Mari Andriessen werd in 1897 in Haarlem geboren in een katholieke familie. Zijn vader Nico en broer Willem waren musici, zijn broer Hendrik was een bekende componist. Na de afronding van zijn opleiding aan de Rijksacademie van Beeldende Kunst in 1923 kreeg Mari Andriessen vanwege zijn katholieke afkomst vooral opdrachten van kerken en christelijke bouwverenigingen. Hij vervaardigde streng gestileerde gevelstenen en beelden naar bijbelse thema's, geïnspireerd door Middeleeuwse voorbeelden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog weigerde Andriessen lid worden van de Nederlandsche Kultuurkamer, waardoor hij geen opdrachten meer kreeg en niet mocht exposeren. Hij ging in het verzet en hield onder andere Joodse onderduikers in zijn huis verborgen. Na de oorlog wilden vele gemeenten een oorlogs- of verzetsmonument hebben en dat leverde Mari Andriessen veel opdrachten op. Bekende werken van hem zijn De Dokwerker in Amsterdam (brons, 1952), het Monument burgerslachtoffers in Nijmegen (kalksteen, 1959) en Anne Frank bij de Westerkerk te Amsterdam (brons, 1975). Later kreeg hij ook grotere opdrachten, onder andere voor monumenten ter ere van Cornelis Lely op de Afsluitdijk (brons, 1953), Albert Plesman in Den Haag (brons, 1958) en Koningin Wilhelmina in Utrecht en Amsterdam (beiden in brons, 1967). Karakteristiek voor de beelden van Mari Andriessen zijn de krachtige compositie, de heldere opbouw en de vereenvoudiging van het detail. Samen met Wessel Couzijn en Nic Jonk nam Mari Andriessen het initiatief tot oprichting van de Academie '63, later Ateliers '63, een tweede fase opleiding voor beeldend kunstenaars. Mari Andriessen overleed in 1979 in Haarlem; hij werd 82 jaar.