ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Kerk en kunst -> Artikelen kerk en kunst

Liturgie en lied vandaag - Marleen Hengelaar

Het hart van de eredienst

Liturgie en lied in een belevingscultuur

Dit is gepubliceerd als hoofdstuk 9 in Jan van der Stoep, Roel Kuiper, Timon Ramaker (red): Alles wat je hart begeert? Christelijk oriëntatie in een op beleving gerichte cultuur, Buijten & Schipperheijn Motief – Amsterdam, 2007.

door Marleen Hengelaar-Rookmaaker

1. Inleiding

Als we de protestantse kerkelijke kaart overzien, wordt al gauw duidelijk dat de ene kerk in zijn liturgie een andere plaats toebedeelt aan verstand, gevoel en zintuigen dan de andere. Bovendien gaan de verschillende kerkelijke stromingen op uiteenlopende manieren om met godservaring en gevoel. Juist in onze tijd waarin de emoties en het lichaam op allerlei terreinen steeds meer meedoen, is het van belang erover na te denken hoe we ook binnen de liturgie deze aspecten van ons menszijn op een goede manier een plek kunnen geven. Wellicht kunnen de verschillende tradities elkaar aanvullen en van elkaar leren.

Er zullen in dit hoofdstuk vier stromingen aan bod komen, die aangemerkt kunnen worden als de huidige hoofdstromingen binnen de protestantse liturgie. Ieder van deze hoofdstromingen zou nog weer verder uitgesplitst kunnen worden. Zo zijn bijvoorbeeld binnen de calvinistische stroming de ontwikkelingen in de christelijk gereformeerde kerk niet geheel gelijk aan die in de vrijgemaakte kerken. Nog groter wordt het verschil als we de gang van zaken in deze beide kerken leggen naast die in de reformatorische kerken. Toch gaat het hier om een gedeelde calvinistische traditie, zeker liturgisch gezien, ook al vormt de reformatorische gezindte juist op het punt van de geloofsbeleving een eigen categorie.

Steeds zal getracht worden om ten aanzien van de geloofsbeleving en de geloofsexpressie in liturgie en lied zowel het eigene alsook de sterke en zwakke kanten van een stroming op het spoor te komen. We zien bovendien dat er onder druk van de belevingsgerichte tijdgeest overal van alles in beweging is. Ook dit zal bij de bespreking aan de orde komen. De vier stromingen zijn:

1.De calvinistische stroming van de klassiek-gereformeerden (de kleine gereformeerde kerken en een deel van de PKN) en de reformatorische kerken. Op horen gericht, met hier en daar enige ruimte voor zien en doen. Omgang met gevoel: ingetogen.

2.De oecumenisch-protestantse stroming van de kerken binnen de PKN die de liturgie vorm geven in de lijn van de Liturgische Beweging. Gericht op horen en zien, en in toenemende mate ook op doen. Omgang met gevoel: affectief.

3.De evangelische, charismatische en pinksterstroming. Gericht op horen, en in toenemende mate ook op zien en doen. Omgang met gevoel: expressief.

4.De zich op vormen van oude spiritualiteit oriënterende stroming, waartoe Taizé, Iona en de alternative worship-beweging in Engeland gerekend kunnen worden. Gericht op horen, zien en doen. Omgang met gevoel: receptief.

2. Criteria

Om de geloofsexpressie in liturgie en lied en de recente ontwikkelingen op dit gebied te kunnen wegen en beoordelen hebben we criteria nodig. Vooral ten aanzien van de liederen is de roep om goede criteria sterk. Want welk lied of welke stijl is nu wel geschikt en welke niet, en waarom? Sommigen kijken daarbij vooral naar de kwaliteit van tekst en toonzetting, terwijl anderen eerder letten op de ‘belevingskwaliteit’.[1] De een zingt voor God en wil het daarom zo goed mogelijk doen; de ander meent om dezelfde reden juist dat het niet perfect hoeft te zijn, want God ziet toch het hart aan. Een derde meent echter dat hart en kwaliteit niet tegen elkaar uitgespeeld moeten worden, maar beide belangrijk zijn. Evident is dat we moeten leren de juiste vragen te stellen om een verantwoorde keuze te kunnen maken uit al het voorhanden zijnde materiaal. De volgende basiscriteria, die breed zijn gehouden en daardoor binnen verschillende kerken op eigen wijze uitgewerkt kunnen worden, kunnen ons daarbij de weg wijzen:

a. Kwaliteit van inhoud

De teksten en liederen die gebruikt worden in de liturgie moeten in overeenstemming zijn met de eigen belijdenis. Ze zullen ook de breedte van dit belijden moeten weerspiegelen en eenzijdigheid moeten vermijden. Ook mogen we van een lied vragen dat het inhoud heeft en een zekere diepgang.

b. Kwaliteit van vormZowel de tekst als de muziek moet goed geschreven zijn binnen de kaders van het genre: een lied moet door de gemeente te zingen zijn en begrijpelijk zijn tijdens het zingen. Ook speelt de beoogde functie een rol: een meditatief Taizélied vraagt bijvoorbeeld om minder tekst dan een loflied. Zowel wat betreft de tekst als de muziek moet er sprake zijn van een vakbekwame en doeltreffende aanwending van de ter beschikking staande middelen, van zeggingskracht en vermijding van voorspelbaarheid en cliché’s. Dit geldt zowel voor het traditionele kerklied als liederen in populaire stijl.[2]   

c. Integriteit

Jezus zei dat we moeten aanbidden in geest en in waarheid. Dit laatste betekent allereerst dat onze aanbidding oprecht moet zijn doordat ze samengaat met een leven in dienstbaarheid aan God. Ten tweede betekent dit echter ook dat een liturgie recht moet doen aan wat we geloven en wat in ons leeft. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat:

  • De liederen moeten sporen met de geloofsbeleving van hen die ze zingen en aansluiten bij de uitingsvormen die hun eigen zijn of tenminste door hen meebeleefd kunnen worden;
  • Er recht gedaan moet worden aan de volle breedte van de menselijke ervaring: niet alleen blijdschap, maar ook bijvoorbeeld zondebesef, verdriet en vertwijfeling;
  • De emoties in de muziek moeten passen bij de gevoelslading van de tekst. Niet emotie om de emotie, geen sentimentaliteit;
  • Wat we belijden niet alleen moet doorwerken in wat maar ook in hoe we zingen. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat als we zeggen begaan te zijn met de mensen buiten de kerkmuren, we ook in tekst en muziek een taal moeten spreken die zij kunnen verstaan;[3]
  • Als we belijden dat we een God dienen van waarheid, creativiteit en schoonheid, we ook in onze eredienst die zaken moeten nastreven (criteria 1 en 2).

3. De calvinistische stroming – ingetogen

Calvijn

De liturgie van de gereformeerde wereld wortelt in de principes die Calvijn opstelde ter hervorming van de eredienst: de dienst moest zich kenmerken door soberheid en orde en ze moest vooral een zaak voor en door de gemeente zijn. Met deze soberheid streefde Calvijn de verinnerlijking na, omdat naar zijn mening de echte eredienst zich voltrekt binnenin de mens en geen zaak is van uiterlijke vormen. De Schrift werd voortaan in een voor ieder toegankelijke taal voorgelezen en uitgelegd, zodat iedereen de levende God in zijn Woord kon ontmoeten. Het horen van het Woord in schriftlezing, prediking, onderwijs en vermaning kwam dus centraal te staan, daar de heilige Geest door het Woord werkt en het heil via de weg van het Woord aan de mens wordt geschonken. Daarbij was het horen voor Calvijn zeker geen zaak van het verstand alleen. Het moest leiden tot zelfbeproeving, inkeer en een godvruchtig leven. Voor de kerkganger van die tijd was dit alles een geweldige stap vooruit, omdat men nu zelf uit en met het evangelie kon gaan leven.

Het horen van het Woord bewerkt echter niet alleen inkeer, maar – zo besefte Calvijn heel goed – ook gevoelens van vreugde, dankbaarheid en aanbidding. De opgeroepen gemoedsbewegingen kregen een plek in het antwoord van de gemeente in de gemeentezang, waarbij Calvijn allereerst dacht aan de psalmen, omdat deze aan de Bijbel zelf ontleend zijn. Ze vertolken bovendien een breed scala aan emoties: zowel vreugde als verdriet, zowel vertwijfeling als vertroosting. Calvijn was zich zeer bewust van de krachtige werking van muziek, zowel ten goede als ten kwade. Een tekst die je zingt, wordt door de melodie ‘als door een trechter rechtstreeks in het hart gedruppeld’, zegt hij in het voorwoord van het Geneefse psalmboek.[4] Hierom gebood hij om voorzichtigheid en benadrukte hij dat het kerklied zich moest kenmerken door ‘poids et majesté’ (gewicht en majesteit). Calvijn sloot  voor de toonzetting van de psalmen echter wel aan bij de gangbare muzikale taal van zijn tijd, bij de op de modi gebaseerde manier van melodieën schrijven. Ook nam hij bestaande gregoriaanse en zelfs een paar volksliedmelodieën over en paste beide grondig aan. Wat de ritmiek betreft behield hij twee notenwaarden, zodat het waardige karakter en de zingbaarheid gewaarborgd zouden blijven. Qua gevoelsexpressie voegde het nieuwe liedgoed zich naar het klassieke muzikale ideaal van de Renaissance: ‘mediocritas’ en ‘temperantia’, ingetogenheid en gematigdheid. Dit neemt niet weg dat toentertijd de berijmde psalmen eruit sprongen vanwege hun kracht en levendigheid. Het waren liederen die in tegenstelling tot het sacrale gregoriaans met beide benen in de werkelijkheid stonden. Niet voor niets kregen ze de bijnaam ‘Geneva jigs’.[5]

De calvinisten na Calvijn hebben gemeend in de geest van Calvijn te handelen door steeds aan de 16e-eeuwse toonzettingen van de psalmen vast te houden en nieuwe gezangen te weren. Calvijn zelf had echter ook de cantica (circa 70 liederen in de Bijbel) en oudchristelijke hymnen willen (laten) berijmen. Bovendien had hij de weg van de eigentijdsheid gewezen, van liederen die een taal spreken die leeft en meebeleefd kan worden en daarbij tevens voor eigen gebruik passend zijn gemaakt. De isometrie (het zingen op uitgerekte, hele noten) die vanaf de 17e eeuw door invloeden vanuit de Nadere Reformatie en het piëtisme de kop opsteekt, is er een goed voorbeeld van hoe men heeft geprobeerd de eigen beleving toch ook in het overgeleverde erfgoed kwijt te kunnen. Hier wordt het psalmgezang gekleurd met een gevoelslading en een vroomheid die vreemd waren aan de oorspronkelijke toonzettingen. Deze wijze van zingen is als het ware de ingetogenheid in het kwadraat. Tijdens het zingen wordt voortdurend de pas ingehouden, zoals ook de Nadere Reformatie op zich gezien kan worden als een radicalisering van wat met de Reformatie al in de kiem gegeven was. Ook vandaag nog geven christenen uit de bevindelijke reformatorische kerken op deze intense wijze uiting aan een geloofsbeleving, waarin een groot accent ligt op de verinnerlijking, op inkeer en de persoonlijke toeëigening van het heil.

Calvijn heeft de symbolen, beelden en rituelen van de rooms-katholieke traditie uit de kerkdienst geweerd, omdat die voor hem teveel verbonden waren met de oudtestamentische offerdienst waarop in de mis werd teruggrepen. Na zoveel eeuwen terugkijkend kunnen we ons echter afvragen of door de radicale afschaffing van dit alles de calvinisten toch niet veel verloren hebben. Er waren misstanden, maar had Calvijn net als Luther of de anglicanen ook ten aanzien van deze zaken niet hervormend kunnen optreden? Het is de vraag of Calvijn hier niet te diep gebogen heeft voor het rationalisme, dat met zijn nadruk op het verstandelijk begrijpen van het evangelie al opkwam in de Middeleeuwen en in de eeuwen daarna steeds meer terrein won.[6]  

Historische ontwikkeling

Wie de liturgie die in 1574 door de Synode van Dordrecht werd ingevoerd naast die van Calvijn legt, ziet dat deze alweer een stuk soberder is dan de orde van dienst die Calvijn 30 jaar eerder instelde. De orde van dienst van 1574 bestond slechts uit: psalm, eventueel schriftlezing, votum, gebed, psalm, preek, gebed, geloofsbelijdenis, zegen en inzameling der gaven.[7] Er lijkt in Nederland nooit veel aandacht geweest te zijn voor kerkdienstzaken, de Synode van Emden schaarde ze in 1572 al onder de ‘indifferentia’, zaken van weinig belang.[8] Als we dan ook de ontwikkeling van de liturgie in de eeuwen daarna overzien, kunnen we maar tot één conclusie komen: er was geen ontwikkeling.[9] Het rationalisme dat zich steeds sterker baanbrak, zal hier zeker debet aan zijn geweest. Het geloof werd steeds meer een kwestie van vooral het verstand, waarbij een zaak als de liturgische vormgeving simpelweg irrelevant was. Hoewel de weg tot verinnerlijking natuurlijk altijd voor de individuele gelovige open zal zijn gebleven, werd volgens H. Jonker door velen ‘het leven uit het heil vervangen door een denken over het heil’.[10] We zien hier dus dat de centrale positie van de prediking en het geringe aantal overige liturgische elementen maken dat het karakter van de eredienst verandert naarmate de prediking zich meer op het verstand gaat richten. Wordt de preekstijl rationeler, dan verschiet de hele dienst van kleur. Dat geldt omgekeerd ook bij een meer op het hart gerichte prediking.

Rond 1900 zijn het Gunning en Kuyper die aandacht vragen voor de gang van zaken tijdens de eredienst. Zij brengen een bezinning op gang die uiteindelijk uitmondt in de liturgische vernieuwingen die in de tweede helft van de 20e eeuw in een deel van de hervormde en gereformeerde kerken worden doorgevoerd. De rechterflank van deze kerken en de kleine gereformeerde kerken hebben zich echter lang van dit alles afzijdig gehouden. Toch ging het veelal cerebrale karakter van de diensten (waar deze niet reformatorisch van kleur waren) ook hier steeds meer knellen, vooral naarmate de omringende cultuur steeds minder rationalistisch en steeds meer belevingsgericht werd en de psalmen (en gezangen) voor een groeiend deel van de gemeente qua tekst en muziek steeds meer een taal gingen spreken die ver van hen afstond. Velen konden de eigen gevoelens en geloofsbeleving in liturgie en lied niet meer kwijt.[11]

In de afgelopen 35 jaar begon het tij dan ook eveneens binnen de rechterflank van de protestantse kerken langzaamaan te keren, ook al was dit niet het geval in de meer reformatorisch gerichte kerken, waar de sobere vormgeving, het langzame psalmgezang en de centrale positie van de gevoelsgeladen prediking nog steeds goed aansloten op de bevindelijke geloofsbeleving.[12] Zo kwam er enige vrijheid en variatie in de uitwerking van de vaste liturgische onderdelen, (een selectie uit) het Liedboek voor de Kerken vond hier en daar ingang, er kwam meer aandacht voor de kinderen, er kwamen jeugddiensten, bloemen voorin de kerk, en hoogtijdagen werden extra feestelijk door het zingen van een koor. Meestal gebeurde dit alles mondjesmaat en niet zonder slag of stoot. Onder druk van de toenemende kerkverlating, met name onder de jeugd, en vanuit een nieuw missionair elan hebben de laatste 10 jaar de ontwikkelingen zich echter versneld en ging men zich vooral steeds meer openen voor invloeden van evangelische zijde. Men ging af en toe een opwekkingslied zingen, er kwam een Evangelische Liedbundel, aandacht voor een meer aansprekende vorm van preken (denk aan de beweging Passie voor Preken), lofprijzingsdiensten, en diensten voor belangstellenden volgens het Willow Creek model die gebruik maakten van een begeleidingsband, drama en een beamer. Vooral de opkomst van de jeugdkerk rond het jaar 2000 schudde de kerken wakker en maakte duidelijk dat de jongeren (maar ook veel ouderen) zich niet meer in de oude vormen konden vinden. Andries Knevel vat een en ander goed samen als hij zegt: ‘Ik zou mezelf het meest thuis voelen in een gemeente met een evangelische liturgie en een reformatorische prediking die zeer persoonlijk en appellerend het Woord van God in verbinding brengt met de mens van vandaag. De cultuur waarin wij nu leven, vraagt om een vrije liturgische vormgeving en een persoonlijke en op het hart gerichte prediking. Je hoort en proeft dat verlangen in alle lagen van christelijk Nederland. In gemeenten waar dat maar een klein beetje aan de gang is, merk je ook dat een nieuw vuur zich van de mensen meester maakt.’[13]

Vandaag: de discussie rond jeugdkerk en Opwekking

In de discussie rond de jeugdkerk stelt Philip Troost dat het hier niet gaat om gevoel tegenover de eer van God of Gods normen, maar dat het erom gaat dat ‘de objectieve inhoud van het evangelie subjectief wordt toegeëigend en ervaren’. ‘Een jeugdkerk die alleen maar gevoelens aanspreekt, zintuigen prikkelt en eigentijdse vormen aanbiedt, drijft beleving en inhoud uit elkaar. Ze doet dan hetzelfde als een kerk die gevoelens, zintuigen en eigentijdsheid juist verwaarloost in de communicatie van de boodschap. De uitdaging is inhoud en beleving bij elkaar te houden.’[14] Troost noemt het ‘kortzichtig om het succes van de jeugdkerk alleen maar toe te schrijven aan de kickbehoeftigheid van verwende, consumentistische jongeren. Ze hebben eerder – net als vele ouderen – schreeuwend behoefte aan vormen waardoor ze als de mensen die zij zijn echt in contact met God kunnen komen.’       

Ook Sabine van der Heijden meent ‘dat we niet zozeer te maken hebben met een jeugdprobleem, maar dat een veranderende cultuur om een veranderende manier van vieren vraagt’. Ze noemt hierbij een aantal elementen:

  • de accentverschuiving van hoofd naar hart;
  • meer nadruk op de ontmoeting met elkaar;
  • wantrouwen ten opzichte van dogma’s en grote waarheden. Meer belangstelling voor ‘het kleine verhaal’: het persoonlijke getuigenis, de ervaring van de predikant en medegelovigen;
  • relevant voor het dagelijks leven;
  • zelf participeren en bij de organisatie betrokken zijn;
  • meerdere zintuigen aanspreken om de boodschap te laten landen: drama, dans, beelden, symbolen en symbolische handelingen.

De uitdaging waar de kerken van vandaag voor gesteld zijn, is om genoemde elementen een plek te gaan geven in diensten waar verschillende generaties samenkomen. ‘Jeugdkerken zijn niet de oplossing, ze zijn een noodsprong.’[15]

Toch is dit voor velen nog een brug te ver. Het gesprek over de volle breedte van de kerken over deze zaken moet in feite nog beginnen.[16] Ons land is echter niet de enige plek op aarde waar deze discussie gevoerd wordt. Integendeel, de ‘worship wars’ zijn in bijvoorbeeld Amerika en Engeland inmiddels een vertrouwd verschijnsel, misschien zelfs al bijna een voorbij verschijnsel. Met de daar gevonden oplossingen zouden we ons voordeel kunnen doen.[17]

Twee punten komen in de gedachtewisseling steeds weer naar voren:

1. In de kleine gereformeerde kerken vraagt men zich af of met de overname van nieuwe vormen als het opwekkingslied niet een andere theologie in huis wordt gehaald. De gereformeerd-vrijgemaakte musicoloog Jan Smelik benadrukt bijvoorbeeld dat de keuze voor een bepaald liedrepertoire samenhangt met hoe en wat mensen geloven. Het opwekkingslied staat inderdaad voor een andere geloofsbeleving dan de klassiek-gereformeerde en het is daarom niet vreemd dat ouderen binnen deze kerken moeite hebben met de nieuwe liederen. Toch wordt door velen het accent op een persoonlijke relatie met God niet ervaren als iets dat tegen de verbondsleer ingaat, maar eerder als een passende en welkome aanvulling daarop. Brengt de geliefdheid van Opwekking misschien aan het licht dat men anders is gaan geloven?[18]

2. Men twijfelt aan de eredienstwaardigheid van het opwekkingsrepertoire. Het is inderdaad waar dat dit liedgoed veelal tekortschiet als we het langs de meetlat leggen van de bovengenoemde criteria. De inhoud is vaak eenzijdig en beperkt, de omgang met de taal weinig creatief en de gevoelsexpressie is lang niet altijd integer (onder stroming 3 zal hier verder op ingegaan worden). Toch is het niet waar dat het gebruik van populaire stijlen automatisch leidt tot benedenmaatse liederen. Het verschil tussen klassiek en pop is er niet wezenlijk een van kwaliteit, maar van stijl. In beide stromingen heb je goede en slechte kwaliteit. Een blik op de popmuziek die door christenen wordt gemaakt, laat zien dat ook binnen dit genre wel degelijk hoogwaardige muziek geproduceerd kan worden.[19]     

Het is dus zaak dat we ter aanvulling op Opwekking – want vooral jongeren zullen toch ook steeds willen zingen wat op de meest actuele worshipcd’s staat – op zoek gaan naar eigentijdse liederen die de toets der kritiek wel kunnen doorstaan en ook actief bezig gaan met het vervaardigen van nieuw eigen liedmateriaal. De Evangelische Liedbundel is wat dit betreft een stap in de goede richting. En ook hierin zijn Amerika en Engeland ons voorgegaan.[20] Men voorziet daar bovendien oude hymns van nieuwe melodieën en soms ook van gemoderniseerde teksten. Sowieso kan de combinatie van oude en nieuwe liederen in een dienst zorgen voor het nodige evenwicht.

Ook ‘Psalmen voor Nu’ is in dit verband een uitstekend en bovendien door en door gereformeerd initiatief: psalmen in eigentijdse taal op melodieën die dicht bij de muziekcultuur van (de meeste) mensen van nu staan.[21] Hier zien we dat popmuziek niet trendy en effecterig hoeft te zijn, maar ook dienstbaar en integer kan zijn. De kracht en de authentieke expressie die de betere popmuziek eigen is, sluit hier naadloos aan op de tegendraadsheid en eerlijkheid van de psalmteksten.

4. De oecumenisch-protestantse stroming – affectief

Affectief: dienstbare gevoelsexpressie

De liturgische vormgeving die in de hervormde en gereformeerde kerken (nu PKN) ontstond dankzij de inspanningen van de Liturgische Beweging kan holistisch genoemd worden, omdat hier gepoogd wordt de hele mens te betrekken in de eredienst: niet alleen het verstand, maar ook het gevoel, de verbeelding en het lichaam. Men benadrukt hier dat de liturgie het kloppend hart van de gemeente is, niet haar denkend verstand.[22]

De Liturgische Beweging wilde een correctie tot stand brengen op de verschraalde calvinistische liturgie die het resultaat was van de al te grote nadruk op de ratio onder invloed van het rationalisme. Daartoe oriënteerde men zich in eerste instantie op de liturgie uit de tijd van de Reformatie en daarvoor, later werd men meer oecumenisch gericht en sloot men aan bij de liturgische ontwikkelingen die wereldwijd in allerlei kerken plaatsvinden. In de tweede plaats wilde men echter ook een halt toeroepen aan het type kerkmuziek dat in de lijn van de Romantiek het accent legt op de menselijke ervaring.[23] Hiertoe greep men terug op de manier van omgaan met gevoel zoals we die vinden in de muziek van voor de Romantiek en de Verlichting. Het ging in de kerkmuziek van de 16e eeuw tot en met Bach om dienstbaarheid aan de tekst. Men zocht uitdrukking te geven aan de inhoud, betekenis en gevoelslading die in de tekst zelf besloten liggen. Hiertoe kende men het systeem van de muzikale retorica, waarvan de affectenleer een onderdeel was. De muzikale retorica bediende zich van een vast arsenaal aan middelen om een affect (bijvoorbeeld vreugde, verdriet of boosheid) tot uitdrukking te brengen: de modus, het tempo, hoog en laag, lange en korte notenwaarden en de muzikale symboliek. Een melodie die bestaat uit lange, langzame, lage noten brengt bijvoorbeeld de terneergeslagen traagheid van het verdriet tot klinken, een springerige hoge melodielijn vreugde. Deze dienstbare gevoelsexpressie, die ik ‘affectief’ noem omdat deze zich (althans in het verleden) baseerde op de affectenleer, sloot goed aan bij het ideaal van objectiviteit en dienstbaarheid aan het Woord van de Liturgische Beweging. Dit ideaal had zijn wortels in de theologie van het Woord van Barth en Miskotte.

Een mijlpaal in het werk van de Liturgische Beweging vormde de totstandkoming van het Liedboek in 1973. Wat het kerklied en het Liedboek betreft had men gestreefd naar liederen die ‘de objectiviteit van het woord van God bezingen. Het komt naar de gemeente toe, ongevraagd, overweldigend. Het wordt in de mond van de gemeente gelegd, het wordt in het eigen hart geschreven.’[24] Men spreekt daarom van ‘in-zingen’, ‘naar-binnen-zingen’ en benadrukt daarbij dat “de lofzang geen uiting is van eigen religiositeit en gelovigheid, maar ‘inning’ van geloof”.[25] Door ‘inhalerend te zingen’ eigenen we ons het geloof toe en kunnen de waarheden van het geloof bij ons binnenkomen. Er zit dus ook een receptief element in deze manier van omgaan met geloof en gevoel, maar in tegenstelling tot stroming 4 is men hier niet meditatief gericht en kan er sprake zijn van grote expressiviteit (Bach bijvoorbeeld).[26] Het gevoel, kortom, doet volop mee, maar het wordt niet de focus. Het heeft zijn eigen plaats en voegt zich naar de betekenis van het bezongene.

Beelden en rituelen

Ook symbolen, kunst, beeldspraak en rituelen vormen wegen waarlangs de betekenis en gevoelswaarde van wat van Godswege naar ons toekomt voor ons concreet kunnen worden gemaakt, zodat ze kunnen doordringen in ons hart. De Liturgische Beweging heeft het ‘beelddenken’ weer teruggebracht in de eredienst, waarbij men terugreikte naar de liturgie van voor de Reformatie, maar ook te rade ging bij de lutherse en anglicaanse tradities. Het is typerend dat Niek Schuman liturgie definieert als de verbeelding van de christelijke gemeente. Hiermee pakte men op wat Calvijn had laten liggen: de reformatie van het liturgische erfgoed van de rooms-katholieke kerk in haar volle breedte.

Wat wij geloven wordt in de symbolen en handelingen, liederen en gebeden van de liturgie verbeeld. Volgens de Liturgische Beweging moet uitgangspunt hierbij zijn het Woord dat de verbeelding oproept en tot de verbeelding spreekt.[27] Ook in de Bijbel zelf wordt niet alleen een taal van begrippen gesproken maar ook een taal van beelden - denk aan de gelijkenissen van Jezus of de beeldtaal van de Psalmen en de Profeten. Deze beelden maken de grote waarheden van het geloof concreet en beleefbaar voor ons. Het beeld van God als onze herder in Psalm 23 maakt bijvoorbeeld de zorgzaamheid van God zichtbaar en invoelbaar, zodat die kan landen in ons hart. Beelden en symbolen spreken dan ook diepere lagen van ons innerlijk aan dan die door de ratio worden bereikt.[28] Ze omvatten het rationele, maar stijgen daar tegelijkertijd ook bovenuit. Ze zijn nodig, omdat de realiteit te groot is voor rationele uitspraken alleen. Ze laten ruimte voor het mysterie. C.S. Lewis noemt het verstand het natuurlijke orgaan voor waarheid, maar de verbeelding het orgaan voor betekenis.[29]

De Liturgische Beweging heeft zich er dus voor beijverd om het beeld terug te brengen in de calvinistische liturgie: van de kleur van het gewaad van de voorganger tot de aankleding van het kerkgebouw, van de vredegroet aan het begin van het avondmaal tot de beeldspraak in gesproken woord en lied. De rituelen vormen hierbij een aparte categorie, omdat ze ook het lichaam erbij betrekken: het zijn ‘symbolische handelingen waardoor de hogere werkelijkheid in de gewone alledaagse werkelijkheid wordt aangeduid en ervaren’.[30] Doop en avondmaal zijn vertrouwde rituelen, maar men zoekt, met de nodige voorzichtigheid, ook naar andere bruikbare oude rituelen en tevens naar nieuwe vormen.[31]

Het gemis aan aansluiting bij de cultuur van nu

De oecumenisch-protestantse orde van dienst die het resultaat is van de arbeid van de Liturgische Beweging en die zijn beslag kreeg in het Dienstboek – een proeve (1998)[32], lijkt alle juiste ingrediënten in zich te hebben om aan te kunnen slaan in een belevingscultuur. Heel de mens wordt aangesproken, er is sprake van symboolgevoeligheid, van schoonheid en kwaliteit in lied, muziek en vormgeving, van ruimte voor het mysterie en van openheid voor beeld, ceremonieel en ritueel. Toch blijkt dat in de praktijk niet zo te zijn. Waarom niet? Naar mijn mening kunnen hiervoor de volgende redenen aangewezen worden:

1. Door alle nadruk op objectiviteit mist men het aandeel van de eigen beleving. Te veel Woord, te weinig antwoord. Het is tekenend dat kerken die in het spoor van de Liturgische Beweging gaan nu soms ook de Evangelische Liedbundel erbij nemen of juist zingen uit bundels waarin het accent ligt op de algemene religieuze ervaring.

2. Men mist de beleving, omdat de expressie, die er wel degelijk is, zo verfijnd is en zo vol mooie beeldspraak en symbolen zit dat men haar niet meer mee kan maken. Het gaat velen boven de pet. Het is te elitair.

3. Ook is het moeilijk te rijmen dat een liturgie met een bijbelse en christocentrische inhoud dienst doet in gemeentes die veelal theologisch gezien op een ander spoor zitten, wat uitkomt in preek en lied. Dit zal gauw als niet integer worden ervaren.

4. De voorgeschreven orde van dienst is bovendien te veel een groot verhaal van het verleden, dat voor velen nu heeft afgedaan. Men wil zich niet meer voegen naar het keurslijf van een historisch correcte liturgie.

5. Wat de muziek betreft mist men de aansluiting bij de klanken waarmee men zich dagelijks omringd weet. Alles wat naar opwekkingslied of popcultuur riekt, wordt in deze stroming doorgaans met harde hand geweerd. Nu is dat begrijpelijk, want de Liturgische Beweging heeft zich vanaf haar eerste begin fel gekeerd tegen muziek waarin de eigen ervaring de boventoon voert. En men heeft gelijk als men zegt dat de geijkte band met drums, synthesizer en elektrische gitaren qua karakter niet past bij de rest van de stijlvolle liturgie. Toch zou men op zoek kunnen gaan naar vormen van muziek die toegankelijk en eigentijds zijn en tevens voldoen aan de principes van muzikale dienstbaarheid en integere expressie. Hierbij zijn vele instrumentencombinaties mogelijk. Onlangs was ik in een dienst waarin de gemeentezang in afwisseling met het orgel met succes werd begeleid door een piano, cello, klarinet en drums.

Concluderend kunnen we zeggen dat de stijl van vieren waarvoor de Liturgische Beweging zich heeft beijverd heel rijk en waardevol is, met name ook als het gaat om het aanspreken van de hele mens, maar dat we nu op een punt in de tijd zijn aangekomen waarop er gekeken moet worden hoe men deze vorm van liturgie kan verbinden met de cultuur en de mens van nu.    

5. De evangelische, charismatische en pinksterstroming – expressief

Verstandelijk en gevoelsgericht

Er is in de evangelische, charismatische en pinksterwereld ‘een groeiende openheid voor een verscheidenheid aan belevingsvormen waarbij het gevoel in grote mate een rol speelt: muziek, dramatische expressie, dans, mime en beeldende kunst’.[33] Het is een verheugende tendens dat er op dit deel van het protestantse erf in toenemende mate ruimte is voor creativiteit. Het gaat hierbij echter wel om expressievormen van een bepaalde snit: eigentijds, toegankelijk, gericht op communicatie en beroering. Het is dus een creativiteit die iets wil. Het kunstzinnige gehalte hoeft daarbij niet hoog te zijn, men streeft eerder naar eenduidigheid en expressieve kracht. Er is dan ook weinig sprake van symboolgevoeligheid of gevoel voor schoonheid en de gebouwen waarin men samenkomt zijn vaak nogal kale zalen zonder enige sfeer. We kunnen daarom zeggen dat hier sprake is van een type creativiteit die past bij een christelijke stroming waarin het verstand het voortouw neemt.

Deze laatste zin roept misschien enige verbazing op, want bij de evangelische vorm van geloven zijn we eerder geneigd te denken aan veel gevoel. Toch gaat het hier om een soort gevoeligheid die samengaat met een sterk accent op de rede. Naast emotioneel is men ook rationeel. De traditionele evangelischen (1950-1970) en de pragmatische evangelischen (1970-nu) bestreden de door het modernisme beïnvloedde vrijzinnigheid, maar maakten daarbij wel gebruik van hetzelfde rationalistische denkkader als hun tegenstanders.[34] Er werden en worden in deze kring vaak heftige discussies gevoerd over de dogmatiek, de onfeilbaarheid van de Schrift of de apologetiek. Bovendien staan de preek en de woordverkondiging in de evangelische dienst nog steeds centraal. Waar het gaat om gevoel, gaat het dan ook om een door het verstand gestuurde, mannelijke, beheersende en sturende manier van omgaan met gevoel. Voor de moeilijke gevoelens van het leven als verdriet, wanhoop of vertwijfeling is dan ook weinig plaats. Die moeten vaak zo gauw mogelijk weggebeden of weggezongen worden. Ook de kerkgroeibeweging, de zoekergerichte diensten of de populariteit van doelgericht leven laten dezelfde drang tot sturing zien. Stappenplannen zijn geliefd. Voor de eredienst betekent dit dat er tegenwoordig wel ruimte is voor een groter scala aan uitingsvormen, maar dat ze dan wel ‘effectief’ moeten zijn, waarbij het gevaar niet denkbeeldig is dat er eerder sprake is van een oppervlakkige beroering van de emoties dan van een spreken tot de diepten van de menselijke ziel.

Maar er speelt hier nog meer. Ten tijde van de Verlichting ging men onderscheid maken tussen objectief en subjectief. Dat betekent dat men niet langer meende dat een feit zijn eigen betekenis heeft, maar dat men betekenis ging zien als iets subjectiefs. Feit en betekenis, objectief en subjectief werden van elkaar losgekoppeld, en daarmee ook verstand en gevoel. Verstand en gevoel, feit en betekenis, hielden elkaar niet langer in evenwicht, waardoor er aan de ene kant sprake was van een overaccent op de rede en aan de andere kant van een overaccent op het gevoel. Zo zien we dat men in het culturele leven van de 19e eeuw met de Romantiek de gevoelskant van het leven oeverloos ging uitvergroten. In de klassieke muziek vond in de 20e eeuw een reactie tegen de Romantiek plaats, maar in de populaire muziek is – naast de lijn van de blues, folk en de serieuze of alternatieve popmuziek – de lijn van de Romantiek steeds aanwezig gebleven. Ook het opwekkingslied beweegt zich grotendeels binnen deze stroming, waarbij er dus een onevenredig groot accent ligt op het gevoel. En zoals we hierboven al zagen, gaat ook in de evangelische wereld deze emotionaliteit enerzijds samen met een sterke rationaliteit anderzijds.

In de traditionele kerken heeft dit overaccent op het gevoel zich eveneens voorgedaan, maar minder duidelijk, daar de gevoelsgerichte uitingen tot voor kort buiten de kerkdienst werden gehouden. Daarbinnen bleef men psalmen zingen, maar daarbuiten zong men Johannes de Heer en luisterde men naar met romantisch gevoel doortrokken mannenkoren en dito orgelspel.

Er kan alleen sprake zijn van een integere gevoelsexpressie als feit en betekenis bij elkaar gehouden worden. In de muziek die in het verlengde van de Romantiek ligt, heeft men de neiging het gevoel groter te maken dan past bij dat wat bezongen wordt. Dan komen we uit bij sentimentaliteit en opgeklopte blijheid. Dit hoeft natuurlijk niet altijd te gebeuren; het is eerder een ontsporingsmogelijkheid.

Afgezien hiervan is het goed dat onze emoties als wezenlijk onderdeel van ons menszijn meedoen in de muziek van de eredienst. Velen, waaronder ook christenen buiten de evangelische kerken, ervaren de opwekkingsliederen als een grote stimulans om God met hart en ziel te aanbidden, op een wijze die hoofd en hart verbindt. Het maakt de evangelische dienst tot een levendig en aanstekelijk gebeuren, waar men vol enthousiasme uiting geeft aan zijn of haar geloof. Ons antwoord mag er zijn. Het is onjuist om dat dan meteen als puur subjectief te bestempelen, want voor een christen mogen feit en betekenis als door God gegeven bij elkaar horen. Zoals in hoofdstuk 7.3 al werd geconstateerd kunnen de meest persoonlijke ervaringen vaak tegelijkertijd ook de meest universeel menselijke zijn. Het meest individuele is het meest universele. [35] Evert van der Poll meent dan ook dat het ‘in het opwekkingslied gaat om een massaal beleefde individuele relatie met God’.[36]

Worship en Opwekking

Voor een goed begrip van het opwekkingslied en de worshipcultuur van vandaag is het van belang te kijken waar dit liedgoed precies vandaan komt.[37] Wie de geschiedenis induikt, komt al gauw tot de ontdekking dat de wieg van de Opwekkingsbundel ligt in de pinksterwereld en dat het charismatische aandeel in deze bundel met de tijd steeds groter is geworden en nu vrijwel het hele aanbod bepaalt. De voornaamste bronnen voor Opwekking zijn een aantal buitenlandse charismatische worshipcentra: Spring Harvest (Graham Kendrick), Vineyard, Soul Survivor (aanvankelijk de jeugdpoot van New Wine) en Hillsong. Het zijn ook juist de nieuwe liederen uit deze centra die op de markt worden gebracht door de platenindustrie, die eveneens grotendeels in handen is van charismatische christenen. Langs deze weg worden deze liederen populair en geliefd.[38]

Deze achtergrond heeft consequenties voor het karakter van de liederen. Ze zijn namelijk geschreven met het oog op diensten die gebruik maken van een blok samenzang van 20-45 minuten. De opbouw van dit blok volgt een vast patroon. Pinkstergelovigen onderscheiden 5 stadia, die gebaseerd zijn op de oudtestamentische eredienst in de tabernakel: van het met vreugde opgaan door de poort tot de aanbidding in het heilige der heiligen.[39] John Wimber (Vineyard) onderscheidt gelijksoortige stappen met als laatste de intimiteit met een machtige en ons transformerende God. Matt Redman (Soul Survivor) noemt aanbidding (het laatste stadium) ‘een opwindende ontmoetingsplek, waar we vrijelijk liefde kunnen geven en ontvangen’. Het is het moment waarop we ‘baden in Gods aanwezigheid’, het is ‘de arena waarin de heilige Geest aan het werk kan gaan’.[40]  Het resultaat is liederen die grofweg ingedeeld kunnen worden in twee categorieën: praise (lofprijzend, getuigend en blij) en worship (innig, verticaal en rustig). Hiermee treedt een versmalling op in de onderwerpen die in de liederen aan bod komen. Pete Ward concludeert dat het charismatische liedgoed de bloedstroom van de evangelische kerken is binnengedrongen en daarmee verandering heeft gebracht in ‘de vormen van muzikale expressie, in de theologie in de teksten, en in de stijl van de geestelijke ervaringen’.[41] Want de ervaring van intimiteit met God zag men in het verleden als voorbehouden voor een paar piekmomenten in het christelijk leven, maar wordt nu beschouwd als een standaard ingrediënt van iedere dienst.

Er zijn dus veel thema’s te noemen die nauwelijks meer aan bod komen in de teksten, zoals schuldbelijdenis, Jezus’ leven op aarde, het kruis, het oordeel, de wederkomst, de schepping, het lijden of onze opdracht in deze wereld. De focus is vernauwd ‘tot hoe we aanbidden, wat onze behoeften zijn en hoe Jezus die vervult’.[42] Veel liederen zijn reflexief, ze verwoorden wat er gebeurt als we aanbidden. De beginregels van Lied 488 kunnen karakteristiek genoemd worden: ‘Heer, ik kom tot U, neem mijn hart, verander mij. Als ik U ontmoet, vind ik rust bij U.’ En verderop: ‘Houd mij vast, laat uw liefde stromen. Houd mij vast, heel dicht bij uw hart’.[43] Veel teksten bezigen innige liefdestaal; vol liefde en met heel ons hart komen we bij de God die ons liefheeft. Dat is enerzijds de kracht van deze liederen: ze voeren ons terug tot de kern van ons leven met God. Anderzijds is het ook hun zwakte: het lijkt alsof er niets anders meer van belang is behalve de geweldige ervaring van Gods aanwezigheid, waarbij het bovendien haast onvermijdelijk is dat het accent komt te liggen op onszelf in plaats van op God. Menig auteur – ook uit evangelische hoek – merkt dan ook op over de worship songs van vandaag dat ze niet zozeer ‘all about You’ zijn, zoals Matt Redman zegt in het lied ‘Hart van aanbidding’ (Opwekking 548), maar eerder ‘all about me’.[44]

Integriteit en sentimentaliteit

Het karakter van de muziek draagt hier nog verder aan bij, want door sentimentaliteit en opzwepende ritmiek en climaxwerking in de muziek worden onze gevoelens opgeblazen. Hiermee bedoel ik niet te zeggen dat de gebruikte stijlen altijd sentimenteel of opzwepend of climaxgericht zijn, maar wel dat deze kenmerken in de huidige worshipmuziek vaak voorkomen. Ze hebben bovendien als effect dat ze de realiteit van de gebrokenheid uit onze liederen halen. Net zoals een kitschschilderij van een kind met traan kinderleed onschadelijk maakt door een overdosis gevoel (echt kinderleed zouden we niet aan onze muur hangen), zo haalt de upbeat blijheid of de uitvergrote vredigheid van het opwekkingslied de realiteit uit onze relatie met God. Met een hoop gevoel zingen we ‘ik hou van U’, maar echte liefde voor God is iets veel moeilijkers, waarin we steeds weer hopeloos tekortschieten. Het opwekkingslied van vandaag sentimentaliseert onze relatie met God. Er wordt gedaan alsof God altijd voor ons klaarstaat om zijn gaven in ons uit te gieten, wat ons vervult met instant blijdschap en gelukzaligheid. De moeiten, de strijd, Gods zwijgen, onzichtbaarheid en ondoorgrondelijkheid worden weggemoffeld. Zijn we echt zo vervuld met liefde voor God of alleen maar met een groots gevoel? Ervaren we echt zo’n intimiteit of is het een pseudo-intimiteit? Bezorgen we onszelf een kick? Als de muziek vervaagt, wat is er dan nog van over?

Waarom doen we dit? Ik denk omdat we wel zouden willen dat het waar was. We doen dit omdat we zo verlangen naar zo’n intieme relatie met God. Wat we zingen moet echter wel overeenstemmen met de realiteit, anders ontbreekt de integriteit (criterium 3). We moeten daarom weer terug naar een integere gevoelsexpressie, die in de wereld van de populaire muziek zeker geen onmogelijkheid is. Want als de gevoelslading van de muziek niet strookt met de realiteit, dan is die muziek uiteindelijk oppervlakkig en leeg als een beker vol schuim.[45]

Het goede van het opwekkingslied is dat het ons een voertuig biedt om met enthousiasme en met heel ons hart in een taal die ons eigen is te kunnen zingen. Dit zijn zondermeer heel belangrijke verworvenheden. Maar het is alleen maar goed zolang het integer blijft, want anders hebben we naast de goede ook de slechte elementen van de belevingscultuur overgenomen. Om relevant te zijn voor de mens van nu heeft de evangelische wereld maar al te vaak de neiging gehad om vrijwel kritiekloos gebruik te maken van de eigentijdse media. Wat betreft de gospel of relipop wordt steeds gezegd dat muziekstijlen op zich neutraal zijn en zo worden bijvoorbeeld christelijke teksten op een stijl als heavy metal geplakt.[46] Of er wordt gezegd dat “vrijwel elk middel ‘geheiligd’ kan worden voor een effectieve en doelgerichte communicatie van het evangelie. De evangelische beweging accepteert deze cultuuruitingen niet omdat ze deugen, maar omdat het christelijke gebruik ervan ze boven alle kritiek stelt.”[47] Maar dan moeten we niet verbaasd opkijken als er allerlei onzuivers meekomt in onze cultuurproducten. Een diepgaande bezinning op de cultuur is dan ook zondermeer noodzakelijk.[48]

Laten we dus de muziekstijlen die in onze cultuur voorhanden zijn met meer onderscheid en integriteit gaan hanteren. Het is een positieve ontwikkeling dat in de afgelopen tien jaar een wat steviger en krachtiger geluid standaard is geworden bij de begeleidingbands, vooral onder invloed van Vineyard en Soul Survivor. De softpop van de combo’s daarvoor was te licht en levenloos om recht te kunnen doen aan de kracht van het evangelie. Waar ook aan gewerkt zal moeten worden is een verbreding van de onderwerpen die in de teksten aan bod komen, alsook aan de kwaliteit van de teksten en sowieso meer inhoud. De Opwekkingsbundel was aanvankelijk bedoeld als aanvulling op andere bundels, maar is van lieverlee het een en al geworden. Het zou goed zijn als men opnieuw op zoek zou gaan naar een uitbreiding van het repertoire.[49]

6. De zich op vormen van oude spiritualiteit oriënterende stroming – receptief

Receptief

Het verlangen God te ervaren mag dan in onze tijd weer sterker op de voorgrond treden, het is op zich niet nieuw. Het heeft de hele geschiedenis van het christendom door gelovigen aangedreven. We zien dan ook vandaag de dag een hernieuwde aandacht voor oude vormen van spiritualiteit, die samengenomen kunnen worden onder de noemer ‘receptief’. Dit houdt in dat de mens ruimte maakt in zichzelf om van God te kunnen ontvangen. Men probeert de eigen begeerten en zielenroerselen tot zwijgen te brengen om open te kunnen zijn voor Gods woord en werk. In de expressieve stroming opent men zich eveneens om van God te ontvangen (en ik zeg niet dat dit niet ook gebeurt), maar vult men de ruimte als het ware al bij voorbaat met de eigen gevoelens. Bij de receptieve grondhouding probeert men zich over te geven en rustig af te wachten wat God gaat doen. Het is een meer vrouwelijke manier van omgaan met gevoel, ontvankelijk, afwachtend, alle gevoelens mogen er zijn, ze mogen rustig samen met God verwerkt worden.

Men zoekt God in de stilte, in meditatieve vormen van bijbellezen, bidden en zingen. Voor de muziek betekent dit dat de eigen emoties teruggedrongen worden; denk aan het gregoriaans, de muziek van de Grieks-orthodoxe kerk, Pärt en Tavener, of de acclamaties van Taizé. Gods Woord, rituelen, symbolen, iconen en muziek worden gebruikt als vensters naar de hemel en als kanalen waarlangs het met het hoofd beledene diep door kan dringen in het hart.

Men kijkt hierbij dus niet alleen maar naar binnen, maar juist ook naar buiten en boven: door zich te richten op de waarheden van het geloof kan Gods werkelijkheid bij de mens binnenkomen. Met als doel dat men zo steeds meer in verbondenheid met Hem gaat leven en steeds meer omgevormd wordt naar zijn beeld. Het is opvallend dat in centra als Taizé, de Northumbria Community, Iona en bewegingen als alternative worship en Renovaré, die alle teruggrijpen op oude vormen van bidden en vieren, men zich zeer betrokken weet op de wereldproblematiek.

Toch is het ook mogelijk hier een verkeerde kant mee op te gaan. Het is namelijk van essentieel belang dat men zich hierbij richt op God en op wat Hij laat zien of horen en dat men niet de beelden of gedachten die vanuit het eigen onderbewustzijn opkomen op een New Age manier gelijkstelt aan de goddelijke stem in zichzelf. Want wie dat doet, is niet meer bezig met God en het evangelie, maar met iets heel anders.[50] Ook al laten vele voorbeelden uit heden en verleden zien dat het mogelijk is op een zuivere en voluit christelijke manier met het receptieve om te gaan, toch doen we vanwege de huidige populariteit van het New Age gedachtegoed er goed aan om steeds alert te blijven op dit punt.

Bovendien behoeft de receptieve manier van omgaan met godservaring en gevoel wel aanvulling. Want God vindt men niet alleen in stilte, meditatie en contemplatie, maar ook in gewone vormen van liturgie. En naast het innen mag ook het uiten een plaats hebben. Ook bestaat het gevaar van sacraliteit, wanneer de liturgie en de kerkmuziek zich zodanig uit de werkelijkheid terugtrekken dat men uit de dagelijkse realiteit wordt weggevoerd in plaats van er middenin geplaatst. Het is dus van belang dat receptieve vormen van liturgie steeds verbonden blijven met meer aards gerichte liturgische momenten.    

Taizé

Als eerste kan bij deze stroming de oecumenische broedergemeenschap genoemd worden die ten tijde van de Tweede Wereldoorlog door de Zwitserse gereformeerde dominee Roger Schutz in het Franse plaatsje Taizé werd gesticht. Juist tijdens en door middel van de diensten heeft deze gemeenschap vele duizenden jongeren in aanraking gebracht met het geloof en God. Want de vieringen willen hier vooral een plek zijn waar men God kan ontmoeten. De liturgische vormgeving is sober en elementair, toegankelijk voor de zoekende. De kerkruimte ademt rust en stilte en is door oranje-rode banieren en kaarsen overgoten met een warme gloed. Het kruis en de iconen stellen het evangelie centraal. Het meditatieve zingen roept een sfeer op van verstilling en aanbidding. De liedteksten die in alle eenvoud de essentie van het geloof bevatten, worden steeds herhaald totdat de woorden langzaam het hele wezen doordringen en het biddende hart geopend wordt voor de aanwezigheid van de Geest. ‘Notre Dieu est tendresse: ‘Onze God is tederheid’; ‘Nada te turbe, nada te espante’; ‘Niets kan ons zorgen baren, niets ons bang maken’; ‘Christus resurrexit’: ‘Christus is opgestaan.’ Broeder Olivier Clément zegt: ‘De formule van rustbrengende herhaling is in Taizé ook in de liturgie opgenomen. D.w.z. ze wordt niet alleen gebruikt voor het persoonlijke gebed, maar ook in het gemeenschappelijke (gezongen) gebed. Sommige jonge mensen die totaal geen weet hebben van het mysterie, komen er hier voor het eerst mee in aanraking en zo beginnen ze te leren hoe ze moeten bidden.’[51] Want men komt samen om ‘samen te luisteren naar Gods stem die zich in de stilte laat horen’.[52]

Ook in ons land worden op vele plaatsen, vooral in de PKN, af en toe Taizédiensten gehouden. Ze sluiten niet direct aan bij de taal van de cultuur van vandaag, maar wel bij waar de mens van vandaag naar op zoek is: een rustpunt in de chaos, een warme sfeer van vrijheid en gemeenschap, een zintuiglijke beleving van het geloof en een daadwerkelijke ervaring van Gods aanwezigheid.[53]

Iona

Ook op het Schotse eiland Iona werd rond 1930 door de presbyteriaanse dominee George MacLoad een gemeenschap gesticht, die zich richtte op liturgische vernieuwing, gerechtigheid en oecumene. Hier grijpt men vooral terug op de Keltische traditie, waarin een sterk besef aanwezig is dat heel het leven, heel de schepping en heel ons menszijn belangrijk zijn voor God.[54] Via de Wild Goose Publications worden allerlei liturgische materialen gepubliceerd, zoals meditaties, suggesties voor rituelen, gedichten, verhalen, gebeden, beeldend materiaal, een boek over eenvoudige dansbewegingen, en speciale handreikingen voor eco-feministische en op wereldproblematiek gerichte diensten. Ook brengt Iona vele nieuwe liederen uit, vooral van de hand van John Bell en Graham Maule. Het zijn theologisch rijke, goed geschreven teksten op melodieën in een idioom dat het midden houdt tussen Keltische volksmuziek en klassiek. Soms receptief, maar meestal affectief.[55]

Alternative worship

Als laatste kan onder deze stroming de Engelse alternative worship-beweging geschaard worden. Deze beweging, die rond 1990 begon, heeft zijn wortels in de evangelische en charismatische wereld. Hier zoeken ‘younger evangelicals’ naar nieuwe experimentele vormen van eredienst die aansluiten bij de postmoderne mixed-mediacultuur.[56] Men is bewust postmodern, d.w.z. dat men op open maar ook kritische wijze de cultuuromslag van modern naar postmodern wil laten doorwerken in de liturgie. Brian McLaren omschrijft deze omslag in termen van ‘een beweging van de linkerhersenhelft naar het hele brein, van een reductionistisch, analytisch rationalisme naar een breder theologisch holisme – een theologie die zowel in het verstand als in het gevoel werkt, in zowel begrip als verbeelding, in woord en beeld, in klaarheid en mysterie, in uitleg en verhaal, in exposé en kunstzinnige expressie.’[57]       

Men zet zich hierbij af tegen de worshipmuziek en vormgeving van de gebruikelijke (moderne) evangelische dienst en oriënteert zich op de liturgieën van Taizé, Iona en de anglicaanse en oosters-orthodoxe kerk en op oude vormen van gebed en meditatie uit de contemplatieve tradities van oost en west. Dit wordt weer gemixt met receptieve en expressieve elektronische muziekstijlen als ambient, techno en house, geprojecteerde dia’s, video en computer graphics, dans, installaties en nieuwe rituelen, zodat een zeer eclectisch geheel ontstaat.[58]

De meest opvallende vernieuwingen binnen de alternative worship-beweging zijn de nieuwe rituelen, de aanwending van dancestijlen, en het door de dancecultuur geïnspireerde beeldgebruik. Hierbij is men ook bezig met de vraag hoe je in een beeldsamenleving communiceert. Gaat het alleen om het overbrengen van informatie via een ander medium, of betekent dit ook dat men anders, namelijk meer beeldend, is gaan denken en dat we daarom ook meer via metaforen zouden moeten gaan communiceren?[59]

Nu voltrekt dit alles zich nog aan de rand van de kerk, in kleine groepen (al zijn het er honderden) die zich inspannen om een of twee keer per maand de eigen idealen te vertalen naar een betekenisvolle liturgie. De uitdaging waar deze beweging de protestantse wereld voor stelt, is om wat zij aanreikt aan denkwerk en creativiteit door te laten werken in de hoofdstroom van de kerken.

7. Verrijking   

Liturgie in een belevingscultuur

Samenvattend kunnen we stellen dat de belevingscultuur heeft ingewerkt op het terrein van de liturgie: enerzijds heeft men gehoor gegeven aan het toegenomen verlangen naar beleving en ervaring (stroming 1 (deels), 3 en 4), anderzijds is men doordat men de deur dicht heeft gehouden voor invloeden vanuit de belevingscultuur de aansluiting bij de mens van vandaag steeds meer gaan missen (stroming 1 (deels) en 2). De belevingscultuur is er en zal voorlopig niet weggaan. Het beste antwoord op de belevingscultuur is dan ook op een goede manier leren omgaan met beleving, onze winst er mee doen. De geschiedenis, ook die van de liturgie van de afgelopen eeuwen, leert dat als we de cultuur niet met open vizier tegemoet treden, deze via de achterdeur toch vaak op minder gewenste wijze binnendringt.

Vier stromingen zijn de revue gepasseerd. Elk van deze tradities geeft op eigen manier ruimte aan de doorwerking van de geloofswaarheden in het hart van de mens, en elk geeft op eigen wijze vorm aan het antwoord dat uit het hart opstijgt. De ene zet het horen centraal, de andere betrekt ook het zien erbij en in meerdere of mindere mate ook het doen. De ene zoekt de uitbundigheid of een overvloed aan woorden, symbolen of klanken, de andere zoekt juist de ingetogenheid of de verstilling. Deels zijn de stromingen in reactie op elkaar ontstaan: stroming 2 ontstond in reactie op het rationalisme van stroming 1; stroming 3 zette zich af tegen stroming 1 en 2 door ruimte te bieden aan de individuele geloofsexpressie in populair idioom; en stroming 4 wil op haar beurt weer een alternatief bieden voor het modernisme van stroming 3.

Daar elk van de vier behandelde stromingen haar eigen beperkingen en sterke en zwakke kanten kent, kunnen ze elkaar aanvullen en corrigeren. We zijn op een moment in de geschiedenis aangeland dat dit ook kan: kerkmuren brokkelen af waardoor we meer om ons heen kunnen gaan kijken. Ook zijn we in onze postmoderne tijd steeds meer gewend om heel uiteenlopende werelden met elkaar te combineren. We zappen zonder moeite van het een naar het ander en zijn daarbij steeds beter in staat om ons ook voor ‘het andere’ open te stellen en verschillen te relativeren. Gedeeltelijk is al waar te nemen dat stromingen zich voor elkaar openen: zo neemt stroming 1 elementen over uit stroming 3 en stroming 4 uit 2.

Misschien kunnen we dus in toenemende mate erkennen dat al de stromingen iets waardevols aandragen dat we als mensen nodig hebben om iets van de breedte en lengte en hoogte en diepte van Gods grote liefde voor ons te kunnen vatten en Hem de lof te kunnen brengen die Hem toekomt. De calvinistische traditie draagt het belang van de prediking aan, van het horen van het Woord en de daarop geënte verinnerlijking, en wijst op de gevoelsrijkdom van de psalmen. Van de Liturgische Beweging leren we de waarde van beeld en ritueel, van kwaliteit en schoonheid, en van een dienstbare gevoelsexpressie. De evangelische stroming laat zien hoe belangrijk het is om ruimte te geven aan het uiten van de eigen emoties en eigentijds te zijn. Taizé, Iona en de alternative worship-beweging doen oude vormen van spiritualiteit voor ons herleven, en dragen reflectie over onze cultuur, nieuwe rituelen en eigentijds artistiek beeldmateriaal aan.

Bovendien zijn de verschillende manieren van omgaan met gevoel en godservaring (ingetogen, affectief, expressief en receptief) alle in principe goed, al moeten ze zich om goed te blijven in de praktijk wel richten naar de in paragraaf 2 genoemde criteria. We kunnen onze blik dus verruimen en daardoor onze diensten verrijken, om zo meer recht te kunnen doen aan de mens als denkend èn voelend wezen en aan de pluriformiteit van de huidige samenleving. Niet opdat het overal een rommeltje wordt en allemaal één pot nat, maar opdat, uitgaande van de eigen traditie en op basis van de diversiteit in hun eigen midden, gemeentes kunnen kijken hoe ze de liturgische verworvenheden van onze tijd een overdachte en zinvolle plek kunnen geven binnen de eigen eredienst. Want bovenal is van belang dat gemeentes op zoek gaan naar een liturgie die echt leeft en echt landt.

*****

Literatuur

Jonny Baker, Doug Gay, Jenny Brown: Alternative Worship, SPCK, 2003.

Marcel Barnard, Niek Schuman (red.): Nieuwe wegen in de liturgie. De weg van de liturgie – een vervolg, Meinema, 2002.

Rien van den Berg (red.): Psalmen voor Nu. Totdat het veilig is, Boekencentrum, 2005.

Hilary Brand en Adrienne Chaplin: Art and Soul, Signposts for Christians in the Arts, Piquant, 2001.

Johan Bronsveld: De kracht van muziek in de gemeente, Opwekkingslectuur, 2001.

Graham Cray: ‘Justice, Rock and the Renewal of Worship’, in Robert Sheldon (ed.): In Spirit and in Truth: Exploring Directions in Music in Worship Today, 1989. Nederlandse vertaling in 1993 door Stichting Sjofar, Continental Art Centre, Rotterdam.

Marva Dawn: Reaching Out Without Dumbing Down, a Theology of Worship for this Urgent Time, Eerdmans, 1995.

Ed Dobson: Een dienst voor belangstellenden… hoe begin je daarmee?, Gideon, 1998.

Kevin en Brian Draper: Refreshing Worship, BRF, 2000.

William Dyrness: ‘Contemplation for Protestants: Where the Reformed Tradition Went Wrong’, Image 49, 2006.

Anselm Grün: Een veilige schuilplaats. Meer levensvreugde door rituelen, Lannoo/Tielt, 2002.

G. Heitink en H. Stoffels (red.), Niet zo’n kerkganger. Zicht op buitenkerkelijk geloven, Ten Have, 2003.

Marleen Hengelaar-Rookmaaker: ‘Achter de schermen van de christelijke popmuziek’, in: Pop in perspectief, ICS-Cahier 8, 1989.

Marleen Hengelaar-Rookmaaker: ‘De wilde waarheid in popteksten’, in: Nooit Uitgelezen, ICS-Cahier 27, 1996.

Sabine van der Heijden: ‘Jeugdkerk uiting van veranderende cultuur’, Nederlands Dagblad, 10 februari 2003.

Sabine van der Heijden: Re:visie, het geheim van succesvol missionair jeugdwerk vanuit de kerk, Kok, 2003.

Gerke van Hiele en Teun Kruijswijk Jansen (samenstelling): Liederen en gebeden uit Iona & Glasgow, Gooi & Sticht, 2003.

Nel Jongsma-Tieleman: Rituelen: speelruimte van de hoop. Wat rituelen (ons) doen. Kok, 2002.

Nel Jongsma-Tieleman: Godsdienst als speelruimte voor verbeelding, Kok, 1996.

H. Jonker: Liturgische oriëntatie, Zomer en Keuning, z.j.

Graham Kendrick: Worship, Kingsway, 1984.

Wim Kloppenburg: De mond geopend voor een lied. Werkboekjes voor de eredienst 12, Boekencentrum, 1996.

Kontekstueel 18, 2, november 2003. Themanummer over kerklied en kerkmuziek anno 2003.

Jan Luth, Jan Pasveer en Jan Smelik (red.): Het kerklied, een geschiedenis, Boekencentrum, 2001.

David Montgomery: Sing a New Song, Handsel Press, 2000.

E.H. van Olst: Bijbel en liturgie – een pleidooi voor het vieren, Ten Have, 1983.

E.H. van Olst: ‘Liturgische vernieuwing’, VU-lezingen nr. 3, VU-vereniging, Amsterdam 1988.

Paul Oskamp en Niek Schuman (eindred.): De weg van de liturgie, Meinema, 2001.

Cornelius Plantinga Jr., Sue A. Rozeboom (ed.): Discerning the Spirits: A Guide to Thinking about Christian Worship Today (Calvin Institute of Christian Worship Liturgical Studies Series), Eerdmans, 2003.

Evert van der Poll: Een nieuw gezang. Opwekkingslied en gospelmuziek, Merweboek, 1992.

Matt Redman: Meer dan een lied. Terug naar het hart van aanbidding, Ark Boeken, 2003.

Robb Redman: The Great Worship Awakening. Singing a New Song in the Postmodern Church, Jossey-Bass, 2002.

William Romanowski: Eyes Wide Open, Looking for God in Popular Culture, Brazos Press, 2001.

Q.J. Schultze, R.M. Anker (red.): Dancing in the Dark. Youth, Popular Culture, and the Electronic Media, Eerdmans, 1991. 

Kees van Setten: ‘In de evangelische wereld overheerst de Radio-3-achtige manier van muziek maken’, in Evert van der Poll (1992).

Kees van Setten: ‘Gave en opgave van de Evangelische Liedbundel’, Idea, 1999.

Jan Smelik: Gods lof op de lippen. Aspecten van liturgie en kerkmuziek, Boekencentrum, 2005.

Philip Troost: “Discussie over ‘jeugdkerk’ moet een laagje dieper”, Nederlands Dagblad, 4 januari 2003.

Steve Turner: Stel je voor. Geloven in de wereld van kunst en cultuur, Ark Boeken, 2003.

Mirjam van der Vegt: ‘Rituelen als brug tussen hoofd en hart’, Visie, 20 juni 2005.

Nico Vlaming: De stilte zingt U toe. Gebedsvieringen volgens de traditie van Taizé, Werkboekjes voor de eredienst 21, Boekencentrum, 2001.

Pete Ward: Selling Worship. How what we Sing has Changed the Church, Paternoster Press, 2005.

Robert E. Webber: The Younger Evangelicals. Facing the Challenges of the New World, Baker, 2002.

J. van der Werf: Kleine liturgiek, Boekencentrum, 1976.

Andrew Wilson-Dickson: Geschiedenis van de christelijke muziek, Kok Voorhoeve, 1996.

Marcus Wisse: ‘Evangelische liturgie en reformatorische prediking’, Visie 8, 8, 19 februari 2005.

 

Noten

[1] Een term van Evert van der Poll, zie Trouw, 24 maart 1992.

[2] In Hengelaar-Rookmaaker 1996a werk ik verder uit wat het kwaliteitscriterium betekent voor popmuziek.

[3] Cray 1989, 3.

[4] Kloppenburg 1996.

[5] Hengelaar-Rookmaaker 2002, II 340; III 437.

[6] Zie Van Olst 1988, 8 e.v.

[7] Van der Werf 1976, 43.

[8] Van der Werf 1976, 42.

[9] Jonker z.j., 89.

[10]Jonker z.j., 92.

[11] Zie over psalm, gezang en opwekkingslied de artikelen van Arie de Fijter, Wim Dekker, en Tia Deij en Gerrit Dekker in Kontekstueel 18, 2 november 2003.

[12] Dit was wel het geval in de gereformeerde, Nederlands gereformeerde en vrijgemaakte kerken en in sommige delen van de hervormde en de christelijk gereformeerde kerk.

[13] In Wisse 2005.

[14] Troost: “Discussie over ‘jeugdkerk’ moet een laagje dieper”, Nederlands Dagblad, 4 januari 2003.

[15] Van der Heijden: ‘Jeugdkerk uiting van veranderende cultuur’, Nederlands Dagblad, 10 februari 2003.

[16] Dit zegt ook Dekker 2003.

[17] Zie de website van het Calvin Institute of Christian Worship (www.calvin.edu/worship). Voor meer informatie over het CICW verwijs ik naar het kader bij hoofdstuk 7.

[18] Smelik 2005.

[19] Hengelaar-Rookmaaker 1996a werkt verder uit wat het kwaliteitscriterium betekent voor popmuziek.

[20] Zie www.calvin.edu/worship, Plantinga & Rozeboom 2003, Montgomery 2000, www.alternativeworship.org en www.smallfire.org (websites van de alternative worship-beweging). 

[21] Van den Berg 2005.

[22] Wegman 2001, 38.

[23] Dit was allereerst het geval in Duitsland, waar in de lutherse kerk steeds sprake is geweest van een uitgebreidere kerkmuziek. Dit speelde in Nederland echter ook een rol ten aanzien van de gezangen en de orgelbegeleiding en in de 20e eeuw ook van de koormuziek.

[24] Van der Velden 2003.

[25] De termen ‘in-zingen’ en ‘naar-binnen-zingen’ zijn van Willem Barnard. Het citaat is uit Kloppenburg 1996. ‘Inhalerend zingen’ is een term van Kloppenburg.

[26] Termen als ‘inzingen’ en ‘naar-binnen-zingen’ zijn eigenlijk misleidend. Ze verdoezelen het expressieve element dat in de affectieve muziek (Liedboek, koormuziek) wel degelijk aanwezig is. Dit spanningsveld wordt opgeroepen doordat men de termen ‘objectiviteit’ en ‘subjectiviteit’ hanteert en tegenover elkaar zet, terwijl in werkelijkheid objectief geloven niet bestaat (want je gelooft als mens) en het onjuist is iedere gevoelsexpressie alleen maar subjectief te noemen. Meer hierover onder stroming 3.

[27] Uytenbogaardt 2001, 371.

[28] Siertsema 2001, 379.

[29] Lewis 1939 en 1961.

[30] Siertsema 2001, 380.

[31] Siertsema 2001, 380. Zie ook Grün 2002.

[32] In het Dienstboek – een proeve zelf wordt deze liturgie ‘oecumenisch-katholiek’ genoemd. Voor die tijd noemde men haar echter ‘oecumenisch-protestants’, zie bijvoorbeeld  Oskamp & Schuman 2001, 10.

[33] Bronsveld 2001.

[34] Zie Webber 2002, deel 1, hoofdstuk 1.

[35] Zie ook Van den Berg 2005,  9.

[36] In Uitdaging, september 1999.

[37] In Nederland wordt ook vaak ‘praise’ als overkoepelende aanduiding voor de opwekkingsliederen gebruik, in het buitenland spreekt men gewoonlijk over ‘worship’.  Ik sluit me bij dit laatste aan.

[38] Zie Ward 2005.

[39] Groot 1992,17.

[40] Zie Redman 2003 en Redman 2002.

[41] Ward 2005, 109.

[42] Montgomery 2000, 60.

[43] Ook in paragraaf 5.2 is dit lied al even aan de orde geweest.

[44] Bijvoorbeeld McLaren 2000. Kendrick 1984, 32 zegt iets soortgelijks.

[45] Rookmaaker 2002 gaat er in zijn Complete Works II (zie voetnoot 5) op in hoe de authentieke expressie in de verschillende zwarte stijlen als de blues, ragtime, spirituals, New Orleans jazz en rhythm and blues in de loop van de 20e eeuw steeds weer geromantiseerd werd door de blanke amusementsindustrie. *****

[46] Zie voor meer hierover  Hengelaar-Rookmaaker 1989.

[47] Van Heusden 2005, 142.

[48] Goede introducties op dit gebied zijn: Turner 2003; Brand & Chaplin 2001; Romanowski 2001;  Schultze &  Anker 1991.

[49] Zie voor suggesties Van Setten 1992, 45-56 en Van Setten 1999.

[50] Zie Payne 1998, 228-238.

[51] Zie www.taize.fr.

[52] Schutz 2003, 114.

[53] Zie Vlaming 2001, 31.

[54] Voor meer hierover De Waal 1991.

[55] Zie www.ionabooks.com en Van Hiele & Kruijswijk Jansen 2003.

[56] Over de 'younger evangelicals’ en de emergent church, zie Webber 2002.

[57] McLaren 2005.

[58] Als introductie op deze beweging, zie  Baker, Gay & Brown 2003 en Draper 2000.

[59] Zie Webber 2002, hoofdstuk 3.