Artikelen
Kunst voor en na Vaticanum II - Claudio Pastro
Op zoek naar de bronnen
Kunst in de katholieke kerk voor en na Vaticanum II
door Cláudio Pastro
Voor de Latijns-Amerikaanse Cláudio Pastro is christelijke kunst voertuig naar het heilige. Hij probeert alle Europese omwegen naar het heil te vermijden, en dat brengt hem terug bij
Byzantium.
Claudio Pastro: Heilsgeschiedenis, detail
Het ideaal van de klassieke oudheid was altijd de eenheid van het schone, het goede en het ware. In één en hetzelfde beeld werden zo de volmaaktheid, de harmonie en de gelijkenis zichtbaar van schepper en schepsel. Deze gedachte bepaalde alles wat christenen in de loop van het eerste millennium aan schoonheid achterlieten en stemde ook precies overeen met de goddelijke openbaring. Wie zou daar iets tegenin willen brengen, als hij kennis neemt van al het schone in de architectuur, de schilderkunst, de muziek en de literatuur van deze periode?
In 1054 voltrekt zich de scheiding tussen de Latijnse, Romeinse Kerk in het Westen en de orthodoxe, Byzantijnse Kerk in het Oosten. Vanaf dat moment verwaarloost de Romeinse Kerk de regels van de religieuze kunst en geeft alle ruimte aan de vrije expressie. De kunstenaars van de Vroege Renaissance, de Renaissance en het Academisme van de Verlichting zijn, tot ver in de XIXe eeuw, tot de Industriële Revolutie, vooral titanen: specialisten die hun grote artistieke gaven ter beschikking stellen voor "religieuze onderwerpen". In het tweede millennium ontstaat in de Romeinse Kerk een subjectieve spiritualiteit, met een veelvoud aan "heiligen", die vaak maar al te Europese trekken hebben. In de religieuze kunst wordt vooral de verfijning zichtbaar van een maatschappij die gefinancierd wordt door adel en burgerij, met een esthetiek die meer van die periode laat zien dan van het evangelie. De onderwerpen zijn religieus, maar het evangelieverhaal speelt zich af in kastelen en in de opkomende steden: Venetië, Florence en Antwerpen. Christus, de Moeder Gods en de apostelen zien er uit als mensen van die tijd of zijn de mecenassen en hun families zelf.
Deze tendens is niet alles overheersend. In de eerste helft van het tweede millennium komen we ook diep religieuze kunstuitingen tegen: de romaanse kerken van de kloosters, met hun beeldhouwwerk en schilderingen, en de opkomende gotiek met haar schitterende portalen, bogen en ramen. Vanaf de XVIe eeuw tekent zich een nieuwe, meer antropocentrische periode af. De menselijke macht van het westerse katholicisme maakt zich breed in de wereld naar mate deze wordt "ontdekt" en gekoloniseerd. Langzaam maar zeker moeten het christen-zijn en de "heiligheid" daarvan duidelijk worden in grootse monumenten, in de schoonheid van de beeldende kunst en al het goud dat daarbij hoort.
Religieus heimwee
De kerk, al lang niet meer één, loopt tegen meer problemen op. Als reactie op de protestantse Hervorming ontstaat de katholieke Contrareformatie. In esthetisch opzicht ontwikkelen de protestanten de muziek: zij "zingen" de eer van de Heer, terwijl de katholieken hun barokke kerken optrekken, waar "engeltjes en heiligen", hemel en aarde versmelten in de pracht van kerken, beelden, schilderingen, goud en zilver. Christen zijn is een zaak van dramatiek rond de thema's uit het lijden van de Heer, gelegd naast het harde leven van de kolonisators in hun confrontatie met moren, zwarten en indianen. De literatuur, de slavenmaatschappij en het hartstochtelijke en persoonlijke geloof scheppen, vooral in de bouwkunst en de muziek, de ruimte voor de barokke dromerijen en fantasieën die tot op heden kenmerkend zijn voor de katholieke kerk. We kunnen ons niet meer losmaken van de "grootsheid van de barok" wanneer we bij het Vaticaan meteen denken aan de Sint Pieter van Michelangelo en de zuilengang van Bernini. De laatste vijf eeuwen zijn, ten dele, uitingen van macht. Maar er is ook een menselijk heimwee naar de hemel, naar het authentieke evangelie, in een maatschappij die aan het christen haar harde en onverbiddelijke eisen stelt. Op de een of andere manier scheppen de mensen hun eigen hemel.
Terug naar de bronnen 1)
Terugkeer tot de bronnen is hét Leitmotiv vóór, tijdens en ná het Tweede Vaticaans Concilie in de jaren zestig. De XIXe eeuw ontdekt de archeologie en de antropologie. De kolonisatie van Azië, Afrika en Amerika brengt de mensen in aanraking met de rijkdom van onbekende culturen. Europa beleeft het drama van de industrialisatie en van de vervolging van de kerk door de Verlichting en het positivisme, met de alles overheersende dwang van ratio en wetenschap. De kunst is te academisch, te perfectionistisch, te elitair geworden; het oorspronkelijke elán is verdwenen.
Het zogenaamde "primitivisme" van de andere volken maakt de Europese kunstenaars onzeker. De primitieve kunst, die niet aan regels gebonden lijkt, bestáát en is alleen tot stand gekomen om de rituelen van het leven te vieren, terwijl het Westen zich bezig houdt met een kunst voor eigen genoegen (schone vrouwen, schone landschappen en stillevens) en voor de handel.
De beelden uit de kerken zijn melodramatisch, gekunsteld, sentimenteel en sensueel, ver van wat men beweert te eren. Tot vandaag, begin van het derde millennium, koestert het christendom het honingzoete "figurativisme" van die tijd. Lang niet altijd is Christus het middelpunt van het christendom, maar zijn "heilige" mannen en vrouwen vergoddelijkt of worden buitengewone prestaties neergezet als christelijke heldendaden; alleen "grote wonderen" verschaffen het kenmerk van de "heiligheid".
Terwijl de kerk steeds meer in zichzelf keert, ontstaan er, tegen het einde van de XIXe eeuw, ook krachtige interne bewegingen, die een andere kant op wijzen. De opkomst van de religieuze congregaties, met hun educatieve en sociale invalshoek, de heropleving van het monastieke leven, de bijbelstheologische beweging en de liturgische beweging van het begin van de XXe eeuw roepen op tot een "terugkeer naar de bronnen". Christus wordt weer het centrum van de kerk. Het Woord wordt opnieuw ontdekt als de bron voor het leven van de christen en van de gemeenschap. De Eucharistie is de oproep tot waarheid en eenheid, de kerk het levende sacrament van de gemeenschap, van de eenheid. Waarom zouden christenen verdeeld zijn? De liturgie wordt weer het Paasmysterie van Christus, telkens opnieuw aanwezig in de kerk. De leken worden zich er van bewust zelf volk van God te zijn, het levende lichaam van Christus in de wereld. Liturgisch wordt de gemeente door Christus opgeroepen om God te loven en Christus zelf gaat hierin voor.
Al deze ontwikkelingen leiden tot het uitroepen van het Tweede Vaticaans Concilie. Vanaf dat moment kan de kunst, als uitdrukking van het schone, van de aanwezigheid, van de glorie van God in ons midden, niet meer dezelfde zijn als in de voorgaande eeuwen. Binnen dit kader is het beeld dat gaat verschijnen dat van Christus als het Goede Nieuws, de Kurios, de Heer van de kosmos, de tijd en de geschiedenis. De christelijke ruimte is die van de nieuwe mens, de nieuwe Adam, de nieuwe schepping, het nieuwe Jeruzalem, bruid en moeder, beeld van de kerk.
Ging de christelijke esthetiek van de laatste eeuwen uit van de gekruisigde, "de lijdende Knecht", van dogma's over de Onbevlekte, van heiligen als ideaal en voorbeeld voor alle christenen, nu is de Heer zélf de Pantocrator en Chronocrator (beheerser van het al en van de tijd), het hoofd van de kerk, het teken van leven voor de wereld, zoals het was in het eerste millennium. Vanaf het begin van de twintigste eeuw zoeken kunstenaars van nieuwe bewegingen als het Impressionisme, het Expressionisme, het Surrealisme, de Art Nouveau en andere, de schoonheid in de waarheid van het moment, van de kleur, van de penseelstreek, van de decoratieve invloeden van de primitieven van Afrika tot Oceanië. Christelijke kunstenaars worden daardoor beïnvloed en ontwikkelen een geïncultureerde, geïncarneerde kunst. Daar blijft het niet bij: zij doen dat met een verfijning en elegantie die volstrekt anders is dan de gangbare grove kunst van de Katholieke Kerk van Brazilië.
Kunst als voertuig van het heilige
De byzantijnse icoon wordt herontdekt door archeologen op de Griekse eilanden, op de berg Athos, in het oude Constantinopel, in het klooster van de Heilige Catharina, in de Sinaï, in Egypte, in Rusland en in Slavische landen. Dat is de grote triomf van de vóór- en ná- conciliaire kunst, de vrucht van de eenheid die zich aftekent in de verte, de bijdrage van de oosterse Kerk. Deze kunst is niet meer de uitdrukking van het schone om het schone, maar de erkenning van de manifestatie van de Geest op een plaats, in de materie, in een mens.
Vanuit esthetisch oogpunt onthullen het goud en de eenvoudige schildering, in lagen daaroverheen gelegd, het goddelijke licht dat afstraalt van de goddelijke presentie in de materie. De icoon heeft niets van het academische en het subjectieve. De iconograaf schildert, "beschrijft" objectief het Mysterie als een voortzetting van het gehoorde en gevierde Woord. Het licht dat spreekt is niet meer het licht van de zon of de omgeving, maar dat van de Geest. Het komt op uit gebed en vasten, het is in essentie liturgisch, deel van het Paasmysterie, uitdrukking van de geloofsmysteries die in het liturgisch jaar gevierd worden. Het is kunst die uit God komt en naar Hem terug keert. Het is een venster op de Onzienlijke. Het is kerkelijke en objectieve kunst. De fysieke wet van het perspectief wordt omgekeerd: God is groot en ik, de toeschouwer, ben klein. God komt tot mij; het vlees, de menselijke materie, is de plaats waar de Geest zich manifesteert. Zoals het mysterie van de incarnatie, de nederdaling van God, de menselijke materie - verloren, geschonden en ontdaan - in ere herstelt, zo heeft het schone alleen betekenis als deel van het mysterie van de incarnatie.
De westerse kunst heeft alle referentiekaders van het schone verloren. Alleen vanuit het perspectief van het heilige, het schone, dat het initiatief neemt, zullen de kunst en de mens zich kunnen hervinden. Het is vandaag in de westerse kerk onmogelijk aan kunstzinnige vormgeving te denken anders dan aan een symbolische, als voertuig van God in de wereld, als deel van de heilige viering, van de Eucharistie. In de architectuur bijvoorbeeld zal de kerkruimte het beeld zijn van de Levende Kerk; anders is het alleen maar een monument, gemaakt door een architect of een groep mensen. De beeldhouwkunst, de schilderkunst, de muziek zullen alleen maar als deel van de liturgie overleven; anders verworden ze tot idolatrie en ideologie, tot producten van mensen die ergens belang bij hebben. Ontwortelde kunst levert alleen maar een negatieve bijdrage aan de vorming van gelovigen. De huidige religieuze kunst zal de luister van de waarheid zijn, een teken van gemeenschap, dat samenbindt, vormt en de weg wijst of zal slechts welwillend gewaardeerd worden, zonder sporen na te laten. Schoonheid is een daad van liefde. Wie verleidt wie? Mogen we ons laten verleiden door het Mysterie.
Cláudio Pastro (1948) groeit in São Paulo op in een katholiek gezin van Europese afkomst. Al jong komt hij, dankzij de Franse Zusters van de Assumptie en een paar Nederlandse paters van de lokale parochie, in aanraking met de kerk, haar liturgie, muziek en kunst. In het Benedictijns klooster van de Annunciatie in Curitiba krijgt hij zijn eerste lessen in religieuze kunst en maakt hij ook kennis met de Byzantijnse kunst. In 1972 maakt hij zijn eerste reis naar Europa, later volgen er meer. Hij voltooit zijn studie aan de kunstacademie. Met name in in Italië en Duitsland komt hij in aanraking met alle mogelijke stromingen in de kerkelijke kunst. Vooral de spiritualiteit van liturgische beweging van het Tweede Vaticaans Concilie en de Byzantijnse eerbied voor het Mysterie worden zijn bronnen van inspiratie. Zijn werk hangt in meer dan 230 kerken en kapellen, waarvan hij er ook veel zelf heeft ontworpen en ingericht. "Als men mij vraagt of de mensen mijn kunst begrijpen en waarderen, antwoord ik, met enige ironie: 'Ik werk voor Jezus en niet voor de mensen'. Ik wil maar zeggen dat ik niet gebukt ga onder het kwaad van deze eeuw om overal een sociologische analyse op los te laten. Wat mooi is spreekt voor zich en overtuigt vanzelf. Ik denk dat de "stenen spreken" , zoals Jezus al zei in Lucas 19:39-40."
1) Zie het pauselijk decreet Perfectae caritatis, 28 oktober 1965, hoofdstuk 2.
Summary
The Brazilian painter and architect Claudio Pastro,(1948) was born in São Paolo, and met already early Byzantine art. He studied sociology and finished an art academy. For these studies he travelled through France, Spain, Italy and Germany. He was much inspired by the liturgical renewal of the Second Vatican Council. In his view the art has to express the Sacred and therefore should return to the art as expressed in the first millennium, in which the Mystery of Truth is expressed in an objective way, before the Western art of Renaissance and the Enlightenment introduced the subjective element in Christian art. For Pastro a real Brazilian Christian art may be developed on the condition that it frees itself from European forms of art, which are necessarily influenced by the Renaissance, Enlightenment, impressionism and Expressionism etc., and finds the connection with the art of before the Schism of 1054.
Uit het Portugees vertaald door Piet Gilhuis
Gepubliceerd in Wereld en Zending, Jaargang 34, nummer 1, 2005. Dit nummer is aan te vragen bij Uitgeverij Kok, www.kok.nl.