Schulze besteedt veel aandacht aan zowel onzekerheid als teleurstelling als typerende ervaringen in de belevingscultuur. Zie m.n. 60-67. De belevingseconomie springt hierop in en biedt steeds nieuwe belevingsprodukten aan. ‘Der Problemdruck von Unsicherheit und Enttäuschung führt zu einer permanenten Erneuerung dieses Handlungspotentials.’ (421). Het is een dynamiek van vraag en aanbod (423).
32 Zie bij voorbeeld: Filosofie Magazine 3/2005 (themanummer ‘Onbehagen. Diagnose van de 21e eeuw – deel 1’) en eerder Ad Verbrugge, Tijd van onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift, Amsterdam: Sun 2004.
33 Gerard Visser, De druk van de beleving. Filosofie en kunst in een domein van overgang en onder-gang, Nijmegen: SUN, 1998. Het citaat komt uit het toegankelijke interview met Visser door Govert Buijs en Teusjan Vlot, ‘Opkomst belevingscultuur is ondergang van de beleving’, in: Beweging, maart 2001.