Tivadar Csontváry Kosztka (1853–1919) is geboren in hetzelfde jaar als Vincent van Gogh (en werd eveneens bestempeld als krankzinnige). Hij bereidde zichzelf met grote precisie voor op zijn roeping. Als apothecaris zorgde hij ervoor dat hij voldoende middelen had om zijn reizen in en rondom Europa te betalen die als doel hadden ‘het grote motief’ te vinden (zoals hij het zelf verwoordde in zijn geschriften). Rond zijn 41e begon hij te schilderen. Hij studeerde in Duitsland en Parijs en ontwikkelde een eigen stijl op basis van zijn religieus-filosofische systeem. Deze heeft zowel kenmerken van het symbolisme als van het mythisch-surrealistische expressionisme. Zijn eigen samenvattende woord ‘napút’ (zonweg) komt dichtbij plein air en betekent dat licht en lucht op een bijzondere manier in zijn schilderijen zijn weergegeven. De kleuren lijken te 'leven', vanbinnen te stralen. Zijn opleiding in de chemie kwam hem zeker goed van pas, want hij mengde zijn eigen verf, resulterend in een bijzonder kleurenpalet. Over zijn eigen motivatie sprak Csontváry o.a. met Leo Békessy: ‘De kunstenaar laat de ziel altijd een hogere goddelijke kwaliteit in de materie waarnemen, zoals goedheid, schoonheid, waarheid, harmonie. Door deze zelf en direct te onderzoeken veredelt de kunstenaar zijn eigen hart.’ Met grote zorg bereidde hij zijn eigen tentoonstellingen voor, maar helaas bleef de grote doorbraak uit. Pas in de jaren ’50 en ’60 verkreeg zijn oeuvre internationale faam.