Het uithouden bij lijden - A.M. Spijkerboer
Het uithouden bij afzichtelijk lijden
door Anne Marijke Spijkerboer, toespraak tijdens het Symposium op 10 oktober 2015 van het Platform Kerk en Kunst
Over Armando en Berlinde de Bruyckere
Een aantal jaren gaf ik workshops homiletiek voor predikanten en pastores. Homiletiek, de leer van het maken van preken. Een van mijn beginvragen was: wat wil je met je preek bereiken? Hoe wil je dat de hoorders naar huis gaan? Met stip bovenaan kwam altijd: troosten en bemoedigen. Maar niet iedereen onder je gehoor hoeft altijd getroost of bemoedigd te worden. Er zijn er die graag een ander zicht op de wereld om hen heen krijgen. En soms zegt er iemand: u mag ons best eens flink door elkaar rammelen.
Sinds een aantal jaren geef ik een leergang van een jaar rond kunst en kerk en daar stel ik dezelfde vraag: wat verwachten jullie van kunst in jullie werk? Wat doen we als we het arsenaal van wat ons al ter beschikking staat – bijbeltekst, andere religieuze teksten, een ongelofelijke schat aan muziek en liederen en gebeden, gesprekken, praktische hulp, meditatie – nog willen aanvullen of verrijken met beeldende kunst? Waren de bijbeltekst en de muziek en de gebeden dan niet al een rijke wereld waar we ons leven lang uit hadden kunnen putten?
Met die vraag heb ik de afgelopen maanden veel gelezen in kerkelijke of religieusachtige bladen. Ik vond daar heel veel verschillends, soms was er eerlijk gezegd niet eens een antwoord. Dat er veel gebeurt is onmiskenbaar. In de Protestantse kerken zijn de velden wit om de oogsten. Het krioelt van de ideeën, de één nog creatiever dan de ander, tentoonstellingen, groepen waarin geschilderd wordt, kerkdiensten, vespers met kunst, kunstenaars worden uitgenodigd. Het is beslist inspirerend om mee te maken of om zelfs maar over te lezen. Zo spitte ik een katern van Volzin door en een aflevering van het tijdschrift voor liturgie Laetare. Je kreeg suggesties en praktische adviezen en het was allemaal nog mooi vormgegeven ook. Maar ik vond niet een echt heldere omschrijving van: dat willen we met kunst of dat verwachten we ervan of dat verandert er als we kunst binnenhalen.
In een oud nummer van Toer (Impulsen voor inspirerend gemeente zijn) vond ik wel een antwoord: esthetische ervaring kan een brug slaan naar spiritualiteit. Maar wat is die esthetische ervaring en wat is die spiritualiteit?
Het septembernummer 2012 van Kerk en Werk, het blad voor kerkelijk werkers, biedt een mooi nummer over hoe kunst in de kerk te gebruiken. In de inleiding wordt vooral vastgesteld dát er veel kunst gebruikt wordt, en als je dat doet, dat je dat dan goed moet doen. Maar er is geen vraag waarom je het überhaupt zou doen.
Ik citeer een paar flarden van wat ik opdoe uit de leergangen die ik geef en uit wat ik aan antwoorden gelezen heb:
“Zo komt er nog eens iemand de kerk binnen.”
“We leven tegenwoordig in een beeldcultuur, daar moet je in meegaan.”
“Alles is zo verbaal, we gebruiken teveel woorden.”
“We hebben tegenwoordig een beamer en daar willen we wat meer mee gaan doen.”
“Kunst spreekt mensen aan, het geeft een andere toegang.”
Het fascineert me allemaal en ik probeer in al deze halve en hele reflecties en in het vele dat er gebeurt een ordening te ontdekken. Uit die ordening vis ik voor vanmorgen één thema. Dat van de kunst als gast, of zelfs als vreemdeling.
Je kunt heel goed, zoals Geertje de Vries doet, de kunst als een gast zien die je in jouw kring uitnodigt. Zij doet dit binnen het gedachtegoed van de filosoof Georg Steiner (niet te verwarren met de antroposoof Rudolf Steiner). Als je een gast uitnodigt gaat dat meestal goed. Je treedt de gast met vertrouwen tegemoet. Je bent verantwoordelijk voor de gast en tegelijk ontvankelijk voor waar hij mee komt. Soms gaat het fout, dan blijkt de gast iemand te zijn die wartaal uitslaat, of die niet te vertrouwen is.
Deze lijn zou ik graag verder uitwerken. En dan merk ik dat het beeld van de vreemdeling steeds radicaler wordt. Ik verlaat dan het werk van Georg Steiner en ik kom terecht in een filosofisch ander landschap. De finesses daarvan wil ik nu even laten voor wat ze zijn. Het gaat mij hier nu om het volgende: je hoeft op dit moment geen krant open te slaan of je komt terecht in een taal over gasten en vreemdelingen die je regelrecht als metafoor voor kunst als gast zou kunnen gebruiken. Ik zie dan drie dingen:
De vreemdeling gooit alles overhoop, ook de rechtsstaat, zoals het geval met de 700 asielzoekers die extra in het Drentse dorp Oranje gedropt werden. De kunstkritiek noemt een dergelijke rol van kunst met een inmiddels wel wat afgesleten woord: ontregeling. Kunst moet altijd ontregelen, daar word je ook wel eens wat moe van. De tweede mogelijkheid is dat je door de vreemdeling aan de grens komt van wat je je voor kunt stellen. Daar overkomt je iets wat zo onvoorstelbaar is, soms in helende zin, soms in ontwrichtende zin, dat je er geen woorden voor hebt. Dan kom je in een woordloze en beeldloze kunst. Niet voor niets is er steeds meer aandacht voor het verband tussen poëzie en mystiek. Dat verband zit hem in de grenzen van de taal. Het boek van Joost Zwagerman, De stilte van het licht, raakt ook aan de grens van het zichtbare. Hier is zomaar een analogie met God te leggen, God die zich onttrekt aan beeld- en taalvorming. Waar ik het over wil hebben is nog weer iets anders. Mij gaat het om kunst die je confronteert met lijden, met afzichtelijkheid, met datgene waar je het liefst aan voorbij wilt lopen. Noem het het lijden van Christus, dat echt niet dierbaar is, zoals het in veel kunst is geworden.
In een museum zijn dat soms de werken waar je volgens de statistieken niet eens de gemiddelde negen seconden voor blijft staan. Beelden die je herinneren aan de mogelijkheid dat jij zelf ook ooit, misschien, zo’n wrak zult zijn of zo ontluisterd, of in zo’n ramp terecht kunt komen. Dan komt het beeld als gast binnen, maar je schrikt van de gast. Als je jezelf als gastvrouw een beetje bij elkaar hebt, dan trek je geen ontdaan gezicht, maar dat lukt natuurlijk niet echt.
Het vreemde is dat juist dit soort beelden uiteindelijk helend kunnen zijn. Helend als je er doorheen durft. Helend als je de rust krijgt om te merken: dit lijden moet gezien worden, moet onder ogen gezien worden.
Voor jou als kijker is het helend als je weet: in dit beeld ben ik vertegenwoordigd, dit gaat over mijn kapotte zelf. Ik zal zo een paar voorbeelden laten zien van wat ik bedoel.
Mij schoot in ieder geval iets uit het pastoraat te binnen, dat me een analogie lijkt. Ik heb een paar keer meegemaakt dat ik in het ziekenhuis naast iemand zat die tot in de details vertelde over een operatie en dan de deken van het bed opsloeg om me de wond te laten zien of het litteken of wat ook. Wilt u het even zien? Nee, helemaal niet.
Wat me duidelijk werd was hoe onder dit gebaar het verlangen zat, of de rauwe kreet: Zeg me in Gods naam dat ik dit nog ben, dat dit been of deze buik niet een vreemd aanhangsel is geworden, dat ik niet vervreemd hoef te raken van mijn lijf dat het tot nu toe toch altijd deed? Dan weglopen en zeggen: ik hoef het niet te zien, maakt de man of vrouw nog ontwortelder dan zij al is. Ze is zichzelf kwijt, ze moet de brokken van zichzelf weer bij elkaar rapen en opnieuw iets samenstellen, een lijf, dat een ‘ik’ moet worden.
Armando: Das Tier, 2005, olieverf op doek, 150 x 200 cm, Courtesy Galerie Willy Schoots, Eindhoven
Een kunstenaar die weet heeft van de diepste en duisterste menselijke lagen is Armando. Bij hem gaat het over angst, over geweld en gewelddadigheid. Hij is niet optimistisch over het menselijk bestaan. In dit beeld zie je een dier (zo heet het ook), een non-descript dier, ik zou zeggen een hond. Zwart wit, nog niet in de enorme hoeveelheid kleuren die hij de laatste jaren gebruikt. In dat dier zie ik angst, agressie, maar ook kwetsbaarheid. Het beest is niet aangelijnd, dus die angst en kwetsbaarheid, dat is allemaal wel mooi, maar zo dadelijk vliegt hij me ook aan. U ziet er vast nog allemaal andere kanten in. Samen kijken maakt een beeld altijd nog rijker dan het is. Maar mij helpt het schilderij om anderen te begrijpen als ze in ongeremde woede raken. Angst en ontreddering liggen daar heel dicht naast. En ik voel mezelf ook gekend. Het kan zijn dat je iets van jezelf ziet, waar je nog geen weet van had.
Berlinde de Bruyckere, In Doubt, 2007-2008, was, ijzer, hout, glas, epoxy, 91 x 58 x 68 cm, Fundació Sorigué, Lleide, Spanje
Dit is een beeld van de Belgische kunstenares Berlinde de Bruyckere. Zij maakt grote beelden van lichaamachtige vormen, groter dan die van een mens maar toch vaak met menselijke onderdelen (zal ik maar zeggen). Je ziet handen, voeten, maar dan geen hoofd. Wel veel naakte huid en vlees, blauwe aderen, spieren, en nooit ziet het er ontspannen uit, eerder verkrampt en pijnlijk, heel erg kwetsbaar ook. Het zijn de beelden waartoe ik mezelf moet dwingen om daar langer dan negen seconden naar te kijken, hoezeer ze ook zichtbaar met liefde gemaakt zijn. Waarom, omdat ik ook direct weet: dit gaat ergens over, dit gaat over afzichtelijk lijden. Als ik dit niet uit kan houden, wat doe ik dan bij al die ziekbedden, waar ik naast zit of bij al die levens waarin het lijden niet zichtbaar is, maar wel een afgrond.
Het geeft tegelijk rust om te blijven staan, om het er bij uit te houden. Het is dus, met zoveel woorden: helend. Ik moet er direct bij zeggen, dat dat mijn ervaring ook is naast een zieke die even zijn deken terugslaat om mij die wond te laten zien. Als ik blijf zitten en rustig en goed naar alles kijk, wordt de man met de wond ook rustiger. Als er iemand durft te blijven kijken, mag dit deel van mij er kennelijk ook zijn, zo werkt het.
Als ik terugga naar het beeld van de vreemdeling, dan denk ik aan een van de vele adviezen die je de laatste weken op internet kon lezen. Behalve dat je het COA moest bellen en vragen wat er nodig was, je opgeven bij het Rode Kruis, geen knuffels brengen naar een centrum waar 300 jonge mannen zitten, werd ook gezegd: begin niet zelf aan de opvang van mensen, want niet alleen kunnen de manieren van leven nogal verschillen, maar vooral: de mensen zijn vaak getraumatiseerd, angstig, slapeloos, soms psychotisch van de verschrikkingen die ze hebben meegemaakt. En dan haal je met je goede bedoelingen een wereld binnen die je niet kunt hanteren, een lijden dat zo groot is dat je het niet zomaar kan dragen in jouw zitkamer en jouw keuken en je badkamer. Het is dus te groot om onder ogen te zien.
Dat brengt je eigenlijk des te klemmender op de vraag hoe je dit lijden dan wel tegemoet kunt treden, binnen jouw mogelijkheden. Zo dat je er zelf niet aan te gronde gaat. Daarnaar verwijzen voor mij de beelden van Armando en Berlinde de Bruyckere. Het werk van Armando kan helend zijn, ook al was er volgens hemzelf helemaal niks te helen trouwens, maar dat voert nu te ver. Het werk van Berlinde Bruyckere ook.
Het vraagt dus wel wat van degene die dit werk bijvoorbeeld in een kerkdienst wil laten zien. Een supervisor die veel predikanten en pastores onder ogen heeft gehad verzuchtte ooit dat preken altijd maar zo aardig en lief bleven, dat de preker zelf zelden of nooit uit zijn comfortzone kwam – zoals je dat dezer dagen moet noemen. Het gaat er toch ook daar om dat de diepe lagen van het menszijn geraakt worden, ook de afzichtelijke, gewelddadige, chaotische, angstige en kwetsbare.
Wie het uithoudt bij het werk van Armando en Berlinde Bruyckere, houdt het bij veel meer uit.
*******
Dr. Anne Marijke Spijkerboer was lid van het rectorium van het Theologisch Seminarium Hydepark (1992-2005). Sinds 2007 is ze predikant van de protestantse gemeente van Rijswijk (Zuid-Holland). Ze wordt in 2017 bijzonder hoogleraar Theologie en Kunst in Groningen namens Op Goed Gerucht, een predikantenbeweging in de Protestantse Kerk in Nederland.