Emily Carr (1871-1945) werd geboren in het jaar dat British Colombia een onafhankelijke Canadese provincie werd. Ondanks haar rebellie tegen de hypocrisie in de kerk van haar jeugd, haar worsteling met twijfel en een periode van belangstelling voor transcendentalisme en theosofie, besloot Carr dat ze Christus nodig had. Hoewel ze Klee Wyck (de lachende) werd genoemd door haar Indiaanse vrienden, kon ze ook sikkeneurig en ruziezoekerig zijn. Ze bracht veel tijd buiten de maatschappij door. Toch was Carr zich ervan bewust dat ze niet haar eigen stem zou kunnen vinden, als ze zich niet verdiepte in die van anderen. Daarom ging ze naar San Francisco, Londen, St. Ives, Parijs en het platteland van Frankrijk om te studeren en zich verder te ontwikkelen. Ze experimenteerde met meerdere moderne trends zoals het post-impressionisme, fauvisme en cubisme. Haar twee hoofdthema’s bleven echter onveranderd: de bossen in het westen van Canada en hun eerste bewoners. In 1927 ontmoette Carr de Group of Seven, kunstenaars uit Oost-Canada die streeften naar een eigen Canadese manier van weergeven van de natuur. Hierna maakte ze haar meest bekende werk. Tijdens haar leven werden haar boeken meer gewaardeerd dan haar beeldende werk en in 1942 werd haar boek Klee Wyck bekroond met de Governor General’s Award for Literature. Vandaag is Carr echter een van Canada’s meest vermaarde kunstenaars.