ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Artikelen

Jonge christenkunstenaars - scriptie Nina Minnaar

Jonge christenkunstenaars 
geloven in kunst

 

door Nina Minnaar

 

MASTERSCRIPTIE KUNSTGESCHIEDENIS,| AUGUSTUS 2013
BEGELEIDER: DR METTE GIESKES || RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN

 

INLEIDING

Het idee voor de scriptie die voor u ligt, is grotendeels voortgevloeid uit een onderzoek dat ik deed voor mijn masterstage. Voor ik in kan gaan op de inhoud van de scriptie, zal ik daarom kort aandacht besteden aan de aard van deze stage.

Achtergrond
Van januari tot mei 2013 heb ik stage gelopen bij stichting ArtWay (1), een informatieve website waar op een laagdrempelige manier geschreven wordt over de relatie tussen beeldende kunst en christendom en alles wat daaraan verbonden kan worden. Tijdens mijn stageperiode heb ik onderzoek gedaan naar jonge kunstenaars in Nederland, die leven vanuit een christelijke overtuiging. Jong is hierbij gedefinieerd als tot en met 35 jaar. Omdat over de omvang en aard van deze groep nog nauwelijks iets bekend of geschreven was, heb ik allereerst zoveel mogelijk namen van kunstenaars uit deze categorie verzameld. Ik heb met de kunstenaars contact gezocht en over hen die bereid waren mee te werken, een beknopte tekst geschreven. Van de ruim 35 gevonden kunstenaars waren dit er 21. In elke tekst ging ik in op de biografie, de werkwijze, het werk en op de relatie tussen het kunstenaarschap en de geloofsovertuiging. Tot slot schreef ik een overkoepelende tekst waarin ik de groep kunstenaars als geheel beschouwde en inging op de verschillen en overeenkomsten tussen de kunstenaars en hun aanpak.(2)

Één van de belangrijkste resultaten van het onderzoek was de constatering dat jonge christelijke kunstenaars in Nederland in hun werk nauwelijks direct verwijzen naar hun geloof of God. Vaak speelt hun geloof wel een rol in de totstandkoming van een werk, maar is dit voor de beschouwer niet te zien. De vraag werpt zich op waarom dit zo is. Wie bij Google Afbeeldingen de termen ‘christelijke kunst’ of ‘Christian art’ invoert, wordt vooral geconfronteerd met afbeeldingen van kruizen en Bijbelse taferelen, geschilderd in een stijl die vaak als kitscherig wordt beschreven (zie afbeelding 1). Veel mensen associëren dit met christelijke kunst en verwachten daarom dat christelijke kunstenaars hoofdzakelijk dit soort beelden vervaardigen. Dat de gemiddelde opgeleide christelijke kunstenaar vandaag de dag geen ‘christelijke kunst’ maakt, is voor velen dan ook een verrassing. In deze scriptie zal hierop dieper ingegaan worden.


Afbeelding 1, resultaten die Google Afbeeldingen geeft bij de zoektermen ‘christian art’ en ‘christelijke kunst’.

Ook wanneer we een serieuze blik werpen op het werk van een oudere generatie hedendaagse christelijke kunstenaars, zien we dat de ‘kitscherige’ plaatjes met kruizen en Bijbelse taferelen niet van hen afkomstig zijn. Wel lijkt hun werk een directer verband met hun geloofsovertuiging te hebben, dan bij de jonge generatie het geval is. Ook hieraan zal aandacht worden besteed.

In deze scriptie zullen jonge christelijke kunstenaars in Nederland en hun werk in het middelpunt staan. De vraag die hierbij als leidraad wordt gebruikt, luidt als volgt:

Welke rol speelt de geloofsovertuiging van jonge christelijke kunstenaars in Nederland in hun werk en hoe kan deze rol verklaard worden?

Opbouw
Om het werk van de jonge kunstenaars in een context te kunnen plaatsen, zal in het eerste hoofdstuk een situatieschets worden gegeven van de rol van het christendom in de Nederlandse kunst van de afgelopen halve eeuw. Eerst zullen op chronologische volgorde de ontwikkelingen worden besproken die hebben plaatsgevonden op dit gebied. Vervolgens zal er ingegaan worden op tendensen die op dit moment aan de orde (lijken te) zijn. Hierbij zullen ook reacties van jonge christenkunstenaars aan de orde komen. Deze zijn verkregen middels een enquête, die verderop verder zal worden toegelicht.

Waar in het eerste hoofdstuk de nadruk ligt op de aspecten van religie in kunst en de hoeveelheid belangstelling die daarvoor is, wordt in het tweede hoofdstuk ingegaan op de kunstenaar en zijn overtuiging. De vraag hoe een christen zijn kunstenaarschap vormgeeft staat hierbij centraal. In het eerste deel zal het werk van H.R. Rookmaaker worden besproken. Hij was een invloedrijke kunsthistoricus uit de vorige eeuw die vanuit zijn christelijke overtuiging over kunst en cultuur schreef. Zijn visie op christenkunstenaars werkt, zoals verderop zal blijken, nog steeds door en zal daarom in dit hoofdstuk uiteen worden gezet. Het tweede deel van het hoofdstuk gaat dieper in op de relatie tussen het geloof van een kunstenaar en het werk dat hij maakt. Er zullen vier manieren worden beschreven waarop de geloofsovertuiging van een kunstenaar invloed kan hebben op het werk.

Om de generatie waar deze scriptie om draait, de kunstenaars van onder de 35, in een context te kunnen plaatsen is het belangrijk ook naar hun voorgangers te kijken. Hoofdstuk drie zal daarom in het teken staan van christelijke kunstenaars die ouder zijn dan 35, dus de generatie boven de kunstenaars waar dit onderzoek zich voornamelijk op richt. Ook hierbij wordt de vraag gesteld in hoeverre hun geloofsovertuiging terug te zien is in hun werk. Eerst zullen er daarom vier kunstenaars en hun werk worden uitgelicht. Vervolgens zullen hieruit conclusies worden getrokken en zal er meer in het algemeen over deze generatie christelijke kunstenaars worden geschreven. Hierbij moet opgemerkt worden dat er geen grondig wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar (deze generatie) christelijke kunstenaars in Nederland. Hierdoor zijn de vier kunstenaars voornamelijk geselecteerd op hun bekendheid als christelijke kunstenaar. Dit kan voor enige subjectiviteit in de resultaten zorgen, maar is met het oog op de omvang van deze scriptie helaas onvermijdelijk.

Na de drie inleidende hoofdstukken die nodig zijn om de context te schetsen, zal er in hoofdstuk vier concreet worden ingegaan op de jonge generatie christelijke kunstenaars. Net als in het voorgaande hoofdstuk zullen er eerst vier kunstenaars apart worden besproken en wordt daarna gekeken naar de generatie in het algemeen. Bij het bespreken van de kunstenaars zal aandacht worden besteed aan hun werk en werkwijze, maar ook aan hun persoonlijke achtergrond en visie op het kunstenaarschap. In dit hoofdstuk zal het antwoord op het eerste deel van de onderzoeksvraag duidelijk worden.

Om de beweegredenen van de jonge kunstenaars verder te onderzoeken en zo antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag, is er een vragenlijst opgesteld. Deze enquête is afgenomen bij 21 kunstenaars die binnen het kader van dit onderzoek vallen. De kunstenaars zijn afgestudeerd aan een kunstacademie, zijn op dit moment in Nederland werkzaam als kunstenaar, en zijn niet ouder dan 35 jaar. Aan de hand van de resultaten van de enquête wordt in het vierde hoofdstuk ingegaan op het tweede gedeelte van de onderzoeksvraag. Zoals gezegd komt een deel van de resultaten ook al aan bod in het eerste hoofdstuk.

Deze scriptie wordt afgesloten met een hoofdstuk waarin gereflecteerd wordt op de voorgaande hoofdstukken. De uitkomsten van de verschillende hoofdstukken zullen teruggekoppeld worden en gebruikt worden om conclusies te trekken. Omdat in dit laatste hoofdstuk al een samenvatting wordt gegeven van de vorige hoofdstukken, zal in de conclusie aandacht worden besteed aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag.

Terminologie
Voordat er dieper wordt ingegaan op de materie is het nodig een aantal begrippen verhelderen. Er bestaat enige verwarring over de termen ‘religieuze kunst’, ‘christelijke kunst’ en ‘christelijke kunstenaar’ en in verschillende publicatie worden verschillende definities gehanteerd. Bij het gebruik van de term ‘christelijke kunst’ zal de definitie van De Wal als uitgangspunt worden genomen: ‘kunst met thema’s die ontleend zijn aan het christendom. De christelijke kunst sluit de bijbelse kunst in.’(3)  Joost de Wal beschrijft religieuze kunst in Kunst zonder kerk als ‘kunst waarin een notie van het verlangen naar inzicht in het andere, hogere of oneindige wordt uitgedrukt’.(4) Deze definitie is mijns inziens te breed en met name de woorden ‘het andere, hogere of oneindige’ vind ik niet duidelijk genoeg. Daarom hanteer ik in deze scriptie een nauwere definitie. Religieuze kunst is dan ‘kunst waarin een notie van het verlangen naar inzicht in een godheid wordt uitgedrukt’. Dan is er nog het begrip ‘christelijke kunstenaar’. Hieronder versta ik een kunstenaar die zichzelf christen noemt. De termen ‘christenkunstenaar’ en christelijke kunstenaar gebruik ik door elkaar en hebben in mijn ogen dezelfde betekenis. Een christelijke kunstenaar hoeft in mijn ogen dus niet per se christelijke kunst te maken. Daarnaast doel ik met de term christelijke kunstenaar zowel op protestants-christelijke als op katholieke kunstenaars.

Bestaand onderzoek
Zoals hierboven al blijkt is dit niet het eerste onderzoek naar de relatie tussen hedendaagse kunst en het christendom. Omdat deze scriptie specifiek op het werk van Nederlandse christelijke kunstenaars is gericht, zal ik hier alleen publicaties bespreken die betrekking hebben op de situatie in dit land. Als het gaat om Nederlandse christelijke kunst is Joost de Wal de meest prominente onderzoeker op dit gebied. Naast zijn belangrijkste publicatie Kunst zonder kerk publiceerde hij een aantal essays over dit onderwerp.(5)  Een andere uitgave over het christendom in hedendaagse kunst is de tentoonstellingscatalogus Jezus is boos: het beeld van Christus in de hedendaagse kunst.(6) In 1995 vond onder andere in Museum Catharijneconvent de gelijknamige tentoonstelling plaats. De catalogus bevat essays die ingaan op christelijke elementen in het werk van Nederlandse hedendaagse kunstenaars. Ook het boek God en kunst, onder redactie van Philip Verdult, kan gezien worden als een belangrijk Nederlands boek over religieuze en christelijke kunst.(7)  De essays hierin richten zich ook op wereldwijde kunst en niet enkel op kunst van Nederlandse bodem.

In tegenstelling tot de bovengenoemde werken, richt deze scriptie zich niet rechtstreeks op christelijke kunst. In de reeds bestaande literatuur zijn de kunstwerken als uitgangspunt genomen en worden alleen kunstwerken behandeld met een duidelijk religieuze, christelijke of bijbelse thematiek of beeldtaal. Ik neem daarentegen de geloofsovertuiging van de kunstenaar als uitgangspunt voor het onderzoek. Bij het selecteren van de kunstenaars voor dit onderzoek is dan ook niet gelet op de mate waarin ze christelijke elementen verwerken in hun kunst, zoals uit deze scriptie zal blijken. Daarnaast richt ik me, zoals eerder aangegeven, in deze scriptie specifiek op kunstenaars die op het moment van schrijven niet ouder zijn dan 35 (dus geboren na 1977). Ook op dit gebied is eerder geen onderzoek gedaan.

Omdat ik in deze scriptie de christelijke kunstenaars als uitgangspunt heb genomen, ga ik in op zowel katholieke als protestantse kunstenaars. Zoals zal blijken maak ik hierin geen duidelijk onderscheid, in navolging van de hiervoor besproken publicaties. Ook daarin komt kunst uit de beide stromingen aan de orde, hoewel het katholicisme vaak een grotere rol speelt. Dit is te verklaren door het feit dat in deze publicaties de kunstwerken als uitgangspunt worden genomen en dat er in de kunst veel meer sprake is van een katholieke beeldtaal en symboliek, dan van een protestants-christelijke. Omdat in deze scriptie de kunstenaars zelf het uitgangspunt zijn, zal er in vergelijking met de eerdere publicaties dan ook relatief veel aandacht zijn voor protestantse kunstenaars. Daarbij moet worden opgemerkt dat ik in de zoektocht naar jonge christelijke kunstenaars geen katholieke kunstenaars heb kunnen vinden. Het is lastig hier een eenduidige verklaring voor te geven. Het zou zo kunnen zijn dat er nauwelijks of geen jonge katholieke kunstenaars zijn, hoewel het ook te maken kan hebben met mijn eigen protestants-christelijke achtergrond, waardoor ik minder thuis ben in de katholieke netwerken. Het feit dat er in Nederland geen katholieke kunstenaarsverenigingen zijn, maakt het extra lastig deze kunstenaars te traceren.(8)  Ook zou het kunnen dat de kunstenaars er wel zijn, maar dat ze hun geloofsovertuiging niet delen in de kunstwereld. 

 

1. CHRISTENDOM IN HEDENDAAGSE KUNST VANAF 1950

1.1 Ontwikkelingen in Nederland vanaf 1950

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben er in Nederland verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van christendom en hedendaagse kunst. In dit hoofdstuk zullen de belangrijkste hiervan worden beschreven. Er zal worden geprobeerd in kaart te brengen in hoeverre het christendom de afgelopen zestig jaar verweven was met de Nederlandse kunst en hoe hierover werd gedacht en geschreven. Daarnaast zal worden ingegaan op de meest recente ontwikkelingen, die volgens theoretici aan de orde zijn. Hierbij zal ook gekeken worden of de ondervraagde kunstenaars deze ontwikkelingen in de praktijk herkennen.

Jaren vijftig en zestig
Als het gaat over de geschiedenis van het christendom in de naoorlogse kunst is 1951 een belangrijk jaar. In februari en maart van dit jaar vond er in het Van Abbemuseum in Eindhoven een tentoonstelling plaats met als titel Moderne religieuze kunst uit Frankrijk.(9)  In Frankrijk was toen al circa vijftien jaar de Art Sacré-beweging actief, die hedendaagse kunst en kerk met elkaar wilde verzoenen. Twee Dominicaner geestelijken, Marie-Alain Couturier en P. Pie Régamey, speelden hierin de hoofdrol. Ze waren van mening dat moderne en hedendaagse kunst een plaats moesten krijgen in de kerk. De kwaliteit van de kunst stond hierbij voorop en werd belangrijker geacht dan de geloofsovertuiging van de kunstenaar. Vanuit deze visie wist Couturier kunstenaars als Marc Chagall, Fernand Léger en Henri Matisse te betrekken bij de bouw en inrichting van Franse kerken. Onder andere door deze projecten en door het tijdschrift van de Art Sacré-beweging was de moderne religieuze kunst in Frankrijk ver ontwikkeld.

In Nederland was er op dat moment nog een groot verschil tussen de hedendaagse, expressionistische of abstracte kunst en de figuratieve, traditionele kerkkunst. Toen de Franse tentoonstelling in Eindhoven geopend was, reageerden veel Nederlandse bezoekers dan ook geschokt.(10) Het idee dat niet-christelijke kunstenaars als Alfred Manessier en Marc Chagall religieuze kunst en kunst in opdracht van de kerk zouden maken ging er bij een groot deel van het publiek niet in. Ook de abstracte kunst werd door veel mensen niet serieus genomen: omdat een abstract kunstwerk niet duidelijk iets uit de zichtbare werkelijkheid afbeeldt, zou de beschouwer hier geen duidelijke boodschap uit kunnen halen. De Wal beschrijft de reactie van kunstcriticus J. Bauwens als volgt:

          'Bovendien is religieuze kunst per definitie dienend, en dienende kunst moet nu eenmaal rekening houden met de beperkte esthetische scholing van de gemiddelde mens en met diens behoefte zichzelf en de wereld in de kunst te herkennen.'(11)

Er waren echter ook positieve reacties op de Franse religieuze kunst. Dat lijkt te blijken uit het feit dat er zeven jaar later een tentoonstelling in Delft plaatsvond, getiteld Nieuwe religieuze kunst.(12)  Aan deze expositie namen ook Nederlandse hedendaagse kunstenaars deel die autonoom religieus werk maakten, vaak geïnspireerd door de tentoonstelling van 1951.(13)  Het aantal lovende geluiden over abstracte en expressionistische religieuze kunst groeide langzamerhand. Door deze en andere tentoonstellingen waarin dit soort werk werd geëxposeerd, werd de contemporaine religieuze kunst steeds minder aanstootgevend en werd het steeds vaker gebruikt in de bouw en inrichting van verschillende kerken.(14)

In deze tijd, van 1950 tot het einde van de jaren zestig, was er veel aandacht voor Nederlandse religieuze kunst. Volgens De Wal kon men in deze periode ‘bijna ieder jaar wel ergens een tentoonstelling van Nederlandse christelijke kunst bezoeken.’(15)  Inhoudelijk merkt hij in de christelijke kunst een verschuiving op die in deze periode in de gehele westerse kunst aan de orde is: er is steeds minder sprake van kunst die op de traditie gericht is en waarin antwoorden worden gegeven, en de meer existentiële kunst waarin vooral vragen worden gesteld groeit in omvang.(16)  Waar de kunst eerst meer verkondigend was en een boodschap uitdroeg, komt er steeds meer weer werk dat vragen stelt en de beschouwer zelf aan het denken wil zetten.

Jaren zeventig, tachtig en negentig
Aan het eind van de jaren zestig verandert de hoeveelheid aandacht voor christelijke kunst in Nederland.(17)  Vanaf dat moment wordt er minder christelijke kunst gemaakt en worden er nauwelijks of geen tentoonstellingen meer georganiseerd rond deze thematiek. Ook tijdschriften en boeken lijken geen belangstelling meer te hebben voor christelijke kunst. In de jaren tachtig vindt er volgens De Wal een lichte heropleving plaats en neemt de hoeveelheid kunst met christelijke thema’s toe. Toch keert de belangstelling voor dit type kunst nauwelijks terug.(18)  Verder werkt de inhoudelijke verschuiving van religieuze kunst, die volgens De Wal in de jaren zestig begonnen was, door in de decennia daarna. In de tentoonstellingscatalogus van Jezus is boos, waarin het Christusbeeld in de moderne kunst centraal staat, koppelt De Wal de term vervreemding aan deze ontwikkeling. Bij moderne kunstenaars die religieuze thema’s of motieven gebruiken - zoals een Christusfiguur - is er volgens De Wal steeds vaker sprake van vervreemding:

         'Deze term verwijst niet naar het idee dat de kunstenaar vervreemd is van de religieuze thematiek, maar naar de veronderstelling dat de werken de toeschouwer proberen te vervreemden van diens ‘verstarde’ kijk op het religieuze om er een nieuw idee voor in de plaats te stellen.'(19)

Op deze manier zetten verschillende moderne kunstenaars vraagtekens bij bepaalde bestaande aspecten van religie door ze op een ongebruikelijke manier te benaderen. De Wal maakt duidelijk dat deze vervreemdende werken met regelmaat als blasfemisch werden beschouwd, omdat ze tegen de traditionele zienswijze ingingen en omdat dit soms op een schokkende of confronterende manier gebeurde.(20) Toch is het volgens hem moeilijk om in de hedendaagse kunst een werk te vinden dat met een blasfemische inslag is gemaakt. De kunstwerken die godslasterend lijken, zijn volgens De Wal in de meeste gevallen grensverleggend of confronterend bedoeld. Als voorbeeld noemt hij het werk Piss Christ van de Amerikaanse katholieke Andres Serrano (afbeelding 1), dat bestaat uit een foto van een kleine crucifix dat ondergedompeld is in de urine van de kunstenaar. Het ondervraagt de relatie tussen het heilige, geestelijke en het aardse, lichamelijke. Hoewel de manier waarop hij dat doet voor beschouwers schokkend kan zijn, is de foto volgens De Wal niet gemaakt in het kader van heiligschennis.

Een andere ontwikkeling in de jaren zeventig van de twintigste eeuw in Nederland, is de komst van de Christelijke Academie voor Beeldende Kunst (1978). (21) Deze academie werd opgericht om een opleidingsplaats te bieden voor jonge christenen die zich wilden ontwikkelen in de kunstwereld. In 1986 fuseerde deze school met de Academie voor Christelijke Expressie door Woord en Gebaar en

Afbeelding 2, Andres Serrano, Piss Christ, 1987, cibachrome print, 152 x 102 cm.

het Conservatorium Zwolle en vormden ze de Hogeschool voor de Kunsten Constantijn Huygens. De school behield haar christelijke karakter. In 2002 vond er opnieuw een fusie plaats en werd de school samengevoegd met Academie voor Kunst en Industrie in Enschede en Hogeschool voor de Kunsten Arnhem. Deze hogeschool ging verder onder de naam ArtEZ en heeft de christelijke identiteit losgelaten.


1.2 Huidige ontwikkelingen

Door verschillende hedendaagse critici, die hieronder besproken zullen worden, wordt gesteld dat er op dit moment weer een verandering gaande is in de positie van christelijke en religieuze kunst in de Nederlandse kunstwereld. Waar de positieve aandacht voor religieuze kunst aan het eind van de jaren zestig zou zijn verdwenen, zou er weer sprake zijn van een toename. Halverwege de jaren negentig zouden de eerste stappen zijn gezet voor deze heropleving van de religieuze kunst.(22) Één van de publicaties waarin hierover wordt gesproken is het artikel ‘Met overtuiging’ van Sandra Spijkerman.(23)  Volgens Spijkerman zou er de laatste jaren weer meer aandacht zijn voor kunst waarin een duidelijke geloofsovertuiging naar voren komt. Deze ontwikkeling is volgens haar halverwege de jaren negentig begonnen, toen de Tilburgse School haar intrede deed.(24) Deze groep Tilburgse kunstenaars, waarvan Marc Mulders en Paul van Dongen deel uitmaken, maakte vanuit hun katholieke achtergrond religieuze kunst. Hoewel ze in het begin niet altijd serieus genomen werden, is dit nu anders. Spijkerman beschrijft hoe ze bijval krijgen van kunstenaars die zelf geen christen zijn, zoals Sarah Lucas en Damien Hirst, die in hun huidige werk verschillende keren verwijzen naar het christendom.

In het artikel van Spijkerman zijn ook anderen aan het woord over de heropleving van religie in kunst. Zo zegt kunstenaar Gijs Frieling: ‘Tien jaar geleden dachten we nog dat religie iets was dat echt voorbij was. Nu zijn we er achter gekomen dat het omgekeerde waar is.’(25)  Ook Guus van der Hout, toenmalig directeur van Museum Catharijneconvent, neemt een heropleving van religie in hedendaagse kunst waar.(26)  Hij stelt dat de nieuwe generatie kunstenaars geen negatieve associaties meer heeft met godsdienst, wat bij de generaties uit de jaren zestig wel het geval was. Hierdoor staan ze volgens hem veel meer open voor de waarde van religie. Ook in andere publicaties zijn uitspraken gedaan over een heropleving. Zo schrijft Marleen Hengelaar-Rookmaaker in een artikel uit 2010 over het werk van Paul van Dongen: ‘Religie in de kunst is “in” getuige de vele recente exposities over religieuze kunst.’(27) Hoewel Hengelaar-Rookmaaker in dit artikel geen voorbeelden noemt van exposities, kan hierbij gedacht worden aan tentoonstellingen als ‘Door Geloof Gedreven’ in het Stedelijk Museum Zwolle (2011) en ‘Religie in de hedendaagse kunst’ in het Gorcums Museum (2005).

De veranderingen in de manier waarop door de samenleving naar christelijke kunst wordt gekeken staan niet op zichzelf. Ze hangen sterk samen met de secularisering en belangstelling voor religie in het algemeen in de samenleving. De heropleving van religieuze kunst zou deels verklaard kunnen worden aan de hand van de theorie van het metamodernisme. Dit begrip werd in 2010 geïntroduceerd door Timotheus Vermeulen en Robin van den Akker.(28) Met de term wordt de tendens aangeduid die volgt op het postmodernisme. Volgens Vermeulen en Van den Akker accepteert de generatie van het metamodernisme het postmodernisme en wordt de waarde ervan ingezien, maar wil deze generatie verder:

            'Postmodernisme heeft veel goeds gebracht: het heeft ons geleerd om alles te ontleden, te deconstrueren, te doorgronden en relativeren. We willen ook niet terug in de tijd want de grote verhalen zijn echt voorbij. Maar nu is er een generatie die zegt: we kennen de gevaren van communisme, kapitalisme, van religies en ideologieën, we zijn ons bewust van de grenzen van ons weten en kunnen – en toch willen we verder.'(29)

Volgens Vermeulen en Van den Akker keren mensen terug naar overtuigingen. Het aannemen van één waarheid is volgens hen niet meer not done en wordt gerespecteerd en geaccepteerd. Dit gebeurt echter wel op een andere manier dan voor het postmodernisme, want de metamodernistische mens is zich bewust van de gevaren en beperkingen. Bovendien blijven de zogenaamde metamodernisten in beweging: in het Engelstalige artikel schrijven Vermeulen en Van den Akker dat het metamodernisme ‘seeks forever for a truth that it never expects to find.’(30) Het gaat volgens deze theorie dus niet om het vasthouden aan een bepaalde overtuiging, maar ruimte open te laten voor verandering en nieuwe ideeën. Als we deze lijn doortrekken naar de hedendaagse religieuze kunst, kan het niet anders dan dat de metamodernistische generatie meer positieve belangstelling heeft voor deze kunst dan de postmodernistische generatie, die vooral werd gekenmerkt door ironie en kritiek op vaste religieuze overtuigingen. De heropleving van de christelijke kunst is dan ook in lijn met de theorie van het metamodernisme.

Reacties
De vraag die oprijst is of de jonge christenkunstenaars deze heropleving ook herkennen en of ze inderdaad meer waardering ervaren van hun omgeving. In de enquête die ik heb gehouden om meer inzicht te krijgen in de beweegredenen van jonge christenkunstenaars is daarom de vraag gesteld of de kunstenaars in hun beroep ervaren dat er de laatste jaren meer respect en positieve belangstelling is tegenover het christendom in kunst. Ruim de helft van de ondervraagde kunstenaars gaf aan dit inderdaad te ervaren. Ze merken dat de kunstwereld meer openstaat voor religie en er minder weerstand is dan ze van oudere kunstenaars in hun netwerk hebben gehoord. Wel geeft de helft van deze mensen, in totaal vijf kunstenaars, hierbij aan dat het niet te sterk opgelegd of belerend moet zijn. Rianne Bakker schrijft:

                'Men staat tegenwoordig veel meer open voor een spirituele adem, maar volgens mij zeker niet voor een “sterke” geloofsovertuiging. Juist niet. Men wil ruimte voor eigen mening en geen waarheden opgelegd krijgen, maar deze alleen als mogelijkheid aangereikt krijgen.'(31)

Ook Frank van der Hoeven merkt dit op:

              'Ik denk dat het respect er wel is maar een beperking in vrijheid van gedachten wordt minder gewaardeerd. Ik denk dat het voor de mensen erg belangrijk is dat ze zelf een mening kunnen en mogen vormen, zonder dat ze dit opgedrongen krijgen.'(32)         

Deze visie sluit aan bij de situatie volgens het metamodernisme: mensen hebben respect voor de vaste overtuigingen van anderen, maar willen vrij zijn om hun eigen overtuiging te vormen. Ze staan open voor nieuwe ideeën en meningen om hun eigen overtuiging te verrijken, maar het moet hen niet opgelegd worden.

Er zijn echter ook andere reacties naar voren gekomen in de enquête. Zo merkt een kwart van de kunstenaars op dat er over het algemeen wel meer aandacht is voor religie en religieuze aspecten in kunst, maar dat dit niet het geval is wanneer het gaat om het christendom. Sommige kunstenaars ervaren nog veel weerstand,(33) anderen ervaren wel respect, maar minder waardering dan er voor andere, met name oosterse, religies lijkt te zijn. Een gedeeltelijke verklaring hiervoor kan zijn dat het christendom zo sterk heeft geleefd in Nederland. Een groot deel van de Nederlandse bevolking heeft zich in de afgelopen vijftig jaar van het christendom afgekeerd. Oosterse religies zijn daarentegen nog relatief onbekend en lijken daardoor aan populariteit te winnen.

Een van de kunstenaars herkent de stelling van het metamodernisme helemaal niet: ‘Ik heb juist het idee dat de hele samenleving verder van God, of een geloofsovertuiging vandaan gaat.’(34) Een aantal kunstenaars vindt het moeilijk om hierover uitspraken te doen, omdat ze er middenin zitten en de vroegere situatie zelf niet hebben ervaren.(35)

 

2. CHRISTEN EN KUNSTENAAR: VERSCHILLENDE VISIES

2.1 H.R. Rookmaaker

Henderik Roelof (Hans) Rookmaaker (Den Haag, 1922-1977) was een kunsthistoricus die verschillende werken heeft gepubliceerd waarin hij vanuit een christelijk perspectief over kunst schreef. De eerste twintig jaar van zijn leven had hij weinig met het christendom, noch met kunst of kunstgeschiedenis.(36)  Hij genoot een opleiding tot marineofficier en werd in 1942 met andere Nederlandse beroepsofficieren krijgsgevangene gemaakt door de Duitsers. In deze periode begon hij in de Bijbel te lezen, mede vanwege de culturele waarde van het boek. Hij werd echter geraakt door de boodschap van de Bijbel en bekeerde zich tot het christendom. Na zijn vrijlating liet hij zich dopen en werd hij lid van de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt.

Tijdens zijn krijgsgevangenschap had hij zich veel verdiept in de geesteswetenschappen en kennis vergaard op het gebied van de filosofie, psychologie en literatuurgeschiedenis. Na zijn vrijlating zag hij het als zijn roeping om zich hierin verder te ontwikkelen en een bekwaam wetenschapper te worden. Vanwege zijn grote interesse in muziek wilde hij in eerste instantie muziekwetenschap gaan studeren. Hier werd hij echter niet toegelaten, waardoor hij uiteindelijk bij de studie kunstgeschiedenis uitkwam. Naast zijn studie werkte hij als assistent bij een van zijn professoren en werd hij kunstcriticus bij dagblad Trouw (1949-1956). Vooral deze laatste baan leverde hem veel extra kennis op, omdat hij zich hierdoor in de hedendaagse kunst kon verdiepen.

In de jaren zestig werd hij de eerste hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Tijdens zijn carrière als kunsthistoricus publiceerde hij een groot aantal werken over kunst en daaraan gerelateerde onderwerpen. Zijn Bijbelse visie speelde hierin vaak een rol, onder andere in zijn meest invloedrijke publicatie, Modern Art and the Death of a Culture. In dit werk, verschenen in 1970, kijkt Rookmaaker vanuit zijn christelijke perspectief naar moderne kunst.

Visie 
De visie van Rookmaaker wordt onder andere duidelijk in zijn werken The Creative Gift (1981) en Art needs no justification (1978).(37)  Hierin gaat hij in op creativiteit en kunst en hoe hij daar als christen tegenaan kijkt. Ik zal een aantal kernstandpunten uit deze werken bespreken, met name die standpunten die betrekking hebben op of gerelateerd zijn aan kunstenaars met een christelijke overtuiging.

Creativiteit
Rookmaaker is ervan overtuigd dat creativiteit een gave van God is. Hij verwijst daarbij naar Gods vermogen om te scheppen, om te creëren, en stelt dat God dit vermogen ook aan de mens gegeven heeft.(38)  Christenen hoeven volgens Rookmaaker dan ook niet bang te zijn om hun talent in te zetten:

            'Therefore to be a Christian means that one has humanity, the freedom to work in Gods creation and to use the talents God has given to each of us, to his glory and to the benefit of our neighbors. Therefore, if we have artistic talents, they should be used.'(39)        

Christenzijn in een seculiere wereld
Rookmaaker is van mening dat het christelijk geloof veel invloed heeft op een mens. Dat betekent voor hem niet dat een christen zich af moet sluiten van de wereld en zich alleen nog maar met geestelijke zaken bezig moet houden, maar juist het tegenovergestelde: een christen kan een verschil maken door zijn hele leven verweven te laten zijn met zijn geloof.(40)  Rookmaaker ziet het christelijk geloof niet als iets ‘extra’s’ in een mensenleven, maar als iets dat geïntegreerd moet zijn, als de basis waaruit een christen leeft. Christenzijn is voor hem dan ook niet een vorm van ‘doen’, maar een vorm van ‘zijn’.

Taak van een christenkunstenaar
Als appendix van de uitgave van The Creative Gift in het verzamelwerk van Rookmaaker vinden we een brief die hij schreef aan een christenkunstenaar.(41)  Hierin schrijft hij het volgende:

             'The artist’s work can have meaning for the society in which God put him or her if the artist does not withdraw into an ivory tower or try to play the prophet or priest, or - turning in the other direction - in false modesty consider him or herself to be merely an artisan. The artist has to make art while thinking of his or her neighbours in love, helping them and using his or her talents on their behalf.'(42)

Rookmaaker geeft hier aan hoe hij denkt over de manier waarop een christenkunstenaar zijn geloof tot uiting moet brengen in zijn werk. Als een kunstenaar betekenisvol wil zijn voor de samenleving heeft het geen zin om zich af te sluiten voor de seculiere (kunst)wereld en zich met zijn werk alleen op andere christenen te richten. In een andere paragraaf van The Creative Gift geeft Rookmaaker ook aan dat een christelijke subcultuur onvermijdelijk is, maar dat men hier in eerste instantie niet naar moet streven.(43) Een christenkunstenaar zou volgens Rookmaaker dus kunst moeten maken die ook voor niet-christenen van betekenis is. Een andere opvatting die bestaat is dat christelijke kunstenaars zich met hun werk juist op niet-christenen moeten richten en hun werk moeten inzetten als evangelisatiemiddel. Volgens deze opvatting moet het werk de boodschap van het christendom proberen over te brengen. Uit bovenstaand citaat wordt duidelijk dat Rookmaaker het hier niet mee eens is: een kunstenaar moet kunstenaar zijn, en niet de rol van priester of profeet willen spelen. Als kunst door een christen gemaakt is, kan het volgens de kunsthistoricus al veel over het christendom en het christelijke wereldbeeld uitleggen, ook als er geen expliciet christelijke elementen in het werk aanwezig zijn.

Rookmaaker gaat ook in op hoe de kunstenaar dan wel te werk zou moeten gaan. Hij stelt dat een christelijke kunstenaar, net zoals iedere andere christen, vooral uit moet willen blinken in zijn vak. Hij moet zijn talent ten volle benutten en op die manier invloedrijk en van belang worden in zijn sector. Volgens Rookmaaker moet een christen daarbij niet schromen zijn christelijke identiteit te tonen, zodat hij zowel op professioneel als op geestelijk gebied een inspiratiebron kan zijn voor anderen. Deze visie brengt hij sterk naar voren in de volgende passage uit Art Needs No Justification:

             'The world did not become atheist because they [atheïsten] preached so hard, but because they worked so hard. In many fields they have led the way. They have set the tone. Art certainly has a great influence on people. Just think of the role of rock music in the sixties. If there were creative, exciting and good Christian music around, if there were visual art that was truly different, not strange but good, if... then Christianity would have more to say.'(44)     

Rookmaaker benadrukt hij dat het werk van christenkunstenaars kwalitatief goed moet zijn en dat het niet conservatief hoeft te zijn, of minder spannend dan niet-christelijke kunst.(45) Zoals gezegd is Rookmaaker ervan overtuigd dat het christelijke geen los onderdeel van een leven is, maar dat het ermee verweven is en in alles zijn uitwerking heeft. Dit geldt voor hem ook voor kunst. De christelijke identiteit van een kunstenaar moet in zijn ogen niet tot uiting worden gebracht door christelijke elementen toe te voegen aan het werk.(46)  In plaats daarvan moet de (christelijke) identiteit in het kunstwerk verweven zijn en deel zijn van de persoonlijkheid die achter het werk schuilgaat.

Uitwerking
De visie van H.R. Rookmaaker heeft op verschillende manieren doorgewerkt in Nederland. Enerzijds gebeurde dat door de lezingen en colleges die hij gaf. Een aantal van zijn studenten liet zich sterk door hem inspireren en heeft later ook gepubliceerd over kunst en de rol van het geloof daarin, zoals James Romaine, waarvan in 2002 het boek Objects of Grace: Conversations on Creativity and Faith uitkwam.(47)  Daarnaast doceerde hij aan kunstenaars en gaf hij op die manier zijn visie niet alleen door aan academici en theoretici, maar ook aan kunstenaars in de praktijk. Zo is bekend dat hij veel invloed heeft gehad op het leven en werk van Marc de Klijn (zie bijlage 4.), een Joods-christelijke kunstenaar.(48)  Behalve door studenten en kunstenaars heeft Rookmaaker ook een stempel gedrukt door zijn betrokkenheid bij organisaties. Hij was vanaf 1964 betrokken bij de stichting van het Christelijk Cultureel Studiecentrum, een organisatie die zich als doel stelde een christelijke opleiding voor kunstenaars op te richten. Dit resulteerde in 1978 in de oprichting van de in hoofdstuk 1 besproken Christelijke Academie voor Beeldende Kunsten in Kampen.(49)  Ook was hij actief bij de Zwitserse organisatie l’Abri, een christelijk studiecentrum en richtten Rookmaaker en zijn vrouw aan het einde van de jaren vijftig een Nederlandse vestiging op.(50)  Door zijn betrokkenheid bij deze en andere organisaties, is de visie van Rookmaaker steeds verder verspreid geraakt.

 

2.2 Vier benaderingen

Uit het onderzoek dat ik deed voor ArtWay werd duidelijk dat er een aantal verschillende manieren is waarop de christenkunstenaars werken.(51) Sommige kunstenaars laten hun werk heel sterk beïnvloeden door hun geloofsovertuiging, terwijl anderen hun werk als kunstenaar en hun christelijke overtuiging als twee verschillende werelden zien. Elke kunstenaar gaat daar op zijn eigen manier mee om, bewust of onbewust. Uit alle verschillende manieren van werken die in het stageonderzoek naar voren zijn gekomen, konden grofweg vier benaderingen worden herleid: vier manieren waarop de geloofsovertuiging een rol speelt in het werk van de kunstenaar. Daarbij moet worden vermeld dat de verschillen soms klein zijn en dat het in de praktijk niet altijd mogelijk is een kunstenaar onder één van de vier benaderingen te scharen. Sommige kunstenaars maken verschillende werken, waarin het geloof op verschillende manieren een rol speelt. Dan kunnen de afzonderlijke werken gecategoriseerd worden. Bij elke benadering zal een korte toelichting worden gegeven. Ter verduidelijking is bij een aantal benaderingen een voorbeeld gegeven van een jonge christenkunstenaar die op deze manier werkt.

1. Geen invloed
Allereerst zijn er kunstenaars waarbij de geloofsovertuiging niet of nauwelijks invloed heeft op de werkwijze en het werk. Ze beschouwen hun geloof en hun werk als los van elkaar en halen de inspiratie voor hun werk grotendeels uit andere aspecten van hun leven, zoals de natuur of hun dagelijkse leefomgeving.(52)

2. Indirecte invloed
Bij andere kunstenaars speelt het geloof een grotere rol. Hun levensovertuiging bepaalt hun visie op bepaalde onderwerpen en deze komt naar voren in hun werk. Het geloof biedt op deze manier inspiratie voor de onderwerp- of materiaalkeuze. Een voorbeeld hiervan is het werk Recycle vogel van Eva van Woerkom (afbeelding 2). Deze kunstenares werkt hoofdzakelijk met gerecyclede materialen en in haar werk speelt herwaardering voor gebruikte spullen een grote rol. Deze visie komt voort uit haar geloof: haar liefde voor ‘het oude’ ziet ze terug in de liefde van God, die mensen niet afschrijft, ook al zijn ze beschadigd of lijken anderen hen waardeloos te vinden. Op diezelfde manier hoopt Van Woerkom dat mensen in haar werk het oude en op het eerste gezicht waardeloze weer gaan waarderen. De christelijke overtuiging van de kunstenares is dus niet direct in het werk te herkennen, maar vormt wel de basis van haar werk.

3. Directe invloed, maar niet zichtbaar
Ook zijn er kunstenaars waarbij het christendom concreter in hun werk naar voren komt. Door middel van symboliek vormt (een aspect van) het christelijk geloof de kern van het werk. Voor de beschouwer is dit op het eerste gezicht vaak echter niet te zien en is er naast de ‘christelijke interpretatie’ ook ruimte voor andere interpretaties. Voor deze benadering is het werk van David van der meer exemplarisch. 



Afbeelding 3, Eva van Woerkom, Recycle art vogel, 2012, gerecycled materiaal zoals een mesje, poppenstandaard, kant, lepel, damschijven, veren, spijker, oud plastic, verpakkingsmateriaal van keeltabletten, oude oorbel, oud ijzer, circa 35 cm hoog.

Zo zou het schilderij Met drie zonnebloemen, een konijn, een hond en een paar vissen in eerste instantie niet als religieuze kunst bestempeld worden, totdat duidelijk is dat de drie zonnebloemen symbool staan voor de drie personen in God, de drie-eenheid (afbeelding 3). Voor Van der Meer speelt het christelijk geloof dus een essentiële rol in het werk, terwijl de meeste beschouwers het werk anders zullen interpreteren.

4. Directe invloed, zichtbaar
Als laatste zijn er de kunstwerken die heel direct aan het christelijk geloof gekoppeld kunnen worden, ook door een beschouwer die het verhaal achter het werk of de kunstenaar niet kent. Er kan bijvoorbeeld een typisch christelijk symbool ingezet worden, of een Bijbels tafereel zijn afgebeeld. Een voorbeeld van een werk in deze categorie is Spreuken 16:9 van Corine de Man-van Tol (afbeelding 4). Op het schilderij zien we op een redelijk geabstraheerde manier een snelweg afgebeeld, die kruist met een andere weg. Hoewel in het schilderij zelf niet 



Afbeelding 4, David van der Meer, Met drie zonnebloemen, een konijn, een hond en een paar vissen, 2011, olieverf op linnen, 100 x 125 cm.


Afbeelding 5, Corine de Man-van Tol, Spreuken 16:9, 2013, collage en acryl op doek, 40 x 40 cm.

direct duidelijk is dat het gebaseerd is op een Bijbeltekst, komt dit in de titel naar voren.(53) De meeste bezoekers zullen herkennen dat het om een Bijbeltekst gaat en - wanneer ze de tekst kennen of hebben opgezocht - het werk op deze manier interpreteren. Ze zullen de weg associëren met de levensweg die mensen gaan en wellicht de kruisvorm die de wegen vormen in verband brengen met het kruis van Christus.

 

3. CHRISTELIJKE KUNSTENAARS VAN BOVEN DE 35

Om de jonge christenkunstenaars te kunnen vergelijken met hun voorgangers, zal er in dit hoofdstuk worden ingegaan op de generatie christenkunstenaars van boven de 35. Zoals in de inleiding is aangegeven, zijn deze kunstenaars hoofdzakelijk geselecteerd op hun bekendheid en de hoeveelheid documentatie die over hen beschikbaar was. Wel is er geprobeerd vier duidelijk van elkaar verschillende kunstenaars te kiezen, zodat ze de hele breedte van deze generatie laten zien. Ze zijn afkomstig uit verschillende delen van het land, hebben aan verschillende academies gestudeerd en de stijlen waarin ze werken lopen uiteen. Om dezelfde reden is er ook gekozen voor zowel protestantse als katholieke kunstenaars. Omdat er tot nu toe geen degelijk onderzoek naar de Nederlandse christelijke kunstenaars van deze generatie is gedaan, is het moeilijk te zeggen of deze vier kunstenaars inderdaad het meest representatief zijn. Wel wil ik opmerken dat hun bekendheid er ook voor kan hebben gezorgd dat ze een voorbeeld zijn voor andere christenkunstenaars en dat ze daardoor juist wel representatief kunnen zijn voor de groep. Achtereenvolgens zullen Janpeter Muilwijk, Willem Zijlstra, Marc Mulders en Paul van Dongen worden besproken. In de tweede paragraaf zullen hieruit een aantal conclusies worden getrokken over deze generatie kunstenaars in het algemeen. Om een vollediger beeld te kunnen schetsen van deze groep, is er beknopt onderzoek gedaan naar andere kunstenaars van deze generatie. In bijlage 4 is een overzicht opgenomen van gevonden kunstenaars die ouder zijn dan 35, in Nederland werkzaam zijn en een kunstopleiding hebben afgerond. Vanwege de weinige academische documentatie die er op dit moment is, is deze informatie hoofdzakelijk verkregen via ArtWay en de websites van de kunstenaars.

 

3.1 Vier voorbeelden

Janpeter Muilwijk
Janpeter Muilwijk (1960) is een beeldend kunstenaar die woont en werkt in Middelburg.(54)  In de jaren tachtig studeerde hij aan de Christelijke Academie voor Beeldende Kunsten in Kampen en vervolgens aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. Hij won diverse prijzen met zijn werk, waaronder de Koninklijke Prijs voor de Schilderkunst (1992) en de Paul Citroenprijs (1995).(55) Hij heeft meegewerkt aan een groot aantal tentoonstellingen, verspreid over het hele land.

Het oeuvre van Janpeter Muilwijk bestaat uit tekeningen, schilderijen en textielontwerpen. De afbeeldingen die hij maakt zijn figuratief en tonen vrijwel altijd een of meerdere mensen, vaak naakt. Ze bevinden zich meestal in een lege of geabstraheerde omgeving. In zijn tekeningen gebruikt hij daarbij veel lichte grijs- of pasteltinten, zoals ook te zien is in het werk Vader, Soon (afbeelding 5). De figuren hebben vaak een serene uitstraling, zowel door het gebruik van weinig verschillende kleuren als door het gezicht en de blik in de ogen. De houdingen die ze aannemen zijn hiermee in overeenstemming: vaak liggen, zweven, zitten of slapen ze. Door hun naaktheid stralen ze bovendien een gevoel van kwetsbaarheid uit. Al deze aspecten zijn te herkennen in Vader, Soon.

Veel van deze kenmerken zien we ook terug in de schilderijen van Muilwijk. Ook hierop zijn vaak naakte figuren te zien en zijn redelijk lichte kleuren gebruikt. Wel is in de schilderijen meer gewerkt met kleurvlakken en zijn er meer verschillende kleuren gebruikt. Een voorbeeld is Man met schaapjes (afbeelding 6). Opvallend in het werk van Muilwijk is de houding en lichaamsbouw van de figuren. De figuren voldoen niet aan het huidige schoonheidsideaal en er is niet gepoogd de lichamen zo realistisch mogelijk weer te geven. Onder andere hierdoor maken ze een niet geïdealiseerde, bijna stuntelig te noemen indruk. Ook de composities zijn vaak niet realistisch: de figuren lijken te zweven tegen de neutrale, geabstraheerde achtergrond.

De thematiek van het werk van Muilwijk is vaak gerelateerd aan het christendom, hoewel het in het ene werk meer expliciet is dan in het andere. Zo kan Vader, Soon geïnterpreteerd worden als een werk dat volkomen los staat van het christendom, maar zijn er wel degelijk een aantal verbanden te leggen met deze godsdienst. Zo zien we behalve de vader en de zoon ook een duif, waardoor het werk lijkt te verwijzen naar de Drie-eenheid. De blauwe kleur van het werk zou dan kunnen slaan op de hemel of het goddelijke. Het werk Man met schaapjes kan op eenzelfde manier verwijzen naar het christelijk geloof, omdat het associaties oproept van Christus als herderfiguur. Naar aanleiding van de tekst in Johannes 10, waarin Jezus zegt ‘Ik ben de goede herder’, is Christus vaak als herder afgebeeld in de beeldende kunst. Toch heeft Muilwijk ervoor gekozen zijn beschouwers niet te dwingen het werk op deze manier te interpreteren en heeft hij het Man met schaapjes genoemd. In het gehele oeuvre van Muilwijk zien we dit vaak terug: de kunstenaar baseert zijn werk op christelijke thema’s, maar hij zorgt ervoor dat het werk ook op andere manieren te interpreteren is.

Links: afbeelding 6, Janpeter Muilwijk, Vader, Soon, 2007, potlood, waterverf en gouache op papier, 101 x 67 cm, collectie Windesheim Zwolle. Rechts: afbeelding 7, Janpeter Muilwijk, Man met schaapjes, 1993, olieverf op doek, 140 x 110 cm, Collectie Nederland.

De kunstenaar ziet zichzelf als een schilder met een missie: hij wil het mooie en het goede in de mens laten zien, want hij is van mening dat de negatieve kanten van de mens al zo duidelijk om ons heen aanwezig zijn.(56)  Omdat hij bekend staat als een kunstenaar die met christelijke thema’s werkt, wordt hij regelmatig uitgenodigd om in dit kader te exposeren en te werken. Zo ontwierp hij in 2011 een wandtapijt van ruim elf bij drie meter, voor de Nieuwe Kerk in Middelburg.(57)  Toch wordt zijn werk niet alleen tentoongesteld in christelijke kringen of in kerken. Zijn werk is ook te zien geweest in het Stedelijk Museum Schiedam,(58) het Gemeentemuseum Den Haag (59) en in Museum Singer Laren.(60,61)

 

Willem Zijlstra
Willem Zijlstra (1954) is een beeldend kunstenaar uit Bussum. Na zijn opleiding aan de Academie voor Beeldende Vorming in Amsterdam, ging hij werken als docent in het voortgezet onderwijs en aan de Gooise Academie voor Beeldende Kunsten in Laren. Ook werkte hij tot 2008 als docent aan de zomeracademie van ArtEZ en is hij gastdocent geweest op de Christelijke Hogeschool Ede. Daarnaast heeft hij zich beziggehouden met het maken van autonoom werk.(62)

In eerste instantie maakte Zijlstra vooral schilderijen en tekeningen, maar in de loop der jaren is hij steeds meer verschillende technieken en kunstvormen gaan gebruiken. Inmiddels heeft hij een groot oeuvre opgebouwd, waarin onder andere schilderijen, bronzen beelden, bewerkte foto’s, installaties en performances een plaats innemen. Deels door deze verscheidenheid in kunstvormen is het moeilijk één overheersende stijl aan te wijzen. Wel zien we dat veel van zijn werken een conceptuele inslag hebben. Een voorbeeld hiervan is Agnus Dei, een van zijn bekendste werken (afbeelding 7). In dit werk komen verschillende kunstvormen samen en staat een geslacht lam centraal. De kunstenaar bouwde zijn werk op in de vorm van een drieluik, een vorm die in de kunstgeschiedenis vooral gebruikelijk was voor altaarstukken. Zijlstra volgde een half jaar lang een lam, en maakte zo de geboorte, het leven en het sterven van het dier mee. Het vlees van het lam liet hij inblikken en vormt het eerste deel van het drieluik. Het tweede deel wordt gevormd door het lichaam van het lam, dat hij liet prepareren en met de poten bijeengebonden op een stapel kranten legde. Op de bovenste krant is, naast de kop van het lam, een artikel zichtbaar met de kop ‘De mens is tot alles in staat’, waardoor het lijden van het lam wordt benadrukt. Tot slot maakte hij een houten deurkozijn waaraan hij het bloed van het lam streek. Dit gebeurde als een performance en is gefilmd. De deurpost en de film vormen samen het derde deel van het drieluik. Het werk wil op een confronterende manier ingaan op het lot en de kwetsbaarheid van een lam. De titel Agnus Dei maakt duidelijk dat het naar de christelijke beeldtraditie refereert en dat het lam een verwijzing is naar het Lam van God, Jezus. Indirect staat dus niet het het lot van het lam centraal, maar de lijdensweg van Christus.

De schilderijen die Zijlstra maakt zijn herkenbaar aan hun grove streek. Een deel ervan, met name Zijlstra’s vroege werk, is geïnspireerd op de omgeving van de kunstenaar en toont landschappen, natuur en stillevens. Een ander deel is geïnspireerd op het christendom en toont Bijbelse thema’s als de schepping, Johannes de Doper en een psalm. In al zijn werken valt op dat Zijlstra regelmatig gebruik maakt van verwijzingen naar tradities, symboliek, beeldtaal uit de geschiedenis van de kunst, of kunstenaars uit het verleden. Zo maakte hij in 2005 een zevenluik getiteld Zeven werken van barmhartigheid, dat teruggrijpt op het gelijknamige werk van de Meester van Alkmaar.

Zijlstra is als kunstenaar erg actief in christelijke kringen en zet zich onder andere in voor een betere relatie tussen kerken en kunstenaars. Zo speelt hij een belangrijke rol binnen organisaties als ArsProDeo en Platform Kerk & Kunst, initiatieven die de samenwerking tussen kunstenaars en kerken willen vergroten en de kloof tussen deze twee groepen willen overbruggen.(63)  Doordat zijn activiteiten hoofdzakelijk binnen de christelijke wereld plaatsvinden, is dit voor een groot deel ook het kader waarin zijn werk geëxposeerd wordt. Zo werd werk van hem tentoongesteld op de Gereformeerde Hogeschool Zwolle, in Museum Catharijneconvent en op een internationale christelijke studentenconferentie in Krakow. Toch heeft hij ook wel bekendheid verworven buiten de christelijke wereld. Zo is in 2006, 2009 en 2011 werk van hem geëxposeerd in Museum Singer Laren (64) en is zijn werk te zien geweest in diverse galeries.


Afbeelding 8, Willem Zijlstra, Agnus Dei, 2005, opgezet lam met kranten, foto Wil Werner.

 

Marc Mulders
De katholieke Marc Mulders (1953) is de afgelopen decennia uitgegroeid tot een van Nederlands meest bekende religieuze kunstenaars. Hij studeerde aan de Academie voor Beeldende Kunsten St. Joost in Breda en woont en werkt op dit moment in Tilburg.(65)

Het oeuvre van Mulders is gevarieerd: het bevat schilderijen, aquarellen, glas-in-loodramen en andere glasobjecten, textiel en fotografie. Bovendien maakt hij zowel abstract als figuratief werkt, en regelmatig lopen deze twee in elkaar over. Een voorbeeld uit het oeuvre van Mulders is Moonlight Garden, een schilderij dat hij maakte in 2010 (afbeelding 8). Hoewel het op het eerste gezicht een abstract werk lijkt, maakt de titel duidelijk dat het om een bloementuin gaat. De pasteuze streek die in dit werk is gebruikt, is kenmerkend voor de schilderijen van Mulders. Deze grove streek betekent dat niet dat de werken niet gedetailleerd zijn. Door het mengen van kleuren bereikt Mulders het tegendeel en zitten de schilderijen vol detail.

Dit is niet het enige werk van Mulders waarop bloemen zijn afgebeeld. De natuur vormt een grote – zo niet de grootste – inspiratiebron voor de kunstenaar en is dan ook een veelvoorkomend thema in zijn werk. Veel van deze werken zijn gelaagd en hangen nauw samen met de geloofsovertuiging van Mulders. Door planten, bloemen en dieren weer te geven, raakt hij vaak thema’s als leven en dood, vergankelijkheid, schoonheid en transformatie. Hoewel de werken door de beschouwer op meerdere manieren geïnterpreteerd kunnen worden, is de relatie met het christelijke vaak dichtbij. Wanneer in een werk bijvoorbeeld een lijdend of stervend dier centraal staat, wordt daar bij Mulders al snel het lijden en sterven van Christus aan gekoppeld.(66)

Toch staat er ook een groot aantal werken op Mulders’ naam die op een nog directere manier met het christendom verbonden zijn. Een voorbeeld hiervan is het schilderij Ecce homo (afbeelding 9). Uit de titel valt al af te leiden dat Jezus in dit schilderij centraal staat. Het Latijnse ‘Ecce homo’ betekent ‘zie de mens’ en Pontius Pilatus zou deze woorden hebben gesproken toen hij Jezus aan het volk liet zien, nadat Jezus gegeseld was.(67)  De man die Mulders heeft afgebeeld bevat een andere verwijzing. Deze is namelijk grotendeels nageschilderd van het werk De anatomische les van Dr. Deijman van Rembrandt (afbeelding 10).(68) Zowel de half liggende houding en de verwondingen als de compositie waarin de figuur geschilderd is, komen overeen met het dode lichaam in het schilderij van Rembrandt. Ten derde refereert Mulders met dit werk aan de St. Pieterskerk in Rome, doordat het eerste grondplan van deze kerk in het schilderij zichtbaar is.(69) De vraag is wat Mulders met deze verwijzingen wilde bereiken. In een interview dat in 1994 in Trouw werd gepubliceerd, deed hij hier uitspraken over. Hij gaf onder andere de volgende toelichting:

              'Het grondplan van de kerk van het Vaticaan staat hier voor het versteende dogma dat het geloof is geworden. In den beginne was het woord schitterend, maar het instituut kerk heeft het geloof laten verworden. Dat zie je bijvoorbeeld als de paus op reis gaat; hij spreekt dan geen profetische woorden, maar verkondigt het instituut in plaats van het woord. Dit schilderij vormt een aanklacht tegen de kerk en ik heb daarom de lijdende Christus op de middenas geplaatst. Ik wil zo het lijden teruggeven aan de kerk.'(70)

Hoewel Ecce homo op verschillende manieren te interpreteren is, maakte Mulders het met de bedoeling kritiek te leveren op en vragen te stellen over het functioneren van de (katholieke) kerk. Zoals hij in het citaat duidelijk maakt moet volgens hem de kerk niet zichzelf centraal stellen, maar moet de Christus, de lijdende mens in het middelpunt staan van de kerk.

Doordat het werk van Marc Mulders vaak erg gelaagd is en meerdere interpretaties toelaat, is het niet alleen toegankelijk voor mensen die zich verbonden voelen met het christendom. Dit heeft ervoor gezorgd dat Mulders nationale bekendheid heeft verworven in de seculiere kunstwereld. Naast dat er verschillende werken van hem te zien zijn in Museum Catharijneconvent, in het Museum voor Religieuze Kunst Uden en in verschillende kerken, wordt zijn werk daarom ook in minder religieus georiënteerde musea vaak tentoongesteld. Zo hebben ook het Stedelijk Museum Amsterdam en het Van Abbemuseum meerdere stukken in hun bezit. 


Afbeelding 9, Marc Mulders, Moonlight Garden, 2010, olieverf op doek, 30 x 50 cm.  


Afbeelding 10, Marc Mulders, Ecce Homo, 1989, olieverf op doek, 170 x 280 cm, Van Abbemuseum. 


Afbeelding 11, Rembrandt van Rijn, De anatomische les van Dr. Deijman, 1656, olieverf op doek, 100 x 134 cm, Amsterdam Museum. 

 

Paul van Dongen
Een andere hedendaagse kunstenaar die vanuit een katholieke overtuiging leeft en werkt, is Paul van Dongen (1958).(71)  Samen met Marc Mulders en een drietal andere katholieke, Tilburgse kunstenaars maakte hij deel uit van de Tilburgse School.(72)  Net als Marc Mulders studeerde hij aan de Sint Joost Academie en woont en werkt hij in Tilburg.(73)

Het werk van Van Dongen bestaat hoofdzakelijk uit etsen, aquarellen, en tekeningen. De onderwerpen hiervan zijn divers en variëren van naakten tot schedels en van portretten tot religieuze thema’s. Wat zijn stijl betreft valt de ambachtelijkheid op. Het werk Adam (waar zijt gij?)(afbeelding 11) is hiervan een voorbeeld: de precisie waarmee de ets gemaakt is en aandacht voor de anatomie tonen de vaardigheid van de kunstenaar. Zoals de titel zegt is de figuur die is afgebeeld Adam, die volgens de Bijbel de eerste mens was. Nadat hij een vrucht van de verboden boom heeft gegeten, schaamt hij zich en verbergt hij zich voor God, wanneer deze hem roept. Dit moment heeft Van Dongen hier weergegeven.

Zoals dit werk duidelijk maakt refereert de kunstenaar in zijn kunst aan het christendom. In sommige werken, zoals Adam (waar zijt gij?), doet hij dit op een expliciete manier, door te verwijzen naar een bijbelverhaal. In andere werken is het geloof meer op de achtergrond of in

Links: afbeelding 12, Paul van Dongen, Adam (waar zijt gij?), 2011, ets, 100 x 70 cm. Rechts: afbeelding 13, Paul van Dongen, Verrijzenis, 2006, ets met aquarel, 70 x 33 cm.

symboliek aanwezig, zoals bij Verrijzenis het geval is (afbeelding 12). Op dit werk, een combinatie van een ets en een aquarel, zien we een doorntak en een doornenkroon die de dood en het lijden symboliseren. Samen vormen ze het figuur van het kruis. De kroon is echter door midden gebroken, waardoor hij open is komen te liggen. Uit de doorntak groeien kleine takjes met blaadjes. Deze twee elementen staan symbool voor de verrijzenis en het nieuwe leven. De kleuren benadrukken deze levendigheid. Hoewel dit werk op het eerste gezicht enigszins abstract lijkt, maakt de titel duidelijk waar de verschillende elementen in het werk symbool voor staan. Het religieuze ligt er niet dik bovenop, maar kan wel worden gezien in de doornenkroon, de kruisvorm en het thema van de verrijzenis.

Hoewel niet alle werken verwijzen naar religie, wordt een groot deel van het oeuvre van Van Dongen gekenmerkt door soortgelijke religieuze thema’s of het gebruik van christelijke beeldelementen. Thema’s als vallen en opstaan en het verrijzen zijn onderwerpen die vaak terugkomen in zijn werk. Het werk van Van Dongen wordt dan ook regelmatig in de context van religieuze, christelijke of bijbelse kunst geëxposeerd.(74) Toch wordt zijn werk ook met regelmaat getoond in musea en galeries die geen directe link met religie hebben, zoals het Gorcums Museum (75)  en Museum Jan Cunen.(76,77)

3.2 Algemeen

Als we kijken naar de vier hiervoor besproken kunstenaars vallen verschillende zaken op. De kunstenaars verschillen niet alleen in leeftijd en achtergrond, maar lopen ook uiteen als het gaat om de stijl waarin ze werken. Waar Willem Zijlstra vaak een bepaald concept als basis neemt en bij de uitvoering niet schuwt onconventionele materialen te gebruiken, werkt Paul van Dongen meer vanuit de traditie en uit hij zich met meer klassieke technieken en materialen. De precisie en gedetailleerdheid in zijn werk vallen op en contrasteren met de grove streken die de schilderijen van Marc Mulders domineren. In tegenstelling tot de geanatomiseerde lichamen die in de etsen en tekeningen van Van Dongen te zien zijn, maken de lichamen in het werk van Janpeter Muilwijk een veel eenvoudigere, bijna stuntelige indruk. Wel zien we bij alle vier de kunstenaars dat traditie een grote rol speelt. Muilwijk, Zijlstra, Mulders en Van Dongen grijpen met regelmaat terug op de christelijke dan wel de kunsthistorische beeldtraditie.

Een andere grote overeenkomst tussen de werken en de manier waarop de vier kunstenaars hun kunstenaarschap vormgeven, is het feit dat bij alle vier hun geloof sterk verweven is met hun werk als kunstenaar. De christelijke geloofsovertuiging, protestants dan wel katholiek, vormt bij de beschreven kunstenaars de grootste inspiratiebron voor hun werk. In het vorige hoofdstuk heb ik uitgelegd dat er grofweg vier manieren zijn waarop de religieuze overtuiging van een christelijke kunstenaar samenhangt met zijn werk. Ten eerste kan er niet of nauwelijks sprake zijn van samenhang, en kan de kunstenaar zijn geloof en zijn werk beschouwen als gescheiden werelden. De tweede mogelijkheid is dat de geloofsovertuiging invloed heeft op de manier van werken of in de achterliggende thematiek in het werk, maar verder niet zichtbaar is voor de beschouwer. Ten derde kan de geloofsovertuiging een cruciale rol spelen in het werk van een kunstenaar en kan een beschouwer dit ook uit het werk halen, maar is het ook mogelijk het werk op een andere manier te interpreteren. Ten slotte zijn er kunstenaars die zich in hun werk zo direct laten inspireren door het geloof, dat dit voor de beschouwer duidelijk zichtbaar is. Het werk kan dan alsnog op meerdere manieren te interpreteren zijn, maar de link met het christendom blijft aanwezig.

Uit de voorgaande beschrijvingen van de kunstenaars kan afgeleid worden dat er in veel gevallen sprake is van de vierde benadering. Van alle vier kunstenaars wordt een deel van het oeuvre gekenmerkt door directe verwijzingen naar het christendom, die ook voor niet-religieuze beschouwers aan te wijzen zijn. Kruizen en Kruisigingen, de Christus, het lam, (verwijzingen naar) bijbelse taferelen en piëta’s zijn elementen die we in de werken van deze kunstenaars tegenkomen. Ook in de thematiek zijn typisch christelijke thema’s aanwezig, zoals lijden, opstanding, zonde en schuld.

In het overzicht in de bijlage is bij elke kunstenaar op basis van het werk en de informatie op de website gekeken welke van de vier eerder beschreven benaderingen hij of zij hanteert. Bij elf van de negentien kunstenaars is er in verschillende werken sprake van de vierde benadering. Ook in hun werk wordt regelmatig verwezen naar het christendom, op een wijze dat de relatie met het christendom voor de beschouwer duidelijk te herkennen is.

Hiermee wil ik niet beweren dat de kunstenaars van deze generatie enkel en alleen werk maken met verwijzingen naar het christelijk geloof. Bij alle vier de hiervoor besproken oeuvres zien we ook werken waarin het christendom een veel minder grote of duidelijke rol speelt. Zo maken Paul van Dongen en Marc Mulders regelmatig werk waarin de natuur centraal staat. Hoewel dit voor hen zelf zou kunnen voortvloeien uit hun geloofsovertuiging omdat ze in de natuur de hand van God present zien, zou dit werk in theorie even goed door een niet-religieuze kunstenaar gemaakt kunnen zijn.

Ook in de wijze waarop Zijlstra, Muilwijk, Mulders en Van Dongen met hun kunstenaarschap omgaan zijn overeenkomsten aan te wijzen. Hoewel de kunstenaars in hun werk verwijzen naar het christendom, is het niet hun bedoeling om alleen voor een christelijk publiek te werken. Het feit dat ze in hun werk steeds ruimte laten voor meerdere interpretaties, laat zien dat ze niet schilderen voor één vaste doelgroep. Bovendien stellen ze in hun werk vaak overstijgende thema’s aan de orde, die – ook al zijn ze geworteld in het christendom – ook voor niet-christenen relevant zijn. In een digitaal gepubliceerd interview geeft Paul van Dongen dit aan:

           'Ik vind het fijn om te merken dat mijn werk veel verschillende mensen aanspreekt, of ze nou katholiek zijn, protestants of helemaal niet christelijk. Ieder mens verlangt naar iets dat groter is dan hemzelf, of je dat nou God noemt of niet. Mijn werk gaat over sterfelijkheid, lijden, opstaan, hoop, de schoonheid van de natuur. Daar zit een algemene waarheid in besloten die ook door niet-christenen gewaardeerd wordt. Ik wil ook helemaal niet alleen voor gelovigen werken, waarom zou ik dat doen? Ik heb geen missie met mijn werk en ben er niet op uit om mensen te bekeren.'(78)

Dat de kunstenaars met hun werk niet alleen een gelovig publiek weten te bereiken, blijkt bovendien uit het feit dat hun werk ook in seculiere musea en galeries wordt getoond. 

 

4. CHRISTELIJKE KUNSTENAARS VAN ONDER DE 35

Uit het voorgaande hoofdstuk is duidelijk geworden dat veel van de oudere generatie christelijke kunstenaars met hun werk zowel in de christelijke wereld als in de seculiere kunstwereld actief zijn, en dat ze deze twee werelden met elkaar verbinden. Het feit dat de vier besproken kunstenaars uitdrukkelijk religieus werk maken en daarom ook als religieus kunstenaar bekend staan, maakt het hen niet onmogelijk om in de seculiere kunstwereld een rol te spelen en een positie te vergaren. Eventuele vooroordelen en afwijzingen hebben hen er niet van weerhouden christelijke thematiek en beeldelementen te gebruiken in hun werk. De vraag is nu of dit ook het geval is bij de jonge generatie kunstenaars met een christelijke levensovertuiging. Daar zal in dit hoofdstuk op in worden gaan.

4.1 Vier voorbeelden (79)

Maartje van den Noort 
Maartje van den Noort is geboren in 1981 en groeide op in Zeeland. Na haar studie Grafische Vormgeving en Beeldende Kunsten aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam is ze gaan werken als autonoom kunstenaar. Sinds 2009 woont en werkt ze in Amsterdam. Het werk van Van den Noort bestaat hoofdzakelijk uit tekeningen, etsen en schilderijen. Hiervoor gebruikt ze pen, aquarel- en acrylverf en bewerkt ze haar tekeningen vaak digitaal. Daarnaast zien we in haar werk regelmatig collagetechnieken en het gebruik van textiel terugkomen. Een deel van het vrije werk van Van den Noort heeft zich ontwikkeld tot toegepaste kunst: het wordt gebruikt als motief op producten als tassen, sjaals, kussens en lampions. Een andere vorm van toegepast werk zijn de illustraties die Van den Noort maakt voor tijdschriften.

Het werk van Maartje van den Noort heeft een herkenbare stijl, wat gedeeltelijk veroorzaakt wordt door de thematiek. Op de tekeningen, schilderijen en etsen zijn elementen uit de dagelijkse omgeving afgebeeld, zoals gebouwen, bomen, huizen, auto’s, dieren en mensen. Met name vogels spelen een grote rol in haar oeuvre. Zo maakte ze een aantal schilderijen met de titel Zwerm, waarop een zwerm vogels in de lucht te zien is. Ook maakte ze een serie grote schilderijen waarop steeds één vogel afgebeeld is. De Kleine plevier is hiervan een voorbeeld (afbeelding 13). Een herkenbaar aspect van de tekeningen en etsen van Van den Noort is het gebruik van dunne, bibberige lijnen. Dit is goed te zien in de illustratie op de cover van Psy en de tekening Shalom Tel Aviv (afbeelding 14 en 15). Deze lijnen zorgen voor een breekbare, kwetsbare uitstraling, die de kunstenares zelf beschrijft als ‘fragiel met een rauw randje’.(80)

Van den Noort haalt haar inspiratie uit haar eigen omgeving: vrienden, familie, natuur en architectuur om haar heen. Ook laat ze zich graag beïnvloeden door kunstenaars en designers als Marlène Dumas, Marjolein Bastin, Hella Jongerius en Piet Hein Eek. De kunstenares wil met haar werk iets toevoegen aan alle bestaande beelden. Ze wil ‘een beeldentaal laten zien die eenvoudig en doeltreffend is’ en ‘daarmee een frisse, ontwapenende toevoeging zijn aan alle beelden die al bestaan’.(81)  Haar geloofsovertuiging speelt hierin geen directe rol, en is dan ook niet te herleiden uit haar werk.

De schilderijen, tekeningen en etsen van Van den Noort zijn op allerlei verschillende plaatsen te zien geweest, waaronder in galeries, winkels, restaurants, tijdschriften en op websites. Vaak werd haar werk in verband gebracht of gecombineerd met design en kwam de christelijke geloofsovertuiging van Van den Noort niet aan de orde.(82) 


Afbeelding 14, Maartje van den Noort, De kleine plevier, 2011, acrylverf op doek, 60 x 80 cm.

 

Een uitzondering waarbij haar werk wel in een christelijke context te zien was, was de aflevering van het tv-programma Goud, Wierook en Mirre (EO), waarin ze een schilderij voor een pleeggezin maakte.(83)


Afbeelding 15, Maartje van den Noort, coverillustratie tijdschrift Psy, november 2010. 
 


Afbeelding 16, Maartje van den Noort, Shalom Tel Aviv, 2007, pentekening, 15 x 11 cm.

 

Eva van Woerkom 
Een andere jonge christenkunstenares is Eva van Woerkom. Zij werd geboren op 22 oktober 1985 in Rotterdam. Vanaf 2006 studeerde ze aan de Willem de Kooning Academie Rotterdam en in 2010 rondde ze hier de opleiding tot beeldende kunstenaar en kunstdocent af. Sindsdien is ze werkzaam als zelfstandig kunstenaar in Papendrecht en Ridderkerk. Naast haar autonome werk maakt ze toegepast werk in de vorm van sieraden en modeaccessoires.

Het vrije werk van Van Woerkom bestaat voornamelijk uit installaties en sculpturen. Haar liefde voor textiel, die zich vooral tijdens haar opleiding ontwikkelde, manifesteert zich duidelijk in haar werk: in vrijwel al haar werken zijn textielmaterialen als wol, vilt, garen, katoen, haak- en borduurwerk en kant gebruikt. Daarnaast valt op dat Van Woerkom veel werkt met oude, gebruikte materialen. Een voorbeeld hiervan is Recycle art vogel (afbeelding 2), waarin ze allerlei restonderdelen samenvoegde tot een vogel.

Het materiaalgebruik van de kunstenares hangt sterk samen met de thematiek en de achterliggende visie. Van Woerkom wil haar publiek confronteren met de weggooicultuur waarin we tegenwoordig leven. Ze wil afgeschreven, weggegooide en ogenschijnlijk waardeloze materialen nieuw leven inblazen en weer waarde geven. Op die manier wil ze laten zien dat in onze cultuur het oude vaak erg makkelijk wordt ingeruild voor iets nieuws en wil ze de schoonheid van oude producten benadrukken. Ook in haar toegepaste werk zien we iets terug van dit verzet tegen de consumptiemaatschappij: door duurzame en unieke producten te maken zet Van Woerkom zich af tegen de buitenlandse massaproductie in de mode-industrie, waar vooral de prijs en de massaliteit belangrijk is.

Haar geloofsovertuiging speelt een duidelijke rol in deze visie. Haar liefde voor ‘het oude’ ziet ze terug in de liefde van God voor de mens: ‘God schrijft de mens niet af, wat deze ook heeft meegemaakt.’(84)  Op diezelfde manier hoopt Van Woerkom dat mensen in haar werk herwaardering vinden in het oude en ogenschijnlijk waardeloze. Hoewel de christelijke overtuiging van de kunstenares dus niet direct in de werken is terug te zien, vormt deze wel een belangrijke inspiratiebron en staat deze aan de basis van haar werk.

Ook in de installatie Woekering is de genoemde thematiek duidelijk terug te zien (afbeelding 17). Het is een huiskamerachtige setting, die hoofdzakelijk bestaat uit oude producten en textiel. Door de voorwerpen met elkaar te combineren en te verbinden, is er als het ware een
 

Afbeelding 17, Eva van Woerkom staande in Woekering, 2010, installatie met tweedehands meubilair, bestek, oude wolkaartjes, beeldjes, wol, katoen, oud behang. 


Afbeelding 18, Eva van Woerkom, Vergane schoonheid, 2009, installatie met tweedehands badkamermeubilair, gevilt mensenhoofdhaar, gebruikte wattenschijfjes, nagelknipsels van mensennagels.

landschap van materialen gevormd. Enerzijds ademt het werk een huiselijke en gezellige sfeer door de oude objecten en het gebruik van textiel. Anderzijds roepen de wollen creaties een gevoel van overwoekering op, alsof de natuur zijn gang is gegaan en de ruimte in verval is. Het gescheurde behang benadrukt dit. Op die manier maakt Van Woerkom de strijd tussen het menselijke en het natuurlijke zichtbaar en zoekt ze naar schoonheid in het vergane.

Een ander voorbeeld van een installatie waarin deze thema’s naar voren komen is Vergane schoonheid (afbeelding 18). In dit werk worden vragen gesteld over de schoonheid van de mens. Mannen en vrouwen scheren zich en knippen hun haar om ‘mooi’ te zijn en gooien daarmee iets van zichzelf weg. Daarnaast gebruiken veel vrouwen cosmetica, waarmee ze iets toevoegen aan zichzelf. Aan het einde van de dag verwijderen ze dit weer met een wattenschijfje. Van Woerkom en twee anderen maakten een badkamer waarin deze ‘verwijderde’ schoonheid centraal staat: de handdoeken zijn gemaakt van handgevilt mensenhaar dat ze verzamelden bij kappers en de woekering over de badrand bestaat uit gebruikte wattenschijfjes. Ook hierin zien we dat het oude, gebruikte wordt ingezet om iets nieuws te creëren.

Het werk van Eva van Woerkom is op verschillende tentoonstellingen en evenementen in de omgeving van Dordrecht geëxposeerd. Omdat in het werk geen direct verband te zien is met het christendom, en omdat Van Woerkom zich niet specifiek op christenen richt, is haar werk vooral op seculiere gelegenheden te zien. Wel maakt ze deel uit van het kunstenaarscollectief RuisFabriek, waar een zestal christenkunstenaars uit de omgeving van Dordrecht bij aangesloten zijn. Zowel Eva van Woerkom als RuisFabriek profileren zichzelf niet als christelijk of religieus georiënteerd.  

 

Dirk-Jan Zetstra 
De Groninger Dirk-Jan Zetstra werd geboren in 1984. Na een studie voor grafisch vormgever, volgde hij de opleiding Autonome Beeldende Kunst aan Academie Minerva in Groningen. In 2010 studeerde hij hier af en sindsdien is hij werkzaam als autonoom kunstenaar. Naast zijn vrije werk maakt hij ook werk in opdracht. Het werk van Zetstra is de laatste jaren veel tentoongesteld, met name bij galeries in Groningen en Friesland. In 2012 en 2013 was zijn werk ook op andere plaatsen te zien, onder andere op de kunstbeurs Realisme13, de Affordable Art Fair Amsterdam en de Affordable Art Fair in Brussel.

Zetstra houdt zich bezig met het maken van schilderijen. Zijn manier van werken is traditioneel: hij werkt met olieverf op paneel of doek en bouwt zijn werken laag voor laag op om een gevoel van diepte te bereiken. Behalve de werkwijze is ook de stijl van zijn werk niet modern of hedendaags te noemen. Deze roept veel associaties op met het caravaggisme van de zeventiende eeuw. Net als de Italiaanse Caravaggio en zijn (internationale) navolgers speelt het contrast tussen licht en donker een essentiële rol in de schilderijen van Zetstra. In de werken is steeds sprake van één lichtbron, die niet is afgebeeld. Dit zorgt ervoor dat de figuren op de schilderijen steeds maar van één kant belicht worden, waardoor er veel schaduwwerking is. Onder andere door het gebruik van weinig heldere kleuren, probeert Zetstra in zijn werk verstilling te bereiken en de figuren op een statische manier weer te geven.

De onderwerpkeuze van Zetstra is opvallend, omdat deze enerzijds heel modern is en anderzijds erg traditioneel. Op het eerste gezicht valt vooral het moderne op: op de schilderijen zien we steeds mensen die bezig zijn met hun dagelijkse bezigheden, zoals stofzuigen, veters strikken (afbeelding 19), de krant lezen, muziek maken (afbeelding 20) of een borrel drinken (afbeelding 21). Het zijn bezigheden die voor iedereen herkenbaar zijn, waardoor de werken actueel zijn. Ook als we kijken naar de kleding lijken de afgebeelde situaties in onze tijd plaats te vinden. Het idee van dagelijkse, hedendaagse bezigheden afbeelden is echter alles behalve modern. Met name in de zeventiende eeuw waren de zogenoemde genrestukken populair. Kunstenaars als Johannes Vermeer, Frans Hals en Jan Steen gingen Zetstra hierin voor.

Toch is het afbeelden van mensen in alledaagse situaties niet het einddoel van Zetstra’s werk. De kunstenaar wil in zijn werk de vanitasgedachte centraal stellen. Het Latijnse woord vanitas is te vertalen als vergankelijkheid, ijdelheid of leegte; begrippen die in het bijbelboek Prediker veel aan de orde komen.(85) De gedachte dat het aardse leven vergankelijk is en de mens zich daarom moet richten op het eeuwige leven stond centraal in de zogenoemde vanitasschilderijen van de zeventiende eeuw. De vanitas en de tijdelijkheid van het leven werd vaak uitgebeeld met symbolen als de schedel, het bellen blazen of verwelkte bloemen. Zetstra gebruikt deze symbolen minder, maar zet juist het genrestuk in om de vanitas uit te beelden. Hij toont het dagelijkse zwoegen van de mens en laat daarbij zien hoe beperkt en tijdelijk het leven is. Zo staat in Gitaarspeler (afbeelding 19) de vluchtigheid van muziek centraal en gaat Man met borrel (afbeelding 20) in op de tijdelijke roes van de alcohol, het ontvluchten van de werkelijkheid en het vergeten van de vergankelijkheid. In een artikel dat Zetstra schreef voor ArtWay gaf hij aan dat het bij de man die zijn veters strikt, gaat om de munt die onder zijn stoel licht (afbeelding 18): ‘Onder de stoel ligt een muntstuk. Geld, bezittingen en welvaart, het zijn allemaal dingen die een mens kunnen laten struikelen, het kan je leven gaan beheersen. Wees daarom waakzaam en dien de mammon niet.’(86)

Het is duidelijk dat het werk van Zetstra meerdere lagen heeft. De moraliserende betekenis waar veel van de werken op gebaseerd zijn, zal niet voor elke beschouwer meteen duidelijk zijn. De gereformeerde achtergrond van de kunstenaar is op het eerste gezicht dan ook niet te zien, terwijl deze een cruciale rol speelt in de betekenis van de werken. Zetstra profileert zich op zijn website niet als christelijke kunstenaar en zijn curriculum vitae laat zien dat zijn werk nauwelijks in een christelijke of religieuze context wordt geëxposeerd.(87)  Wel is er in maart 2012 een interview in het Dagblad van het Noorden gepubliceerd waarin de kunstenaar vertelt over zijn beweegredenen en de relatie tussen zijn werk en geloof.(88)


Afbeelding 19, Dirk-Jan Zetstra, Veters strikken, 2011, olieverf op doek, 75 x 65 cm. 


Afbeelding 20, Dirk-Jan Zetstra, Gitaarspeler, 2011, olieverf op paneel, 62 x 70 cm.
 


Afbeelding 21, Dirk-Jan Zetstra, Man met borrel, 2011, olieverf op doek, op paneel bevestigd (marouflé), 70 x 60 cm.

 

Ruben Lekkerkerker
Ruben Lekkerkerker (1990) woont en werkt in Schoonhoven. In 2009 begon hij met de opleiding Illustratie aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en in de zomer van 2013 studeerde hij hierin af. Zijn illustraties zijn onder andere getoond in tijdschriften en op posters. Daarnaast maakt hij vrij werk, waarin ook andere media een rol spelen.

Lekkerkerker gebruikt in zijn werk verschillende technieken. Naast pen en inkt op papier maakt hij gebruik van fotografie, diverse druktechnieken, collagetechnieken en computerprogramma’s als Illustrator en Photoshop. Daarnaast werkt hij graag met oude materialen als kaften en bladzijden uit oude boeken, zoals te zien is in One Nation under God (afbeelding 22).

In zijn werk spelen contrasten vaak een belangrijke rol. Lekkerkerker speelt met tegenstellingen en probeert hiermee de beschouwer aan het denken te zetten. Zo zette hij in het project Forced Nature (2012) de tegenstelling tussen de vrije natuur en de drang van de mens om deze te beheersen centraal. In het eerste deel van het project deed hij dit door composities te maken met bladeren die tot geometrische vormen geknipt waren. In Forced Nature Part 2 fotografeerde hij buxusstruiken die hij met graffiti in felle kleuren had gespoten (afbeelding 22).

Een werk van Lekkerkerker dat duidelijk verwijst naar het christelijk geloof is de serie One Nation Under God. Door middel van een serie tekeningen gaat hij in op de overeenkomsten en verschillen tussen verscheidene stromingen binnen het christelijk geloof. Op zijn website schrijft hij over het project het volgende: ‘All Christians have one Bible. They each interpreted this differently. They all claim to have the Truth. What do they have in common and what is different?’.(89)

Hij heeft dit thema uitgewerkt in drie sets van vijf tot zeven tekeningen. In de eerste vijf tekeningen belicht hij de verschillende hoofddeksels en haardrachten die gebruikelijk zijn binnen de verschillende christelijke stromingen. Zo zien we een bisschopsmijter, de tonsuur van een monnik, het opgestoken haar van een vrouw, een vrouw met een hoed, en een Messiasbelijdende jood met een keppeltje. In de tweede serie tekeningen zijn de verschillende soorten zitplaatsen in kerkgebouwen te zien. Als laatste stelt hij de verschillende manieren van gebed aan de orde. Op elke tekening zien we twee handen in een biddende houding, maar allemaal op een andere manier. Als we terugblikken

 

Afbeelding 22, Ruben Lekkerkerker, One Nation Under God, 2012, pen, inkt en oude boekenkaften.

op de vier mogelijke relaties tussen een kunstwerk en de geloofsovertuiging van zijn maker, komt dit werk het meest dicht bij de vierde benadering, waarin de kunstenaar in zijn werk direct verwijst naar zijn godsdienst.

Wat betreft de verwijzingen naar het christendom is dit werk uniek in het oeuvre van Lekkerkerker. Andere werken worden volgens de kunstenaar wel beïnvloed door zijn geloofsovertuiging, maar refereren er niet expliciet aan. Lekkerkerker geeft zelf aan dat het belangrijkste doel dat hij met zijn werk heeft, mensen aan het denken zetten is: ‘Ik hoop ook echt dat mensen anders gaan denken door mijn werk, anders gaan kijken.’(90)  Hieruit blijkt ook dat de kunstenaar zich met zijn werk niet alleen op christenen richt. 
 

Afbeelding 23, Ruben Lekkerkerker, Forced Nature Part 2, 2012, graffiti op buxusstruiken.

 

4.2 Algemeen

Naast Van den Noort, Van Woerkom, Zetstra en Lekkerkerker heb ik voor ArtWay ook het werk van circa twintig andere jonge kunstenaars onderzocht. In deze paragraaf zal ik conclusies trekken uit de beschrijvingen hierboven en uit het onderzoek als geheel.

Zoals blijkt uit de beschrijvingen van de vier uitgelichte kunstenaars, heerst er veel diversiteit onder de jonge christelijke kunstenaars. Er is een grote verscheidenheid in stijl en werkwijze en er zijn geen kenmerken aan te wijzen die voor alle oeuvres gelden. Zowel conceptueel werk als traditioneel, meer op het esthetische gerichte werk is vertegenwoordigd. De werken variëren van realistisch tot abstract, van grote installaties tot kleine schilderijen en van kleurrijke beelden tot sobere pentekeningen. Wel lijkt het abstracte werk een uitzondering te vormen in het werk van de jonge kunstenaars: circa negentig procent van de onderzochte kunstenaars houdt zich voornamelijk bezig met figuratief werk. Ook is er gekeken of er in de onderwerpkeuze en thematiek van het werk structurele overeenkomsten waren. Dit bleek niet het geval te zijn. Een greep uit de behandelde thema’s: (omgang met de) natuur, de kwetsbaarheid van kinderen, fantasie en verwondering, verschillende werelden, de weggooicultuur en de vanitasgedachte.

Wat uit de beschrijvingen van de vier kunstenaars al enigszins blijkt, kwam ook naar voren in het onderzoek voor ArtWay: dat vrijwel geen van de kunstenaars zijn geloofsovertuiging direct uit in zijn werk. Het werk One Nation under God van Ruben Lekkerkerker, dat hiervoor besproken is, is hierop een uitzondering (afbeelding 21). Hierbij moet echter vermeld worden dat het wat dat betreft ook een uitzondering is in het oeuvre van Lekkerkerker. Als we kijken naar de vier benaderingen die in het tweede hoofdstuk beschreven zijn, pasten ruim tachtig procent van de kunstenaars bij de tweede of derde benadering. De geloofsovertuiging van de kunstenaar speelt wel een rol in het werk, maar dit is niet te zien voor de beschouwer.

Een andere uitkomst van het onderzoek die hier nauw mee samenhangt, is dat de de meeste kunstenaars niet of nauwelijks voor de kerk of voor een specifiek christelijk publiek werken. Ook in de toelichtingen bij Van den Noort, Van Woerkom, Zetstra en Lekkerkerker kwam dit naar voren. Ze willen met hun werk in de seculiere kunstwereld en midden in de maatschappij staan. Uit interviews bleek dat de kunstenaars vooral schoonheid willen tonen, mensen willen inspireren en aan het denken willen zetten. Ze willen de beschouwer vaak met nieuwe ogen naar hun omgeving laten kijken. Hoewel ze met hun werk willen communiceren, wordt duidelijk dat kunst voor deze kunstenaars geen vorm van evangelisatie is. Ze omarmen de gelaagdheid van kunst en laten in hun werk ruimte voor verschillende interpretaties, net zoals andere, niet-gelovige kunstenaars dit doen.

Samenvattend kunnen we zeggen dat de jonge christelijke kunstenaars van dit moment zich niet wezenlijk onderscheiden van andere kunstenaars. We zien dat elke kunstenaar op grond van zijn eigen persoonlijkheid en overtuigingen zijn eigen weg zoekt tussen de vele mogelijkheden die in de kunstwereld van vandaag voor handen zijn.

 

5. BEWEEGREDENEN JONGE KUNSTENAARS

Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek voor ArtWay is opnieuw contact gezocht met de jonge kunstenaars. Er is een enquête gehouden waarin specifiek ingegaan werd op rol die de geloofsovertuiging van de kunstenaar speelt in zijn of haar werk. Hierbij werd, net als in het eerste onderzoek, gevraagd in hoeverre dit het geval is, maar behalve dat werd er ook ingegaan op mogelijke redenen hiervoor. Verschillende aspecten van hun kunstenaarschap kwamen hierbij aan de orde, zoals de motivatie om kunst te maken, de rol van de kerk en de kunstwereld, eventuele spanningen die tijdens de opleiding ervaren werden en verschillen en overeenkomsten tussen de generaties. De volledige vragenlijst is te vinden in bijlage 1. In bijlage 2 zijn alle reacties opgenomen en in bijlage 3 is een schematisch overzicht van de reacties weergegeven. Hieronder zullen de reacties van de kunstenaars per onderdeel worden besproken.

5.1 Relatie eigen werk en geloofsovertuiging

Vrijwel alle kunstenaars die voor dit onderzoek ondervraagd zijn hebben aangegeven aan dat hun geloofsovertuiging een matige tot grote rol speelt in hun werk als kunstenaar, omdat deze voor een groot deel hun visie op het leven en op de wereld bepaalt. Linda Zwart is er hier een van. Ze formuleerde het als volgt:

          'Mijn geloofsovertuiging zorgt ervoor dat ik bepaalde standpunten met mij mee draag. Deze worden dan bewust of onbewust ook in mijn werk zichtbaar. Ik houd bijvoorbeeld erg veel van melancholie, veel somberheid is ook in mijn eigen werk te zien. Ik denk zelf dat mijn geloofsopvatting hier een rol in speelt. Somber over de wereld waar we vandaag de dag in leven, waar veel verdriet en pijn is. En een overtuiging dat er een plek is waar geen ellende is. Het is niet bewust dat ik zo'n boodschap in mijn werk wil leggen, absoluut niet. Maar ik denk dat het wel iets laat zien over hoe ik naar deze wereld kijk.'(91)   

    


Afbeelding 24, Linda Zwart, geen titel, 2013, met koffie bewerkt papier, potlood, Photoshop.

Als we naar werk van Linda Zwart kijken, zoals op afbeelding 24 getoond is, valt de melancholische sfeer inderdaad op. Doordat ze haar tekenpapier van tevoren bewerkte met koffie, is er een bruinige, oneffen achtergrond gecreëerd. Dit zorgt ervoor dat haar tekening een oude, vergeelde indruk maakt. Ook uit de voorstelling spreekt melancholie. Zwart tekende de handen van een oude man, leunend op een wandelstok, waardoor het beeld associaties oproept van een oude man die in gedachten verzonken op een bankje zit. De vogels verbeelden echter het tegenovergestelde en kunnen worden geassocieerd met vrijheid en levendigheid. Zo kan de tegenstelling die Zwart beschrijft, die tussen melancholie of somberheid en het bestaan van een betere wereld, in dit werk gevonden worden.

Zoals gezegd is de relatie tussen de geloofsovertuiging en het kunstenaarschap zoals Zwart die formuleert, kenmerkend voor de jonge christenkunstenaars die ik ondervroeg. Los daarvan zijn er natuurlijk kleine nuanceverschillen: zo gaf de één aan dat de christelijke levensvisie een onbewuste rol speelt in het proces, terwijl de ander aangaf concreet inspiratie te putten uit gebed. De kern, namelijk dat het geloof de persoonlijkheid vormt en daardoor ook invloed uitoefent op het werk van de kunstenaar, was bij alle kunstenaars hetzelfde. Een groot deel van de kunstenaars gaf hierbij aan dat ze hun christelijke levensvisie in hun werk niet uiten door specifiek christelijke thematiek te behandelen, of christelijke of Bijbelse elementen weer te geven. Onder andere Margje Schuurman gaf dit aan in haar reactie.

            'Het is niet zo dat ik bewust een christelijk thema voor een werk neem of de boodschap van het Evangelie wil overbrengen. De thema’s die ik gebruik worden echter wel gekozen en ingevuld vanuit mijn christelijke houding, wat ook van invloed is op de keuzes voor vorm, materiaal en werkwijze. Mijn geloof is dus (voor mij) zichtbaar en van belang tijdens mijn werkproces, maar zal niet altijd in het werk zichtbaar zijn.'(92)           

Ook Marisa Rappard beschreef dat de verwijzingen naar haar geloof die in haar werk aanwezig zijn niet altijd zichtbaar zijn voor de beschouwer:

          'Meerdere van mijn werken gaan over hoe ik God zie, en zijn relatie tot de mens. Die werken zijn echter ook op een andere manier te lezen, ze zijn niet heel letterlijk; een niet-gelovige zal ze misschien anders lezen.'(93)    

Bram Kneppers gaf aan dat het geloof hem in zijn werk vooral inspireert ‘op filosofisch niveau, maar niet voor de concrete vorm (dat ik Christus aan het kruis teken of zo).’(94)

5.2 Redenen

Niet evangeliseren
Bij het beantwoorden van de tweede vraag, de vraag waarom de (eventuele) verwijzingen naar het geloof zo subtiel zijn, zijn de kunstenaars verder ingegaan op de rol die het geloof speelt in hun werk. Kunstenaars gaven verschillende redenen voor het feit dat hun werk niet of nauwelijks direct verwijst naar hun geloofsovertuiging. Allereerst werd bij het grootste deel van de kunstenaars duidelijk dat het maken van kunst op de eerste plaats staat, en dat ze hun werk niet maken om te evangeliseren of om een bepaalde levensovertuiging naar de beschouwer te communiceren. Er werd verschillende malen een vergelijking gemaakt met christenen met een ander beroep: een bakker bakt geen christelijke broden en een arts behandelt niet alleen christelijke patiënten.(95)  Op die manier, zo gaven verscheidene ondervraagden aan, willen de kunstenaars hun talent inzetten om de samenleving te dienen en voelen ze zich hierin niet verplicht om christelijke thema’s aan te snijden.

David van der Meer formuleerde waarom kunstenaars deze behoefte volgens hem niet meer voelen:

           'Je kan je ook afvragen waarom er geen tot weinig portretten meer geschilderd worden. De wereld verandert door de komst van nieuwe media. De kunst verandert met de wereld mee. Er bestaan nieuwe technieken om het geloof uit of over te dragen. Kunst is hierin niet meer een relevant/actueel medium.'(96)     

Weerstand kunstwereld
Een reden die twee kunstenaars gaven om geen expliciet christelijke elementen te tonen, is dat ze graag voor een zo breed mogelijk publiek willen werken.(97)  Ook in de uitspraken van andere kunstenaars kwam het idee naar voren dat kunst waarin christelijke thema’s expliciet aan de orde worden gesteld, niet interessant zou zijn voor niet-christenen of door hen niet serieus zou worden genomen. Bram Kneppers geeft dit met de volgende woorden aan:

            'Het christelijk geloof heeft volgens mij die status verworven dat je als kunstenaar niet serieus meer wordt genomen door de professionele kunstwereld als je als kunstenaar iets probeert uit te dragen van de tegenwoordig bekende uiterlijke vorm van het christelijk geloof.'(98) 

Ook Frank van der Hoeven heeft het gevoel niet-christenen weg te jagen met werk dat expliciet over het geloof gaat. Hij probeert bij zijn publiek aan te sluiten door meer universele thema’s te behandelen:

         'Ik ben van mening dat je niet overduidelijk moet preken in kunst, omdat het dan ten eerste niet serieus genomen wordt door de kunstwereld en het brede publiek (die je dus juist wel wilt bereiken). Ook vind ik persoonlijk dat het doel om alleen te evangeliseren averechts werkt bij de moderne mens, het jaagt ze weg. Dus als ik mijn werk persoonlijk betrokken houd bij de mens en de zoektocht van de mens naar liefde en geluk en haar pijn en moeite weergeef, dan maak ik interesse los en wordt de kijker geprikkeld om na te gaan denken, op dat moment zelf of later. Mensen gaan zichzelf afvragen hoe ze over de grote levensvragen denken. Ik hoop dus dat de kijker wordt geprikkeld om na te denken over of er meer is dan dit leven alleen.'(99)        

In de vragenlijst is verder gevraagd naar eventuele spanningen op het snijvlak tussen het christen zijn en het kunstenaarschap. De reacties hierop waren zeer uiteenlopend: de een gaf aan helemaal geen spanningen te ervaren, terwijl anderen beschreven hoezeer ze hiermee worstelden. Acht kunstenaars hoorden bij de eerste groep en wanneer ze een toelichting gaven, beschreven ze hierin steeds het respect dat in de kunstwereld aanwezig is.(100) Zo schreef Sjoukje Gootjes dat je ‘in de kunstwereld mag zijn wie je bent’.(101) Ook kunstenaars die wel een spanning ervoeren, gaven vaak aan dat er ondanks dat wel sprake was van veel respect.(102)  Niet iedereen was het hier echter mee eens: bij de vraag of de kunstenaars het idee hadden dat er de laatste jaren meer openheid is gekomen tegenover religie, benadrukten veel ondervraagden dat er veel respect was voor allerlei religies en overtuigingen, maar dat het christendom hierin een ondergeschikte plaats had.(103) Juist als christen ervoeren verschillende kunstenaars veel vooroordelen, zowel tijdens hun opleiding als tijdens hun carrière als kunstenaar. Marisa Rappard legde het als volgt uit:

         'Het gros van de mensen die ik in de kunstwereld tegenkom gelooft niet (meer), en een deel daarvan kijkt in mijn ervaring neer op christenen. Ze vinden het christendom achterhaald, associëren je vaak direct met een streng gelovig slag mensen waar ik me ook niet echt bij thuis voel, en vinden bovendien dat je als kunstenaar beperkt bent in je uitingsmogelijkheden wanneer je gelooft; je zou bepaalde dingen niet mogen maken, eerder in clichés vervallen.'(104)      

Rianne Bakker ervaart eenzelfde weerstand tegen haar achtergrond, ‘alsof een blik vanuit de gelovige altijd subjectief, nauw en onbetrouwbaar is.’ Hetzelfde geldt voor Henrike Gootjes, die hier met name tijdens haar opleiding mee te maken had:

        ' […] alles mag, maar op geloofsovertuiging rust een groot taboe. Je belandt onmiddellijk in een irrelevante hoek. Je mag geloven in God en interesse in Jezus van Nazareth wel bekritiseren en er belachelijk en achterhaald over doen maar als ware realiteit en bron van levenslust, zin en inspiratie is het moeilijk om over te praten. Alsof het hyperintiem is. Ik had vaak last van alle vooroordelen die hierover zijn. Veel docenten waren van de generatie die met geweld afstand hadden gedaan van gereformeerde roots. Kerk, geloof en de Bijbel werden erg gewantrouwd als onderwerp voor kunstwerken.'(105)       

Of de kunstenaars nu spanning (hebben) ervaren of niet, veel van hen gaven aan dat ze te maken hadden met onbegrip. Doordat ze nauwelijks letterlijk verwijzen naar hun geloofsovertuiging en aansluiten bij de ‘seculiere beeldtaal’ hebben ze niet het gevoel afgewezen te worden, maar ongeveer de helft van de kunstenaars merken ondanks dat een zekere weerstand op als het gaat over hun geloofsovertuiging. Ze hebben ervaren dat het niet op prijs wordt gesteld wanneer hun geloofsopvattingen expliciet aanwezig zijn in hun kunstenaarschap.

Hoewel de meeste kunstenaars in hun werk dus niet concreet verwijzen naar hun geloof, gaan ze op verschillende manieren om met het kenbaar maken van hun overtuiging aan anderen. Ook hieraan is in de vragenlijst aandacht besteed. Uit de reacties bleek dat bijna een derde van de kunstenaars dit lastig vindt en worstelt met de vraag of ze uitspraken doen moeten doen over hun geloof en in hoeverre ze zichzelf moeten profileren als christelijke kunstenaar.(106)  Enerzijds willen ze eerlijk zijn over hun geloofsovertuiging en deze niet onder stoelen of banken steken. Wanneer gevraagd wordt naar hun standpunten of achtergrond, willen ze hierin open kunnen zijn over hun geloof. Anderzijds merken ze dat er vooroordelen zijn en vrezen ze in een hokje te worden geplaatst. Bovendien willen ze de blik van de beschouwer niet te veel sturen en ruimte geven voor verschillende interpretaties. Dit bleek ook uit de reactie van Marisa Rappard:

         'Ik worstel er wel mee, omdat ik een aantal niet zo prettige ervaringen heb gehad nadat ik mijn geloof kenbaar had gemaakt, in die zin dat ik door de ander meteen in een hokje werd gedrukt en dat een nogal vervelend gesprek opleverde. Ook wil ik liever niet dat men mijn werk als “christelijk” gaat zien, omdat ik vrees dat mensen met een beperkte blik mijn werk gaan lezen.'(107)    

De andere kunstenaars, een kleine meerderheid van de ondervraagden, hebben weinig moeite met deze kwestie. Ze beschreven vaak enigszins terughoudend te zijn in het spreken over hun geloof in de kunstwereld, maar ze verbergen het niet als het aan de orde komt of als er naar gevraagd wordt. Zo schreef Bram Kneppers: ‘Ik voel niet de behoefte om ongevraagd over het christendom te beginnen. Wellicht is er in een gesprek wel eens ruimte voor. Ik worstel er niet mee, voel geen druk op me staan.’(108)

Vier van de 21 kunstenaars gaven hierbij aan dat het voor beschouwers niet nodig is om de achtergrond van de maker te kennen om het werk te kunnen begrijpen.(109)  Zoals gezegd bevatten veel werken geen rechtstreekse link met het christelijk geloof en wanneer dit wel het geval is, kan het werk vaak op meerdere manieren geïnterpreteerd worden. Reacties als die van Marisa Rappard maken duidelijk dat de kunstenaar die ruimte bewust open wil laten. Ook David van der Meer gaf dit aan: ‘Ik wil dat de toeschouwer op een neutrale manier naar mijn werk kan kijken.’(110)

Ook op een andere manier kwam bij de ondervraagden het spanningsveld van christen zijn in een seculiere kunstwereld aan de orde. Behalve de visie van de kunstwereld op hen, kwam namelijk ook hun (christelijke) visie op de kunstwereld naar voren. Hoewel een van de kunstenaars aangaf dat in de kunstwereld ‘alles mag’ en er geen taboes zijn, noemden een paar van de ondervraagde kunstenaars dat ze sommige kunst niet kunnen waarderen vanwege hun religieuze overtuiging. Ze voelen een spanning wanneer ze in aanraking komen met kunst die haaks staat op de christelijke waarden. Rianne Bakker zegt er het volgende over:

          'Ik ben niet content met schreeuwerige beelden, van ruwe seksualiteit, geweld, geloofsbekritisering, of meer van dien aard. Maar dat is niet alleen omdat ik in God geloof. Ik heb daar een afkeer van omdat het mij raakt, omdat het ten koste gaat van mensen. Verminkte (af)beeld(ing)en van de (lijdende) Christus raken mij wel direct. […] Bespotting richting Hem voelt hetzelfde als bespotting richting mij. Ik kan me daar erg over opwinden.'(111)      

Ook Trude Euser-van Beest geeft aan dat ze sommige kunst niet kan waarderen vanwege haar geloof: ‘Als men wil shockeren door God belachelijk te maken en men doet dat met kunst, dan raakt me dat wel.’(112)  Deze vorm van spanning heeft niet direct invloed op wat de kunstenaars maken, maar beïnvloedt vooral wat ze niet maken.

Moeilijk
Enkele kunstenaars gaven aan dat ze niet per se geen christelijke elementen in hun werk willen verwerken, maar dat ze vooral niet goed weten hoe ze dit op een vernieuwende, boeiende en respectvolle manier kunnen doen. Bij Corine de Man-van Tol is dit ook het geval: enerzijds voelt ze de drang om iets eigens, eigentijds en prikkelends te maken, maar tegelijkertijd wil ze andere christenen niet kwetsen:

           ' […] Ook vanwege een bepaalde schroom. Het afbeelden van Jezus en Bijbelse taferelen is toch iets waarvan ik vind dat het met respect en nadenken moet gebeuren. Ik wil nogal eens kritisch zijn in mijn werk wanneer ik mijn geloof er echt bij betrek, maar ik wil mensen niet onnodig voor het hoofd stoten.'(113)     

Margje Schuurman beschreef de problematiek rond het verwijzen naar het christendom in combinatie met het willen aantrekken van een breed publiek:

         'Daarnaast is het ontzettend lastig om een christelijk symbool, verhaal of thema op een vernieuwende en aansprekende manier te gebruiken. Een goed werk maken met een christelijk thema vraagt volgens mij veel fijngevoeligheid en kennis van theologie, filosofie en de huidige tijdsgeest. Ik vrees dat het anders al snel te oubollig wordt en te beperkt, alleen begrijpbaar voor christenen en zonder invloed in de ‘gewone’ wereld.'(114)               

Weerstand kerk
Als laatste wordt de rol van de kerk genoemd. Of beter gezegd: het ontbreken van de rol van de kerk. De jonge kunstenaars ervaren weinig of geen stimulans om hun werk voor christelijke doeleinden in te zetten. Hoewel lang niet alle kunstenaars de behoefte voelen om kunst voor zo’n specifieke doelgroep te maken, werd in de enquête door een handvol kunstenaars aangegeven dat ze zich niet gesteund voelen door hun christelijke omgeving. Zo gaf Ruben Lekkerkerker aan: ‘vaak voel ik mij onbegrepen […] in de geloofswereld omdat de mensen daar minder openstaan voor kunst.’(115)

Ook Margje Schuurman, Rianne Bakker en Kirsten Roth-Koch hebben te maken met opvattingen van christenen die tegen hun visie als kunstenaar ingaan:

           '[…] wat de doorsnee christen graag aan de wand wil hebben: een veilig plaatje van een stralende Jezus of een adelaar met een handgeschreven vrome tekst eronder. Christenen hebben te weinig verstand van kunst doordat het beeld in de kerk een te kleine rol speelt en verwachten dat een christelijke kunstenaar de bijbel naschildert. Een kunstenaar die dienstbaar wil zijn moet het evangelie verkondigen in zijn werk.'(116)

          'Men gaat er vaak vanuit dat het kunst maken ter vermaak en op hobbymatig niveau gebeurd.'(117)

          'De kerk waar ik uit kom, de pinkstergemeente, daar is weinig aandacht voor het schone en kunst. Kunst moest daar altijd staan in dienst van het geloof, op een heel enge manier, en wel om te evangeliseren. Of 'profetisch' (lees: intuïtief, zonder voorstudies of moeite, tijdens de dienst iets maken onder inspiratie van de muziek) of gratis en het liefst alle drie.'(118)            

Door dit soort opvattingen voelen jonge christelijke kunstenaars zich niet serieus genomen in de kerk, wanneer het om hun werk gaat en houden ze hun werk vaker buiten de kerk. Het gevolg hiervan is dat veel kunstenaars zich met hun werk nadrukkelijk richten op de seculiere kunstwereld en ze daardoor voorzichtiger zijn met het gebruiken van christelijke elementen in hun werk.

5.3 Kunstenaars die wel verwijzen naar het christelijk geloof

Ongeveer driekwart van de kunstenaars maakten in de enquête duidelijk dat ze niet per se tegen christelijke verwijzingen in kunst zijn. Ze zien de waarde van symboliek en clichés in en sommige ondervraagden gaven aan het te waarderen als kunstenaars deze inzetten om iets van hun geloof te uiten.(119)  Wel kwam naar voren dat dit op een vernieuwende, eigentijdse manier moet gebeuren. Ditzelfde geldt voor het verbeelden van bijbelse taferelen: volgens ondervraagden moet kunst in zekere mate expressief zijn en moet er in een werk iets van de kunstenaar verborgen liggen. De kunstenaars gaven aan dat bij clichématige beelden en bijbelse taferelen het gevaar kan ontstaan dat het een illustratie wordt, een letterlijke afbeelding van iets, wat weinig meerwaarde heeft.

         'Ik kan het waarderen dat er kunstenaars zijn die wel werk maken dat heel duidelijk christelijke thema’s verbeeldt, maar niet iedere christen is dominee en ook niet elke christenkunstenaar hoeft dominee te zijn.'(120)

         'Symboliek en clichés zijn vaak symbolen en clichés omdat ze een gedeelde waarheid bevatten. Ze worden begrepen. Dat geldt ook voor christelijke symbolen. Daarom kan ik me voorstellen dat ik ze zou kunnen gebruiken.'121)        

Zoals ook in het tweede citaat naar voren komt, bleek dat een aantal kunstenaars niet uitsluit dat ze in de toekomst met meer symboliek en christelijke verwijzingen zullen werken. Drie kunstenaars brachten dit aan de orde.(122)

Oudere generatie christenkunstenaars
Tot slot is er onderzocht in hoeverre de kunstenaars een verschil ervaren tussen hun eigen generatie en de oudere generatie hedendaagse kunstenaars. Om erachter te komen of de jonge kunstenaars het verschil tussen het werk van de generatie boven hen en hun eigen werk opmerkten, is hiernaar gevraagd in de enquête.

Veel van de ondervraagden vonden dit lastig te beoordelen omdat ze het werk van de vorige generatie niet of nauwelijks kennen. Negen van de eenentwintig kunstenaars gaven dan ook aan het niet te weten. Drie kunstenaars lieten in hun antwoorden blijken dat ze geen verschil opmerkten tussen hun generatie en de vorige: ‘Er zijn altijd christelijke thema’s te zien geweest, maar ook altijd christenkunstenaars die ander werk maken’, aldus Trude Euser-van Beest.(123)  Een groot deel van de kunstenaars, de overige tien, gaven echter aan dat ze een verschil zagen tussen het werk van de twee generaties. Opvallend was dat ze bij het beschrijven van het verschil, vrijwel allemaal een andere toelichting gaven. Behalve dat jonge kunstenaars minder christelijke elementen en symboliek in hun werk leggen en zich meer aansluiten bij de seculiere beeldtaal, werd er bijvoorbeeld ook gesteld dat de jonge generatie in hun werk minder respect voor de kerk zou hebben (Ruben Lekkerkerker)(124) en dat er op een meer ontspannen manier om wordt gegaan met de vraag of iets acceptabel is of niet (Bram Kneppers).(125) Davitha van de Kuilen-Terlouw formuleerde het idee dat de kunst van jonge kunstenaars meer gericht is op vragen stellen in plaats van het geven van antwoorden:

         'Ik denk dat jonge christelijke kunstenaars meer kwetsbaarheid durven laten zien in hun twijfels, angsten, onzekerheden, geloofszaken. Ze durven meer vragen te stellen. Oude christelijke kunstenaars gaan vaker uit van al langer bestaande vraagstukken of algemene waarheden.'(126)        

Verder was het opvallend dat één van de kunstenaars, Frank van der Hoeven, aangaf dat de jonge generatie meer figuratief werk maakt, terwijl een ander, Suzette Roza, stelde dat ze juist meer abstract en conceptueel werken, en minder gericht is op het figuratieve.(127) 

 

6. REFLECTIE

In de voorgaande hoofdstukken zijn allerlei verschillende aspecten van hedendaagse christelijke kunst en christelijke hedendaagse kunstenaars aan bod gekomen. Om het overzicht te behouden, zullen eerst de belangrijkste uitkomsten van elk hoofdstuk kort worden weergegeven.

6. 1 Terugblik

In het eerste hoofdstuk werd beschreven welke plaats het christendom had in de Nederlandse hedendaagse kunst vanaf 1950. Daarvoor leken de twee in Nederland onverenigbaar, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, waar hedendaagse kunst onder andere ingezet werd in kerken. In de jaren vijftig en zestig was er in Nederland steeds meer belangstelling voor christelijke kunst, maar vanaf het einde van de jaren zestig veranderde dit en werd dit aanzienlijk minder. Een andere ontwikkeling die in de jaren zestig begon is de verandering van de boodschap die de christelijke kunst uitdroeg. Waar de werken eerst een ‘christelijke boodschap’, een boodschap die in lijn is met het christendom, uitdroegen, werden er in de kunst van de jaren zestig steeds meer vragen gesteld rondom het christendom en religie. De christelijke kunst van deze periode wordt dan ook regelmatig beschreven als confronterend of vervreemdend. Sinds halverwege de jaren negentig lijkt er een nieuwe ontwikkeling plaats te vinden: de belangstelling voor christelijke kunst lijkt weer te groeien en tegenwoordig wordt er door verschillende partijen gesproken van een heropleving voor christendom in kunst.

In het eerste hoofdstuk is ook ingegaan op het metamodernisme. Volgens deze theorie zou er nu weer meer positieve belangstelling zijn voor het aanhangen van een religie of ideaal. Het logische gevolg hiervan zou zijn dat christelijke kunst waarin het christendom wordt aangehangen meer gewaardeerd zou worden. Een groot deel van de jonge kunstenaars die ondervraagd werden, gaven echter aan dit niet zo te ervaren. Sommigen herkenden wel meer openheid tegenover religies, maar hadden niet het gevoel dat dit ook gold voor het christendom.

In het tweede hoofdstuk kwam eerst de twintigste-eeuwse kunsthistoricus H.R. Rookmaaker aan bod. Hij was van mening dat een christenkunstenaar in de eerste plaats zijn talent moet gebruiken, dus kunst moet maken. Natuurlijk moet hij dit doen vanuit zijn eigen persoonlijkheid en christelijke identiteit, maar dit hoeft volgens Rookmaaker niet te betekenen dat er in het werk direct wordt verwezen naar het christendom. Bovendien maakte de kunsthistoricus duidelijk dat een christelijke kunstenaar niet per se voor een christelijk publiek moet werken. Juist door een plaats in te nemen in de seculiere kunstwereld kan hij iets van zijn christelijke identiteit tonen, of dit nu door zijn werk is of op een andere manier. Behalve de visie van Rookmaaker werden in dit hoofdstuk ook vier manieren beschreven waarop de geloofsovertuiging een rol kan spelen in een kunstwerk of oeuvre. Deze liepen uiteen van helemaal geen rol tot een grote rol waarbij direct naar het christendom wordt verwezen in een kunstwerk.

In het derde hoofdstuk kwam de oudere generatie christenkunstenaars aan bod. Hieruit werd duidelijk dat in het werk van deze generatie vaak wordt verwezen naar het christendom. Soms gebeurt dit op een subtiele manier, waardoor de werken ook anders geïnterpreteerd kunnen worden, maar regelmatig gebeurt het ook op een directe, herkenbare manier, waarbij de verwijzing naar het christelijk geloof voor iedere beschouwer duidelijk is. Het gevolg hiervan is dat deze generatie kunstenaars relatief vaak in kerken of religieus georiënteerde musea of tentoonstellingen exposeert. Tegelijkertijd hebben de beschreven kunstenaars ook een plek verworven in de seculiere kunstwereld, doordat ze zich in hun werk niet alleen op christenen richten.

Het vierde hoofdstuk stond in het teken van jonge christelijke kunstenaars, de groep waaronder de vragenlijsten waren verspreid. Uit de beschrijvingen van de vier kunstenaars bleek dat ze op verschillende manieren met hun geloof omgaan in hun werk, en dat alle vier benaderingen uit het tweede hoofdstuk vertegenwoordigd zijn. Toch kwam uit het onderzoek onder de twintig kunstenaars een duidelijke lijn naar voren, want meer dan driekwart van de kunstenaars bleek te werken volgens de tweede of derde benadering: het geloof van de kunstenaar speelt op de achtergrond vaak een matig tot grote rol, maar dat is voor de beschouwer meestal niet te herkennen in het werk. Ook bleek dat de kunstenaars zich nauwelijks richten op een specifiek christelijk publiek, maar dat ze juist de seculiere (kunst)wereld willen bereiken.

In het daaropvolgende hoofdstuk werd dieper ingegaan op de relatie tussen het geloof van de kunstenaars en hun werk. Uit de vragenlijsten kwamen verschillende aspecten van de jonge christenkunstenaars en hun werk naar voren. Ten eerste werd duidelijk dat de kunstenaars hun werk niet maken om te evangeliseren. Het maken van goede kunst staat voor hen centraal en hun christelijke identiteit komt daarbij op de tweede plaats. Bovendien willen ze hun publiek niet beperken tot christenen en hebben ze het gevoel dit wel te doen wanneer er duidelijk christelijke elementen gebruikt worden. Deze gevoelens hebben gedeeltelijk te maken met de weerstand die ze (hebben) ervaren vanuit de seculiere kunstwereld. Verschillende kunstenaars gaven aan dat er wel respect was voor hun overtuiging, maar dat het niet werd gewaardeerd wanneer deze duidelijk in hun werk werd geuit. Daarnaast hebben sommige kunstenaars ook weerstand ervaren vanuit hun christelijke omgeving en de kerk. Omdat ze het gevoel hadden door andere christenen niet serieus genomen te worden, ontbreekt bij kunstenaars de stimulans werk te maken voor de kerk of voor een christelijk publiek. Een andere reden die kunstenaars gaven om geen typisch christelijke beeldtaal in hun werk te gebruiken was het feit dat ze het moeilijk vonden om dit op een vernieuwende manier te doen.

6.2 Ontwikkelingen

Wanneer de uitkomsten van deze hoofdstukken samen worden gezien, wordt duidelijk dat er verschillende ontwikkelingen gaande zijn. Ten eerste is er een ontwikkeling gaande in het werk van christenkunstenaars. Waar het christendom een halve eeuw geleden veel zichtbaarder was in kunst, kunnen we concluderen dat het nu veel subtieler aanwezig is. De christelijke overtuigingen van kunstenaars spelen nog steeds een rol in hun werk, maar worden door de jonge generatie op een minder directe manier geuit. Het geloof is vaak aanwezig in een diepere laag in het kunstwerk, waardoor het voor de beschouwer niet opvallend zichtbaar is. Gebleken is dat kunstenaars hun geloof niet willen verbergen, maar dat ze het op een toegankelijke – maar tevens subtiele – manier willen doorgeven. Bewust of onbewust leggen ze hun christelijke ideeën en overtuigingen in hun werk, maar ze doen dit niet met behulp van typisch christelijke beeldelementen. Ze willen iets van zichzelf als persoon doorgeven en het christendom is daarmee verweven. Wanneer deze denk- en werkwijze naast de visie van H.R. Rookmaaker wordt gelegd, zijn er veel overeenkomsten te zien. Ten eerste richten de kunstenaars zich in eerste instantie op het maken van kunst. Ze willen hun talent ten volle benutten en zetten dit in in de (seculiere) kunstwereld. Ze maken geen kunst om te evangeliseren, hoewel ze als persoon hun geloof niet willen verbergen. Voor sommige kunstenaars is dit makkelijker gezegd dan gedaan: uit de vragenlijst bleek dat een deel van de kunstenaars worstelt met de vraag in hoeverre ze hun geloof kenbaar moeten maken. Verder moet worden opgemerkt dat het onder de kunstenaars verschilt in hoeverre ze hier een duidelijke visie over hebben. Veel van de kunstenaars zijn nog niet lang geleden afgestudeerd, waardoor ze nog geen groot en vastomlijnd oeuvre op hebben gebouwd. Bij sommigen is hun werk, maar vaak ook hun visie op kwesties rondom geloof en kunst, nog in ontwikkeling.

Een van de redenen die kunstenaars geven om geen typisch christelijke beeldtaal te gebruiken in hun werk, is dat ze het gevoel hebben dat ze hiermee veel mensen niet kunnen bereiken. De vraag is of dit werkelijk zo is, want bij het bespreken van de oudere generatie christelijke kunstenaars zagen we dat de kunstenaars, ondanks hun christelijk georiënteerde werk, ook een plaats hadden verworven in de seculiere kunstwereld. Het gebruik van verwijzingen naar het christendom lijkt voor hen geen belemmering te zijn geweest om niet-christenen te bereiken. Toch zullen de jonge kunstenaars niet voor niets het gevoel hebben dat ze met christelijke beeldelementen veel mensen niet bereiken. Hoewel uit de vragenlijsten niet duidelijk blijkt waar hun vermoeden vandaan komt, wil ik wel een mogelijke verklaring geven. In de laatste decennia is de groep christenen in Nederland steeds kleiner geworden, waardoor steeds minder mensen affiniteit hebben met het christendom. Niet-christenen kennen de christelijke beeldtaal vaak nog wel, maar het zegt hen weinig en raakt hen niet persoonlijk. Hoewel de secularisering in de jaren zestig, zeventig en tachtig ook al sterk aanwezig was in Nederland, kende het seculiere publiek de christelijke beeldtaal nog van dichtbij, vanuit hun opvoeding of directe omgeving. De laatste decennia is de kloof tussen de christelijke beeldtaal en het persoonlijk leven van mensen steeds groter geworden. Dit zou kunnen verklaren waarom jonge kunstenaars het gevoel hebben mensen niet te kunnen raken met typisch christelijke beelden. Ook het feit dat er sinds 2002 geen christelijke kunstacademie meer in Nederland is, kan ervoor hebben gezorgd dat kunstenaars zich nog meer hebben geconformeerd aan de seculiere kunstwereld en dat hun werk zich hiervan minder onderscheid dan bij de oudere generatie kunstenaars het geval is.

In het eerste hoofdstuk kwam tegelijkertijd een andere ontwikkeling naar voren, namelijk die van een lichte heropleving van de christelijke kunst. In een aantal artikelen over de relatie tussen het christendom en hedendaagse kunst werd hierover gesproken.(128) Sinds halverwege de jaren negentig lijkt de hoeveelheid tentoonstellingen en publicaties over christelijke kunst toe te nemen, zo werd geconstateerd. Dit is deels te verklaren met de theorie van het metamodernisme, die stelt dat in de laatste decennia de waardering voor het aanhangen van een ideaal en het geloven in één waarheid is gegroeid. Dit zou met zich meebrengen dat er ook meer waardering is voor het uiten van een overtuiging in een kunstwerk en dat kunst waarin een ideaal naar voren komt dus positiever beschouwd wordt.

De twee hiervoor beschreven ontwikkelingen lijken elkaar tegen te spreken. Waarom voelen jonge christelijke kunstenaars zich bezwaard hun overtuiging in hun werk te uiten, terwijl de seculiere kunstwereld hier juist weer meer voor open lijkt te staan? Uit de voorgaande hoofdstukken kwam geen kant-en-klaar antwoord naar voren, maar toch wil ik een suggestie voor een verklaring doen, om zo meer grip te kunnen krijgen op dit vraagstuk. Hoewel de belangstelling voor christelijke kunst volgens De Wal al sinds halverwege de jaren negentig toeneemt, wil dit niet zeggen dat deze in de hele kunstwereld doorgedrongen is en voor iedereen merkbaar is. Omdat het nog een relatief kleinschalige ontwikkeling is, heeft deze al nog niet op de hele kunstwereld, waaronder op de kunstacademies, invloed gehad. Uit de reacties van kunstenaars bleek dat op hun opleiding vaak het idee heerste dat de geloofsovertuiging vooral een privéaangelegenheid was en dat het niet gewenst was om deze in het werk te uiten. Omdat de jonge kunstenaars nog maar recent zijn afgestudeerd, is het niet raar dat de visie die ze op hun opleiding hebben meegekregen bij hen erg leeft. Dat wil echter niet zeggen dat daar geen verandering in kan komen.

 

CONCLUSIE

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de jongste generatie Nederlandse hedendaagse kunstenaars met een christelijke geloofsovertuiging. De vraag die als leidraad heeft gediend voor deze scriptie was de volgende:

Welke rol speelt de geloofsovertuiging van jonge christelijke kunstenaars in Nederland in hun werk en hoe kan deze rol verklaard worden?

Rol van geloofsovertuiging
Bij de 21 kunstenaars waarnaar onderzoek is gedaan is de relatie tussen hun geloofsovertuiging en hun werk verschillend. Bij circa tien procent van hen speelt het geloof nauwelijks een rol in hun werk. Ze beschouwen hun christelijke overtuiging als losstaand van hun werk als kunstenaar en putten geen directe inspiratie uit hun geloof. In hun werk worden dan ook geen typisch christelijke thema’s behandeld. Ook het andere uiterste komt vrijwel niet voor: er zijn geen jonge kunstenaars gevonden die in hun werk zo direct door hun christelijk geloof worden beïnvloed dat er hoofdzakelijk thema’s en beeldelementen worden gebruikt die naar het christendom verwijzen. Wel is er een tweetal werken waarin dit het geval is, maar deze zijn wat dat betreft uniek in het oeuvre van hun maker. Het overgrote deel van de kunstenaars zweeft ergens tussen deze twee uitersten in. Hun geloofsovertuiging speelt wel een rol in de werken, maar is voor de beschouwer – in elk geval op het eerste gezicht – niet te zien. Sommige van de onderzochte kunstenaars laten zich vooral op een indirecte manier door hun geloof beïnvloeden. Het geloof ligt aan de basis van bepaalde ideeën en visies die in hun werk een belangrijke rol spelen. Het christendom is dan niet direct in het werk te zien, maar is wel de belangrijkste inspiratiebron voor de thematiek, het materiaalgebruik of de stijl waarin gewerkt is. Andere kunstenaars laten zich op een meer directe manier inspireren door hun geloof. Ze beelden met hun werk bijvoorbeeld de moraal van een Bijbeltekst uit of verbeelden een gebeurtenis of gevoel uit hun persoonlijk geloofsleven. Dit doen ze echter op een manier die ruimte laat voor verschillende interpretaties, waardoor veel beschouwers de link met het geloof niet zullen leggen.

Beweegredenen
Door deze werkwijze van de jonge kunstenaars te vergelijken met die van oudere christenkunstenaars werd duidelijk dat er een ontwikkeling gaande is. Onder de vorige generatie christelijke kunstenaars was immers wel een groot aantal kunstenaars dat in hun werk direct naar de geloofsovertuiging verwees. Daarom is er gezocht naar oorzaken van deze ontwikkelingen. Middels vragenlijsten is onderzoek gedaan naar de beweegredenen van jonge kunstenaars. Hieruit volgde een aantal factoren, die ervoor hebben gezorgd dat de jonge hedendaagse christenkunstenaars nauwelijks expliciet verwijzen naar hun geloof. Deze factoren speelden bij de ondervraagde kunstenaars in verschillende maten, maar vormen samen een geheel van oorzaken van de betreffende ontwikkeling. Allereerst kwam naar voren dat een deel van de kunstenaars weerstand ervaart vanuit de seculiere kunstwereld als het gaat om het uiten van hun geloof in hun werk. Tijdens hun opleiding werd het nadrukkelijk verwijzen naar hun religieuze overtuigingen vaak niet gewaardeerd en zijn de kunstenaars soms gestimuleerd dit niet te doen. Een tweede argument dat werd aangehaald was bijna het tegenovergestelde, namelijk de ervaring van weerstand vanuit de christelijke wereld. Verschillende ondervraagden hadden het gevoel niet serieus te worden genomen door medechristenen en de kerk in hun werk als kunstenaar. Dit heeft er aan bijgedragen dat christenkunstenaars zich met hun werk niet specifiek op een christelijke doelgroep richten. Ook het feit dat er in de kerk geen (serieuze) vraag leek te zijn naar vooruitstrevende, hedendaagse kunst die vanuit een christelijk oogpunt gemaakt werd, droeg hieraan bij. Een andere reden die naar voren is gekomen is het feit dat verschillende christenkunstenaars het moeilijk vinden om in hun werk naar het christendom te verwijzen en tegelijkertijd vernieuwend werk te maken. Ze zijn bang dat ze ofwel in clichés vervallen of dat hun werk als aanstootgevend wordt gezien door andere christenen. Tot slot is er sinds 2002 geen christelijke kunstacademie meer in Nederland, waardoor geen van de christenkunstenaars in een christelijke omgeving is geschoold. Ook dit kan hebben bijgedragen aan de ontwikkeling.

Toekomstperspectief
Het is moeilijk te voorspellen hoe de kunst van kunstenaars met een christelijke overtuiging zich verder zal ontwikkelen. Enerzijds lijkt het voorspelbaar dat de ontwikkeling van steeds meer subtiele verwijzingen naar het christendom in kunst zich voortzet. Toch lijkt de andere ontwikkeling die in deze scriptie beschreven is, het fenomeen dat de kunstwereld steeds meer openstaat voor religieuze uitingen en verwijzingen in kunst, dit te voorkomen. Wanneer deze laatstgenoemde ontwikkeling zich verder doorzet en meer voeten in de aarde krijgt in de Nederlandse kunstwereld, is het niet ondenkbaar dat in het werk van christelijke kunstenaars - en religieuze kunstenaars in het algemeen - weer meer uiting wordt gegeven aan de geloofsovertuiging, zonder dat de kunstenaars hiermee hun seculiere publiek verliezen.

Suggesties voor verder onderzoek
Naar aanleiding van het onderzoek dat uitgevoerd is in deze scriptie, rijzen er enkele vragen waarop het antwoord zou kunnen worden gezocht middels verder onderzoek. Allereerst is dat de vraag hoe het werk van christenkunstenaars zich voortzet en of de ontwikkelingen die nu gaande zijn op dezelfde manier doorzetten. Daarnaast zou het interessant zijn om dit onderzoek breder te trekken naar andere religies of naar religie in kunst in het algemeen. Vinden daar soortgelijke ontwikkelingen plaats of zijn deze ontwikkelingen typerend voor het werk van christelijke kunstenaars? Tot slot zou er soortgelijk onderzoek kunnen worden gedaan naar de ontwikkeling van het werk van christenkunstenaars in andere landen. Er zou onderzocht kunnen worden of de situatie in een land als de Verenigde Staten vergelijkbaar is met Nederland, of dat daar zich andere ontwikkelingen voordoen.

 

BRONNEN

Schriftelijke en digitale publicaties

Tent. cat. Amsterdam, Marc Mulders, Amsterdam 1991 (Anthony Fudge et al.)

Website Bibliotheek.nl, ‘Christelijke beeldtaal in de kunst van Paul van Dongen: een interview’, Bibliotheek.nl, www.bibliotheek.nl/thema/designenkunst/moderne-kunst---christendom/52994.christelijke-beeldtaal-in-de-kunst-van-paul-van-dongen--een-interview.html (laatst geraadpleegd: juli 2013).

Tent. cat. Deventer, Alleen in het atelier: Koen Ebeling Koning, Ronald Ophuis, Janpeter Muilwijk, Heino/Wijhe 1997 (door Janneke Wesseling en Rieneke W. Harkema)

Tent. cat. Deurne en Utrecht, Jezus is boos; het beeld van Christus in de hedendaagse kunst, Zoetermeer 1995 (door Regnerus Steensma (red.)).

James Elkins, On the strange place of religion in contemporary art, New York 2004.

Laurel Gasque, ‘Hans Rookmaaker: an Open Life’ in: Marleen Hengelaar-Rookmaaker (ed.), The Complete Works of Hans Rookmaaker 6, Carlisle 2003, 299-429.

Laurel Gasque, 'Kunsthistoricus en calvinistisch denker: H.R. Rookmaaker (1922-1977)', in: Roelof Kuiper, Vuur en Vlam, deel III; Kinderen van de vrijmaking, Amsterdam 2004, 212-238.

Hans den Hartog Jager, De schoonheid van een raadsel, Maastricht 2012, www.marres.org/downloads/Essay_Marres_lostforfaith_2.pdf (laatst geraadpleegd: augustus 2013).

Marleen Hengelaar-Rookmaaker, ‘Paul van Dongen: Verrijzenis; Paul van Dongen en zijn religieus-symbolische kunst’, Opbouw 54 (2010), 7, 15-17, www.opbouwonline.nl/artikel.php?id=6609 (laatst geraadpleegd: juli 2013).

Tent. cat. Tilburg, De Tilburgse School, Amsterdam/New York 2003 (door Geurt Imanse).

Karolien Knols, ‘Het enige dat ik echt heb, is mijn geloof’ [interview met Marc Mulders], De Volkskrant, 7 augustus 2010.

Nina Minnaar, ‘Jonge christelijke kunstenaars: een verkenning’, in april 2013 gepubliceerd op website ArtWay, www.artway.eu/artway.php?id=405&lang=nl&action=show (laatst geraadpleegd: juli 2013).

Janpeter Muilwijk, Willemijn Peene en Gert Jan Smit, Verweven; wandtapijt voor de Nieuwe Kerk, Middelburg 2012.

Illand Pietersma, ‘Kroonjuweel op de schepping’ [interview met Dirk-Jan Zetstra], Dagblad van het Noorden, 14 maart 2012.

Jos Pouls, 'Tussen Parijs en Rome: de context van een omstreden tentoonstelling van moderne religieuze kunst in Eindhoven (1951)', Trajecta. Tijdschrift voor de geschiedenis van het katholiek leven in de Nederlanden 11 (2002), 129-154.

Website Radboud Universiteit, Metamodernisme en de terugkeer van het ideaal, 22 maart 2012,
www.ru.nl/@844762/metamodernisme (laatst geraadpleegd: juli 2013).

Pie-Raymond Regamey, ‘The Modern Artist and Religious Art: Christian possibilities in artists without faith’, Cross Currents 1 (1951), 3, 55.

Jan Ridderbos, ‘Paul van Dongen: in de ban van het woord’, Trouw, 6 december 2007.

H.R. Rookmaaker, Art needs no justification, Downers Grove 1978. www.patrickdodson.net/files/Rookmaaker.pdf (laatst geraadpleegd: juli 2013)

H.R. Rookmaaker, ‘The Creative Gift, Dürer, Dada and Desolation Row’ in: Marleen Hengelaar-Rookmaaker (ed.), The Complete Works of Hans Rookmaaker 3, Carlisle 2002, 133-244.

Lydia Schoonbaert en Cees Peeters, Religieuze kunst vandaag; religieuze plastische kunst van christelijke inspiratie na 1945; kerkelijke kunst en religieuze kunst, ’s-Hertogenbosch 1987.

Sandra Spijkerman, ‘Uit overtuiging’, Kunstbeeld 5 (2006), 48-51 www.kunstbeeld.nl/nl/file/20110707150339/1638/index.html (laatst geraadpleegd: juli 2013).

Regnerus Steensma, ‘De kerk doordringen van het lijden’ [interview met Marc Mulders], Trouw, 4 augustus 1994.

Wessel Stoker, ‘God, meester in de kunsten: over de relatie kunst en religie’, Tijdschrift voor Theologie 46 (2006), 4, 377-395.

Jurgen Tiekstra, ‘Gelovige kunstenaar wordt eigenzinnig’, VolZin 12 (2013), 8, 32-35.

Philip Verdult (red.), God en kunst; over het verdwijnen en verschijnen van het religieuze in de kunst, Tielt 2009.

Timotheus Vermeulen en Robin van den Akker, ‘Notes on metamodernism’, Journal of Aesthetics and Culture 2 (2010), 1-13.

Joost de Wal, Kunst zonder kerk; aspecten van religie in de Nederlandse autonome beeldende kunst tussen 1945 en 1990, met bijzondere aandacht voor de jaren tachtig, Utrecht 1999.

 

Websites (laatst geraadpleegd: juli 2013)

ArsProDeo: www.arsprodeo.nl

ArtWay: www.artway.eu

CNV Kunst en cultuur: www.cnvvakmensen.nl/caos/kunst-en-cultuur

Paul van Dongen: www.paulvandongen.com 

ForumC-Kunst: www.forumc.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=38&Itemid=30 

Platform Kerk & Kunst: www.platformkerkenkunst.nl 

Ruben Lekkerkerker: www.rubenlekkerkerker.com 

Corine de Man-van Tol: www.corinedeman.nl 

Janpeter Muilwijk: www.janpetermuilwijk.com 

Marc Mulders: www.marcmulders.com 

Maartje van den Noort: www.maartjevandennoort.nl 

Eva van Woerkom: http://www.isgetekendpien.nl/eva/

Dirk-Jan Zetstra: www.dirkjanzetstra.nl 

Willem Zijlstrawww.kunstdeevee.nl

 

Bijlage 1: Samenvatting resultaten enquête

(De volledige antwoorlijsten van de kunstenaars zijn hier weggelaten. Ze zijn op te vragen bij Nina Minnaar)

Hieronder zijn de resultaten van de enquête beknopt samengevat en overzichtelijk gemaakt. Het getal achter elke reactie geeft aan hoeveel respondenten dit antwoord gaven. In totaal zijn er 21 kunstenaars ondervraagd. Omdat kunstenaars soms meer dan één antwoord gaven in hun reactie, komen bij sommige vragen de getallen opgeteld op meer dan 21 uit.

Relatie eigen werk en geloofsovertuiging
1. Welke rol speelt de geloofsovertuiging in de totstandkoming van het werk?
- Het speelt wel een rol, maar vaak op de achtergrond. Er is geen
directe relatie tussen mijn geloofsovertuiging en mijn werk. 8
- Mijn geloofsovertuiging is aanwezig in mijn werk, maar vaak niet zichtbaar. 12
- Mijn geloofsovertuiging is zichtbaar aanwezig in mijn werk. 1

2. (Alleen te beantwoorden indien van toepassing.) Waarom verwijst u in uw werk niet of nauwelijks naar het christelijk geloof?
- Ik doe het wel, maar niet letterlijk. 5
- Ik voel niet de behoefte. 4
- Ik maak geen kunst om te evangeliseren. 4
- Ik vind het lastig. 2
- Ik voel weerstand van de kerk. 1
- Ik wil dat mijn werk voor iedereen toegankelijk is. 2
- Geen reactie. 5

3. Ervaart u een spanning tussen uw geloofsovertuiging en de veelal seculiere kunstwereld?
- Ja, ik ervoer weerstand en/of onbegrip van de kunstwereld. 4
- Af en toe 6
- Nauwelijks 3
- Nee 8

4. Heeft u een dergelijke spanning ervaren tijdens uw kunstopleiding? Zo ja, hoe?
- Ja 7
- Af en toe 6
- Nauwelijks 3
- Nee 3
- Nee, maar mijn opleiding had een christelijke achtergrond. 2

5. In hoeverre maakt u uw geloofsovertuiging kenbaar in de kunstwereld? Worstelt u daar wel eens mee?
- Ik ben er open over, maar presenteer mezelf niet expliciet
als christelijke kunstenaar. 10
- Ik worstel daarmee of heb ermee geworsteld. 6
- Ik maak het niet kenbaar, want ik wil dat de toeschouwer neutraal naar
mijn werk kan kijken. 2
- Overige 6

Relatie kunst en geloofsovertuiging algemeen
6. Er wordt vaak verondersteld dat kunstenaars met een christelijke levensovertuiging ‘christelijke’ kunst maken. Hiermee wordt dan kunst bedoeld waarin christelijke thema’s of christelijke symboliek een belangrijke rol speelt. Hoe kijkt u tegen deze opvatting aan?
- Ik vind het kort door de bocht, achterhaald. 8
- Logische opvatting, want christelijke kunstenaars die geen
christelijke thema’s gebruiken worden minder snel als christen herkend. 3
- Het klopt, want de christelijke thematiek speelt onbewust altijd een rol,
hoewel dit niet altijd concreet zichtbaar is. 3
- Christelijke overtuiging moet blijken uit persoon, niet direct uit het werk. 2
- Je moet als kunstenaar achter je eigen werk staan, en geen christelijke
thema’s moeten gebruiken omdat je christen bent. 2
- Overige 5

7. Waarom denkt u dat (ook andere) jonge christelijke kunstenaars in het algemeen weinig naar hun geloof verwijzen in hun werk?
- Ze doen het wel, maar meer impliciet. 5
- Ze willen meer mensen kunnen aanspreken, ook niet-christenen. 5
- Er rust een taboe op/het wordt niet serieus genomen. 4
- Kunst hoeft niet meer dienend te zijn, maar moet persoonlijke expressie zijn. 2
- Er zijn weinig goede (hedendaagse) voorbeelden. 2
- Overige 5

8. Er wordt wel eens gesteld dat we in een post-postmoderne samenleving leven, waarin het hebben van een sterke geloofsovertuiging weer meer gerespecteerd en gewaardeerd wordt. Merkt u hier iets van met betrekking tot uw werk als kunstenaar? Heeft u het idee dat er een verandering gaande is of heeft plaatsgevonden ten opzichte van een aantal jaar geleden? Staat men meer open voor kunst over religie/die christelijke waarden uitdraagt?
- Ja, men staat er (meer) voor open. 6
- Men staat wel open voor religie, maar het moet niet opgelegd worden. 8
- Men staat wel open voor religie, maar niet voor het christendom. 5
- Ik herken het totaal niet. 1
- Overige 2

9. Hoe kijkt u aan tegen het afbeelden van Bijbelse taferelen in (hedendaagse) kunst?
- Het moet wel vernieuwend zijn, maar als dat het is vind ik het goed. 11
- Ik vind het prima. 4
- Het voegt weinig toe, moet een vertaalslag naar het nu worden gemaakt. 1
- Afhankelijk van de context en intentie. 5

10. Ziet u een verschil tussen het werk van oudere (hedendaagse) christenkunstenaars en het werk van uw generatie?
- Ik weet het niet. 9
- Ja 7
- Nee 3
- Overige 2

 

Bijlage 2: Overzicht christenkunstenaars van boven de 35 jaar

Naam: Steven Barnhoorn
Geboortejaar: 1964
Kunstvorm(en): hoofdzakelijk schilderijen
Wel/geen verwijzingen naar christendom: gedeeltelijk. Een groot deel van zijn werk beeldt bijbelse gebeurtenissen uit, maar hij schildert ook landschappen, mensen en dieren.
Benadering : 1 en 4
Website: www.stevenbarnhoorn.nl

Naam: Marjan Beuker
Geboortejaar: 1961
Kunstvorm(en): onder andere installaties, tekeningen en ruimtelijke beelden
Wel/geen verwijzingen naar christendom: gedeeltelijk.
Benadering: 1 en 4
Website: http://www.marjanbeuker.nl/

Naam: Irene van den Bos
Geboortejaar: 1953
Kunstvorm(en): schilderijen
Wel/geen verwijzingen naar christendom: geen.
Benadering: 1
Website: www.ireneart.nl

Naam: Marius van Dokkum
Geboortejaar: 1957
Kunstvorm(en): schilderijen, illustraties, tekeningen
Wel/geen verwijzingen naar christendom: gedeeltelijk. Hoofdzakelijk seculiere onderwerpen, maar ook een aantal christelijke onderwerpen, waaronder de ark van Noach en het kerstverhaal.
Benadering: 1 en 4
Website: www.mariusvandokkum.nl

Naam: Paul van Dongen
Geboortejaar: 1958
Kunstvorm(en): etsen, tekeningen, schilderijen
Wel/geen verwijzingen naar christendom: wel. Veel christelijke/bijbelse thema’s en christelijke/katholieke symboliek. Daarnaast ook wel seculiere thema’s als portretten, naakten en natuur.
Benadering: hoofdzakelijk 4
Website: www.paulvandongen.com

Naam: Adri Geelhoed
Geboortejaar: 1957
Kunstvorm(en): schilderijen
Wel/geen verwijzingen naar christendom: geen. Hij schildert alleen landschappen en volledig abstract werk.
Benadering: 1
Website: www.adrigeelhoed.nl

Naam: Jan Pieter Gootjes
Geboortejaar: 1950
Kunstvorm(en): schilderijen, ruimtelijke beelden, installaties
Wel/geen verwijzingen naar christendom: gedeeltelijk. In veel werken wel, maar niet altijd en ook niet altijd even duidelijk zichtbaar. Vaak wordt het vooral duidelijk uit de titel, bijvoorbeeld bij Ps 8 en Jakobsladder.
Benadering: 3 en 4
Website: www.janpietergootjes.blogspot.nl

Naam: Henk Helmantel
Geboortejaar: 1945
Kunstvorm(en): schilderijen
Wel/geen verwijzingen naar christendom: geen expliciet christelijke thema’s, maar een belangrijke tak van zijn werk is kerkinterieurs.
Benadering: 2
Website: www.henkhelmantel.nl

Naam: Anneke Kaai
Geboortejaar: 1951
Kunstvorm(en): schilderijen
Wel/geen verwijzingen naar christendom: wel. Hoofdzakelijk bijbelse en christelijke thema’s, zoals psalmen, openbaring, de tien geboden.
Benadering: 4
Website: www.annekekaai.nl

Naam: Marc de Klijn
Geboortejaar: 1939
Kunstvorm(en): schilderijen
Wel/geen verwijzingen naar christendom: wel. Joodse en christelijke thema’s. Voor de beschouwer vaak niet zichtbaar, maar soms blijkt de verwijzing uit de titel.
Benadering: 3 en 4
Website: www.facebook.com/MarcDeKlijnSchilderijen

Naam: Janpeter Muilwijk
Geboortejaar: 1960
Kunstvorm(en): schilderijen, tekeningen, textiel
Wel/geen verwijzingen naar christendom: wel. De werken zijn vaak geïnspireerd op het christendom en bevatten ook vaak christelijke symboliek. De titels zijn echter vaak ‘neutraal’, waardoor meerdere interpretaties mogelijk zijn.
Benadering: 3 en 4.
Website: www.janpetermuilwijk.com

Naam: Marc Mulders 
Geboortejaar: 1958
Kunstvorm(en): schilderijen, aquarellen, glas-in-loodramen, glasobjecten, textiel, fotografie, collages.
Wel/geen verwijzingen naar christendom: wel. De werken vinden vaak oorsprong in het christendom, hoewel het niet altijd zichtbaar is voor de beschouwer. In sommige werken wordt gebruik gemaakt van christelijke thema’s en symboliek.
Benadering: 2, 3 en 4
Website: www.marcmulders.com

Naam: Leo Nieuwenhuize
Geboortejaar: 1952
Kunstvorm(en): schilderijen, mixed media
Wel/geen verwijzingen naar christendom: nauwelijks. Het werk is redelijk abstract, waardoor de verwijzingen naar het christendom die er zijn, ook anders geïnterpreteerd kunnen worden.
Benadering: 1, soms 2.
Website: www.leonieuwenhuize.nl

Naam: Rinke Nijburg
Geboortejaar: 1964
Kunstvorm(en): tekeningen, schilderijen, grafiek
Wel/geen verwijzingen naar christendom: wel. Het werk is gelaagd en laat altijd ruimte voor meer interpretaties, maar bevat wel veel christelijke symboliek.
Benadering: 3
Website: www.rinkenijburg.com

Naam: André Pelgrim
Geboortejaar: 1941
Kunstvorm(en): houtsneden, eerder ook lino en aquarellen.
Wel/geen verwijzingen naar christendom: nauwelijks.
Benadering: 1, soms 2.
Website: geen eigen website.

Naam: Daniël Tavenier
Geboortejaar: 1964
Kunstvorm(en): voornamelijk schilderijen
Wel/geen verwijzingen naar christendom: wel. In zijn oeuvre vinden we veel werken met bijbelse en christelijke thema’s.
Benadering: hoofdzakelijk 4
Website: www.danieltavenier.com

Naam: Mary Velthoen
Geboortejaar: 1966
Kunstvorm(en): schilderijen, tekeningen, grafiek
Wel/geen verwijzingen naar christendom: wel. Relatief voor werken met bijbelse of christelijke thema’s, maar ook wel seculiere thema’s.
Benadering: 1 en 4
Website: www.maryvelthoen.nl

Naam: Hetty de Wette
Geboortejaar: 1957
Kunstvorm(en): schilderijen
Wel/geen verwijzingen naar christendom: geen.
Benadering: 1
Website: www.hettydewette.com

Naam: Willem Zijlstra
Geboortejaar: 1954
Kunstvorm(en): tekeningen, schilderijen, ruimtelijke beelden, installaties
Wel/geen verwijzingen naar christendom: gedeeltelijk.
Benadering: 2, 3 en 4
Website: www.kunstdeevee.nl

 

Bijlage 5. Overzicht van jonge christenkunstenaars

1. Johan Akkerman (1977)
2. Rianne Bakker (1988)
3. Gerdien van Delft-Rebel (1978)
4. Trude Euser-van Beest (1982)
5. Henrike Gootjes (1979)
6. Sjoukje Gootjes (1985)
7. Willemijn de Groot (1981)
8. Frank van der Hoeven (1985)
9. Han Hofman (1985)
10. Bram Kneppers (1981)
11. Davitha van de Kuilen-Terlouw (1987)
12. Ruben Lekkerkerker (1990)
13. Corine de Man-van Tol (1984)
14. David van der Meer (1979)
15. Jan Neven (1978)
16. Maartje van der Noort (1981)
17. Marisa Rappard (1979)
18. Kirsten Roth-Koch (1978)
19. Suzette Roza (1987)
20. Margje Schuurman (1988)
21. Rhodé van der Stelt-van Luijk (1990)
22. Daniël van der Veer (1979)
23. Soraya Welvaart (1985)
24. Eva van Woerkom (1985)
25. Dirk-Jan Zetstra (1984)
26. Linda Zwart (1990)

 

Bijlage 6. Samenvatting scriptie

SAMENVATTING

Begin 2013 deed Nina Minnaar voor stichting ArtWay onderzoek naar het leven en werk van jonge, hedendaagse christenkunstenaars in Nederland. Hieruit bleek dat in het werk van de nieuwe generatie christenkunstenaars opvallend weinig directe verwijzingen naar het christendom zichtbaar zijn. In het scriptieonderzoek dat op dit eerste onderzoek volgde, is dieper ingegaan op deze ontwikkelingen. Het werk van de jonge christelijke kunstenaars werd voorzien van een kunsthistorisch kader en het werd vergeleken met het werk van een eerdere generatie christenkunstenaars. Bovendien werd er middels een vragenlijst onderzoek gedaan naar de beweegredenen van de jonge kunstenaars. Hierdoor is meer inzicht verworven in de vraag waarom de geloofsovertuiging van de jonge generatie een veel subtielere rol speelt in het werk dan bij de vorige generatie het geval is. Reacties van de seculiere kunstwereld en de christelijke omgeving van de kunstenaars leveren hier een belangrijke bijdrage aan. De kunstenaars hebben het gevoel door de wereld van de hedendaagse kunst niet serieus te worden genomen wanneer het christendom uitgesproken aanwezig is in hun werk. Tegelijkertijd werd door de kunstenaars aangegeven dat ze vanuit de kerk en hun eigen christelijke omgeving de stimulans missen om zich met hun werk meer op de christelijke wereld te richten. Bij het onderzoek naar de jonge christelijke kunstenaars kwam bovendien een andere ontwikkeling naar voren, namelijk dat er vanuit de seculiere kunstwereld in de laatste decennia steeds meer aandacht lijkt te zijn voor christelijke aspecten in kunst.

 

NOTEN

1 www.artway.eu.
2 De teksten die uit het onderzoek zijn voortgekomen staan gepubliceerd op de website van ArtWay.
3 De Wal 1999, 8.
4 De Wal 1999, 9.
5 De Wal 1999.
6 Steensma 1995.
7 Verdult 2009.
8 Sinds 1920 konden katholieke kunstenaars zich aansluiten bij de Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging (AKKV), maar vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw is deze verder gegaan als een oecumenisch verbond onder de naam Algemeen Kristelijk Kunstenaars Verbond. Overigens heeft het AKKV op het moment van schrijven geen leden onder de 35 jaar.
9 Pouls 2002.
10 Verdult 2009, 148-149.
11 Verdult 2009, 149.
12 De tentoonstelling vond plaats van 26 januari tot 16 maart 1958 in Stedelijk Museum Het Prinsenhof in Delft.
13 Verdult 2009, 149.
14 Verdult 2009, 149.
15 De Wal 1999, 251.
16 De Wal 1999, 252.
17 De Wal 1999, 252.
18 De Wal 1999, 253.
19 Steensma 1995, 41.
20 Steensma 1995, 42.
21 Zie ook de alinea ‘Uitwerking’ in paragraaf 2.2.
22 Spijkerman 2006, 49.
23 Spijkerman 2006, 49.
24 Spijkerman 2006, 49.
25 Spijkerman 2006, 50.
26 Spijkerman 2006, 49.
27 Hengelaar-Rookmaaker 2010, 15.
28 Vermeulen en Van den Akker 2010, 1-13.
29 Website Radboud Universiteit 2012, www.ru.nl/@844762/metamodernisme.
30 Vermeulen en Van den Akker 2010, 5.
31 Vragenlijst Rianne Bakker, vraag 8, zie bijlage, p. 82
32 Vragenlijst Frank van der Hoeven, vraag 8, zie bijlage, p. 93.
33 Vragenlijsten Johan Akkerman, Rianne Bakker, Henrike Gootjes, Marisa Rappard, vraag 3, zie bijlage, p. 79, 81, 87, 107.
34 Vragenlijst Linda Zwart, vraag 8, zie bijlage, p. 126.
35 Vragenlijsten Sjoukje Gootjes, Davitha van de Kuilen-Terlouw, Corine de Man-van Tol, vraag 8, zie bijlage, p. 90, 100, 104.
36 Deze drie alinea’s zijn gebaseerd op Gasque 2004, 212-238.
37 Hengelaar-Rookmaaker (ed.) 2002, 133-244 (oorspronkelijk Rookmaaker 1981); Rookmaaker 1978.
38 Hengelaar-Rookmaaker 2002, 167-168, 175-176 (oorspronkelijk Rookmaaker 1981).
39 Rookmaaker 1978, 13.
40 Hengelaar-Rookmaaker 2002, 158 (oorspronkelijk Rookmaaker 1981).
41 Het is niet bekend aan wie hij deze brief schreef.
42 Hengelaar-Rookmaaker 2002, 212 (oorspronkelijk Rookmaaker 1981).
43 Hengelaar-Rookmaaker 2002, 158 (oorspronkelijk Rookmaaker 1981).
44 Rookmaaker 1978, 19.
45 Rookmaaker 1978, 19.
46 Rookmaaker 1978, 22.
47 Hengelaar-Rookmaaker 2003, 390 (oorspronkelijk Gasque 2003).
48 Hengelaar-Rookmaaker 2003, 395 (oorspronkelijk Gasque 2003).
49 Hengelaar-Rookmaaker 2003, 394 (oorspronkelijk Gasque 2003).
50 Hengelaar-Rookmaaker 2003, 194 (oorspronkelijk Gasque 2003).
51 Minnaar 2013 (http://www.artway.eu/artway.php?id=405&lang=nl&action=show)
52 Omdat het werk van deze kunstenaars niet wezenlijk verschilt van dat van niet-christelijke kunstenaars, wordt hier geen voorbeeld getoond.
53 Spreuken 16:9: Een mens stippelt zijn weg uit, de HEER bepaalt de richting die hij gaat. (NBV)
54 Website Janpeter Muilwijk.
55 Website Janpeter Muilwijk.
56 Wesseling en Harkema 1997, 8.
57 Muilwijk, Peene en Smit 2012.
58 Onderdeel van de tentoonstelling ‘All About Drawing: 100 Nederlandse kunstenaars’ (2011).
59 Onderdeel van de tentoonstelling ‘HxBxD Rabobank Kunstcollectie Nederland’ (2005).
60 Onderdeel van de tentoonstelling ‘Strip en Kunst’ (2008).
61 Website Janpeter Muilwijk.
62 De feitelijke informatie in deze paragraaf is afkomstig van de website Willem Zijlstra, tenzij anders vermeld.
63 Website ArsProDeo; website Platform Kerk & Kunst.
64 Als onderdeel van groepsexposities van de Kunstenaarsvereniging ‘Laren/Blaricum’.
65 Website Marc Mulders.
66 Den Hartog Jager, 2012.
67 Johannes 19:5.
68 Fudge et al. 1991, 8.
69 Idem.
70 Steensma 1994.
71 Website Paul van Dongen.
72 De drie andere kunstenaars die deel uitmaakten van de Tilburgse School zijn Guido Geelen, Reinoud van Vught en Ronald Zuurmond; Imanse 2003, 20.
73 Imanse 2003, 20-22.
74 Website Paul van Dongen.
75 Als onderdeel van de tentoonstelling ‘Zwart & Wit’ (2013).
76 Als onderdeel van de tentoonstelling ‘Linkse Hobby: de keuze van Jan Marijnissen’ (2012)
77 Website Paul van Dongen.
78 Interview met Paul van Dongen op website Bibliotheek.nl (www.bibliotheek.nl/thema/designenkunst/moderne-kunst---christendom/52994.christelijke-beeldtaal-in-de-kunst-van-paul-van-dongen--een-interview.html) (laatst geraadpleegd: juli 2013).
79 Deze vier paragrafen zijn gebaseerd op de teksten die ik schreef voor ArtWay over de betreffende kunstenaars. Deze zijn te vinden via www.artway.eu/artway.php?id=405&lang=nl&action=show (laatst geraadpleegd: juli 2013). De informatie is afkomstig van de websites van de kunstenaars en persoonlijk mailcontact dat ik met hen had.
80 Citaat uit e-mailcontact met Maartje van den Noort.
81 Citaat uit e-mailcontact met Maartje van den Noort.
82 www.maartjevandennoort.nl, ‘Appearing at’ (laatst geraadpleegd: augustus 2013)
83 De aflevering van 22 december 2010, terug te zien op www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1025715 (laatst geraadpleegd: juli 2013).
84 Citaat uit e-mailcontact met Eva van Woerkom.
85 Bijvoorbeeld in Prediker 1:2-11, Prediker 2:1 en Prediker 12:8.
86 Dirk-Jan Zetstra, artikel in rubriek ‘Galerie - Werk te koop’ op website ArtWay (www.artway.eu/artway.php?id=400&lang=nl&action=show)(laatst geraadpleegd: juli 2013).
87 Website Dirk-Jan Zetstra.
88 Pietersma 2012.
89 Website Ruben Lekkerkerker.
90 Citaat uit e-mailcontact met Ruben Lekkerkerker.
91 Vragenlijst Linda Zwart, vraag 1, zie bijlage, p. 124.
92 Vragenlijst Margje Schuurman, vraag 1, zie bijlage, p. 114.
93 Vragenlijst Marisa Rappard, vraag 1, zie bijlage, p. 106.
94 Vragenlijst Bram Kneppers, vraag 1, zie bijlage, p. 97.
95 Onder andere bij de vragenlijst van Rianne Bakker, vraag 6, zie bijlage, p. 82.
96 Vragenlijst David van der Meer, vraag 7, zie bijlage, p. 105-106.
97 Vragenlijsten Davitha van de Kuilen-Terlouw en Linda Zwart, vraag 2, zie bijlage, p. 99, p. 125.
98 Vragenlijst Bram Kneppers, vraag 2, zie bijlage, p. 97.
99 Vragenlijst Frank van der Hoeven, vraag 2, zie bijlage, p. 91.
100 Vragenlijsten Sjoukje Gootjes, Han Hofman, Bram Kneppers, Davitha van de Kuilen-Terlouw, David van der Meer, Kirsten Roth-Koch, Margje Schuurman, Linda Zwart, vraag 3, zie bijlage, p. 89, p. 95, p. 99, p. 105, p. 109, p. 114, p. 125.
101 Vragenlijst Sjoukje Gootjes, vraag 3, zie bijlage, p. 87.
102 Vragenlijst Corine de Man-van Tol, vraag 3, zie bijlage, p. 103.
103 Vragenlijsten Bram Kneppers, Ruben Lekkerkerker, Marisa Rappard, Kirsten Roth-Koch, Margje Schuurman, vraag 8, zie bijlage, p. 98, p. 109-110, p. 107-108, p. 111, p. 116.
104 Vragenlijst Marisa Rappard, vraag 3, zie bijlage, p. 107.
105 Vragenlijst Henrike Gootjes, vraag 4, zie bijlage, p. 87-88.
106 Vragenlijst Johan Akkerman, Davitha van de Kuilen-Terlouw, Ruben Lekkerkerker, Marisa Rappard, Suzette Roza, Linda Zwart, vraag 5, zie bijlage, p. 79, p. 99, p. 101, p. 107, p. 112, p. 125.
107 Vragenlijst Marisa Rappard, vraag 5, zie bijlage, p. 107.
108 Vragenlijst Bram Kneppers, vraag 5, zie bijlage, p. 97.
109 Vragenlijst Frank van der Hoeven, David van der Meer, Marisa Rappard, Dirk-Jan Zetstra, vraag 5, zie bijlage, p. 92, p. 105, p. 107, p. 122.
110 Vragenlijst David van der Meer, vraag 5, zie bijlage, p. 105.
111 Vragenlijst Rianne Bakker, vraag 3, zie bijlage, p. 81.
112 Vragenlijst Trude Euser - van Beest, vraag 3, zie bijlage, p. 85.
113 Vragenlijst Corine de Man-van Tol, vraag 2, zie bijlage, p. 103.
114 Vragenlijst Margje Schuurman, vraag 2, zie bijlage, p. 114.
115 Vragenlijst Ruben Lekkerkerker, vraag 3, zie bijlage, p. 101.
116 Vragenlijst Margje Schuurman, vraag 6, zie bijlage, p. 115.
117 Vragenlijst Rianne Bakker, vraag 6, zie bijlage, p. 82.
118 Vragenlijst Kirsten Roth-Koch, vraag 2, zie bijlage, p. 109.
119 Vragenlijst Trude Euser-van Beest, vraag 2; Henrike Gootjes, vraag 6, zie bijlage, p. 85 en p. 88.
120 Vragenlijst Trude Euser-van Beest, vraag 2, zie bijlage, p. 85.
121 Vragenlijst Henrike Gootjes, vraag 6, zie bijlage, p. 88.
122 Vragenlijst Corine de Man-van Tol, Linda Zwart, vraag 5; Dirk-Jan Zetstra, vraag 6, zie bijlage, p. 103, p. 125, p. 122.
123 Vragenlijst Trude Euser-van Beest, vraag 10, zie bijlage, p. 87.
124 Vragenlijst Ruben Lekkerkerker, vraag 10, zie bijlage, p. 102.
125 Vragenlijst Bram Kneppers, vraag 10, zie bijlage, p. 98.
126 Vragenlijst Davitha van de Kuilen-Terlouw, vraag 10, zie bijlage, p. 100.
127 Vragenlijst Frank van der Hoeven en vragenlijst Suzette Roza, vraag 10, zie bijlage, p. 94 en p. 113.