Mark Rothko (1903-1970) is orthodox joods opgevoed, maar neemt later afstand van de synagoge. Hij wil in zijn werken de eeuwige symbolen van het ‘menselijk drama’, het ‘tragische en tijdloze’, de tragiek van het menselijk bestaan verbeelden, die hij vooral herkent in de mythen van de oude volken. Hij schildert in de jaren ’40 in surrealistische stijl mythische onderwerpen met min of meer herkenbare (menselijke) vormen. Hij schrijft in 1943 dat kunst tijdloos is en dat de verbeelding van een archaïsch symbool voor het heden ten volle zijn geldigheid behoudt. Daarom wil hij de tragiek van het menselijk bestaan oproepen met behulp van de oude Griekse mythen, maar hij laat haar ook zien met de christelijke symboliek van leven en dood zoals in Baptismal Scene (1945), Gethsemane (1945) en Entombment(circa 1946). Vanaf 1947 worden zijn werken radicaal abstract en ontwikkelen zij zich langzamerhand tot de klassieke Rothko’s met hun kleurige rechthoekige vormen zwevend op een achtergrond van kleur. De reden om het tragische niet meer te verbeelden via oude mythen hangt samen met wat hij in 1947 constateerde: het publiek dat naar zijn schilderijen kijkt, is niet meer vertrouwd met de transcendente ervaring zoals in oude tijden, toen ‘de dringende noodzaak van de transcendente ervaring werd begrepen en een officiële status werd verleend.’