ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Kunstenaars

Rouault, Georges - door Antoine Bodar

Somberheid van Georges Rouault

door Antoine Bodar
 
Wanneer Gustave Moreau in 1898 overlijdt, breekt er voor zijn leerling Georges Rouault, dan 28 jaar oud, een kommervolle periode aan, zowel artistiek als financieel. Zonder leermeester, arm en zonder huis, leert hij de zo genoemde realiteit van het leven ken­nen. "Als mijn kunst wrang is", zo stelt Rouault later vast, "dan komt dat door die levensperiode." Aanvankelijk was hij in de leer geweest als glasschilder, maar blijvende invloed zou hij ondergaan van Mo­reau, die zich als docent aan de École des Beaux Arts richtte op de ontwikkeling van de eigen gaven van de leerlingen, en er bij hen op aandrong de oude meesters in de musea te kopiëren, niet alleen om hun techniek, maar ook om die sfeer na te voelen in hun eigen per­soonlijke interpretatie. Rouault had een zekere voorkeur voor Dürer en Holbein, Bosch en Rembrandt, Lorrain en Delacroix. Directe invloed van Moreau als kunstenaar blijkt uit Rouaults vroege werk, zoals Jezus onder de schriftgeleerden uit 1894, dat men als een pastiche kan beschouwen op Moreau's voorstellingen van de Dans van Salomé.
 
In 1905 exposeert Rouault samen met de 'Fauves' in de Salon d' Automne, hoewel hij in feite niet tot deze groep gerekend kan worden: bij de 'Fauves' gaat het vooral om de problemen van de vorm, bij Rouault evenzeer om die van de inhoud; zij schokken het publiek door de agressiviteit van de kleuren, Rouauit doet dat veeleer door de thema's - prostituees, circusmensen, scènes uit de kleine burgerij. "Deze instinctieve verandering was niet de invloed van Lau­trec, Degas of van andere modernen", verklaart Rouault later, "maar een innerlijke behoefte en wellicht de onbewuste wens niet in het religieus conventionele verankerd te raken." De kritiek wendt zich van hem af en hij herinnert zich de woorden van zijn leermeester Moreau: "De hemel zegene u, dat u geen, of tenminste laat succes ten deel valt. Daardoor kunt u zich dieper en ongedwongener uitdruk­ken ... Ik zie voor u steeds meer afzondering en eenzaamheid: u houdt van ernstige en ingetogen kunst die in haar wezen religieus is."
 
De stijl, die Rouault zich nu verwerft, is pessimistisch van stem­ming, te voorschijn geroepen door spontaan gezette, zwarte omtrek­lijnen (die volgens sommige deskundigen moeten verwijzen naar zijn leertijd als glasschilder). De kleurvlakken zijn tamelijk donker gehou­den en zouden pas in de loop van de tijd lichter, vrolijker worden. Zijn voorstellingen bieden geen perspectief meer, al wordt door de kleurschakeringen de dieptewerking wel bevorderd. De schetsmatige weergave is omgekeerd evenredig aan die van vroeger, alsof hij door de academische zorgvuldigheid opzij te zetten tevens met Moreau afrekent - althans in dit opzicht; want zijn leven lang zou hij conser­vator blijven van het in 1903 gestichte Musée Gustave Moreau. Zijn onderwerpen neigen naar het karikaturale, het groteske. Artistiek is de tijd tussen 1910 en 1920 de beslissende periode in Rouaults leven geweest. Alleen zijn wijze van weergeven - zijn stijl - zou nog wat veranderen. Hij zou zich meer gaan afwenden van de werkelijkheid: de menselijke gestalte poogt hij te objectiveren tot een algemeen type mens, en hij slaat geen acht meer op de proporties. De voorstelling wordt nog vlakker, de menselijke figuur meer frontaal weergegeven, en terwijl de kleuren helderder worden, zet hij de contouren meer aan. Zijn afbeeldingen worden daardoor primitiever en bieden een geslotenheid, die misschien een gesloten wereldbeeld verraadt. Zij worden documenten die niet aan de tijd zijn gebonden. Zij roepen herinneringen op aan de kunst van de Byzantijnen door de strengheid van de vormen, en aan de Romaanse beeldhouwkunst door het afke­ren van de werkelijkheid.
 
De eenmaal gekozen onderwerpen zijn niet meer veranderd. Het zijn constanten geworden in Rouaults werk: de deernen, de clowns, de rechters, de taferelen uit de Bijbel. Door middel van deze voorstel­lingen leest Rouault zijn zedenles.
 
Op de tentoonstelling in Keulen zijn 78 schilderijen, aquarellen en tekeningen bijeengebracht uit openbare musea van West-Europa, de Verenigde Staten en Japan, en voorts uit particulier bezit. Het werk is chronologisch en zoveel mogelijk thematisch geordend. Dankzij de grote ruimte, die in de KunsthalIe ter beschikking staat, hebben de inrichters van de expositie gekozen voor ruime compartimenten die vloeiend in elkaar overgaan: zo wordt de toeschouwer in het ene compartiment in verbinding gebracht met vonnis wijzende rechters, in het andere met de treurigheid van de wereld tonende clowns, in het ernaast liggende met zweetdoeken van Veronica, die het gelaat van Christus tonen als zou Hij een religieuze clown genoemd kunnen worden; in weer andere compartimenten zijn portretten of bijbelse taferelen tentoongesteld.
 
De expositie wordt geopend met prostitu­ees, voor Rouault bedelvrouwen van de wellust, eenzamen die zich verbergen achter maskers, schepselen Gods, maar toch in dit leven reeds verdoemd. Hoeren als 'memento mori'-taferelen. Tegenover deze geschapenen naar Gods Beeld en Gelijkenis, die hun leven aan de rand van de samenleving leiden (althans in Rouaults tijd), fun­geren de rechters als symbolen van het burgerdom, dat de eigen maatstaven dwingend oplegt. Maar ook de rechters gedragen zich overeenkomstig hun lot: rechters en aangeklaagden tonen eenzelfde soort uitdrukking. Ieder speelt zijn spel. Het vervullen van de rol in het schouwtoneel van het leven wordt het duidelijkst vertolkt door de clowns. Zijn wij eigenlijk niet allen clowns? vraagt Rouault zich af. Wie grimeert zich niet? Het leven geeft de mens het versierde en met pailletten bestikte kleed. Zo worden de portretten van de clowns, waaronder Rouaults zelfportretten als clown, tot symbolen van het leugenachtige rollenspel van de mensen onderling, die op hun beurt niets anders zijn dan zinnebeelden van hulpeloosheid tegenover de onmetelijkheid van de eigen bestemming. En zo wordt Christus de primus onder de clowns, en wordt Hij voorgesteld als een gestileerde clown.
 
Rouault heeft zich steeds verwant gevoeld met een sociaal­mystiek katholicisme, zoals dat vorm kreeg in de beweging 'Renou­veau Catholique', waarvan de essayist en romanschrijver Léon Bloy de verpersoonlijking is geweest. Het is daarom dat Rouaults werk een monument van meditatieve gelovigheid wordt genoemd, en hijzelf een monnikachtige eenzame.
 
Geschreven april 1983. Gepubliceerd in Weten waar de muze woont, Heuff – Amsterdam, 1998.