ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Kunstenaars

Nolde, Emil - door Wouter Prins

Emil Nolde (1867-1956): Heilige nacht (1911-12), deel van het negenluik Het leven van Christus. Nolde Stiftung Seebüll, Neukirchen (D)

door Wouter Prins
 
'Heilige nacht' maakt deel uit van Het leven van Christus, een negenluik gewijd aan de geboorte, het sterven en de opstanding van Christus. Vorm en indeling van het veelluik herinneren aan laat­gotische vleugelaltaren. Nolde zelf heeft echter nooit van een altaar willen spreken. Het idee van een cyclus over het leven van Christus ontstond pas toen al drie van de negen delen waren geschilderd.
 
Centraal in het veelluik staat het grote midden­deel met de kruisiging, ter linkerzijde geflankeerd door vier kleine doeken met de geboorte, de aan­bidding der wijzen, de twaalfjarige Jezus in de tempel en het verraad van Judas, ter rechterzijde door de vrouwen bij het graf, de opstanding, de hemelvaart en de ongelovige Thomas.
 
 
Heilige nacht’, deel van negenluik Het leven van Christus,
Nolde Stiftung Seebüll, Neukirchen
 
EERSTE BLIK
'Und dann machte ich die Heilige Nacht, der Stern leuchtend am Nachthimmel und Maria mit ausgestreckten Armen ihren gottesgebore­nen Sohn, das Jesuskind haltend, im höchsten Mutterglück.' Zo eenvoudig als Nolde het in zijn autobiografie beschrijft, zo heeft hij het ook uitgebeeld. Jozef, een wat kalende man op leef­tijd, en Maria met een wat oriëntaals, joods ui­terlijk, kijken vervuld van geluk en vreugde op naar de baby, nog met de rozerode huid en het waterhoofd van de pasgeborene. Rechts is alleen de kop van de uit de voerderbak etende ezel waarneembaar, in de verte doemen de gestalten van de toesnellende herders op.
    
Op het eerste gezicht verwijst deze bijzondere kerstvoorstelling in weinig opzichten naar de geboorte van de zoon van God. Het lijkt alsof niet het Kind in het middelpunt staat, zoals gebruikelijk, maar de vreugde van Jozef en bo­venal van Maria. De titel weerhoudt ons echter van een al te menselijke, al te aardse zienswijze op het gebeuren. Het is een heilige nacht. Een bijzondere ster is verschenen aan het firma­ment en schijnt op het rozerode baby'tje. Omkaderd door de deuropening, belicht door een teken aan de hemel; er kan geen twijfel over bestaan: dit is het Jezuskind, het Kind van God. Deze onconventionele weergave van de ge­boorte wordt voortgezet in de tweede scène: de aanbidding der wijzen. Hier is het Kind wel on­miskenbaar het lichtende middelpunt. Maar het is niet Maria die hem koestert. Een van de wij­zen heeft zich over het Jezuskind ontfermd, terwijl een ander vertederd toekijkt. De derde wijze, van wie alleen het gelaat in de donkere linkerhoek zichtbaar is, heeft zijn blik gericht op Maria, die geknield het Kind aanbidt. In deze vertolking van de aanbidding der wijzen is geëxperimenteerd met de traditionele rolbezet­ting. De wijzen brengen geen geschenken aan, het geschenk zit bij hen op schoot. Desondanks slaagt Nolde er ook hier weer in om zowel de menselijke als de goddelijke natuur van Jezus in beeld te brengen. De nadruk ligt op de men­selijkheid van Jezus, op de ontroering en de ver­tedering die zijn geboorte bij twee van de drie wijzen teweegbrengt. Maar de bijzondere ge­aardheid van het Kind, zijn goddelijkheid vindt toch weerklank, zij het hier, tamelijk onver­wachts, meer in de figuur van de knielende Maria dan in het optreden van de magiërs.
 
TWEEDE BLIK
Het negenluik wordt, als een van de hoogtepun­ten van het Duitse expressionisme, geregeld in verband gebracht met het vermaarde Isenhei­meraltar (1510-1515) van Matthias Grünewald in Colmar. Deze overeenkomst laat zich het meest significant aflezen aan de kruisigings- en de verrijzenisscènes. Toch gaat de verwantschap tussen Nolde en de, postuum tot voorvader van het Duitse expressionisme uitgeroepen, Grüne­wald niet diep. Grünewald brengt in Colmar de smart van Christus op ongekende wijze naar voren: gehavend, 'ruig als een kastanje' (J.K. Huysmans) is de huid van de Gekruisigde, een­zaam zijn doodsstrijd.
    
Nolde daarentegen is geen schilder van de passie, van het lijden. Hij is de man van het in­nerlijke vuur, van het instinctmatige dat achter ons gelaat schuilgaat. De diepere zielenroerse­len van de mens wil hij oproepen en daarom beweegt zijn werk zich op de grens van het gro­teske. In krachtige, ruwe penseelstreken met contrasterende, soms 'lelijke' kleuren wordt het demonische, het dierlijke, maar ook het goede en het religieuze in het heidense volk breed uit­gesmeerd. Dat is bij Nolde de voedingsbodem voor de komst van het Licht op aarde. Midden in een aardse, primitieve, boerse omgeving laat hij Christus verschijnen. Zijn verlossende bood­schap raakt de mensen, waardoor zij bezield, in extase raken. Jezus is bij Nolde, anders dan bij Grünewald, nooit alleen. Hij wordt omringd door mensen, hij verschijnt als een baken, een reddend licht te midden van het arme volk, dat door zijn komst in extase raakt. Kleur en licht zijn de tekenen van deze verlossing.
    
Daarmee is Noldes religieuze kunst bovenal een kunst die verhaalt van de bevrijding van de mensen. Daarom past Noldes verhalende religieuze werk zo goed bij bijbelteksten. En daarom be­kommerde Nolde zich ook over bijbelse thema's die bij zijn avant-gardistische collega's nauwelijks in de belangstelling stonden: volkse, aardse thema's als de geboorte en de aanbidding van Jezus. Zijn interesse in de kinderjaren van Jezus wordt ook in verband gebracht met zijn huwelijk, dat tot verdriet van de echtelieden kinderloos bleef. Kinderen belichaamden voor Nolde iets van de natuurlijke en spontane ontvankelijkheid die hij zelf in zijn omgang met het geloof zocht. De Bijbel was zo ongeveer het enige boek in het Noord-Sleeswijkse huis van de familie Hansen - zoals Nolde oorspronkelijk heette. Als hij erin las, verzon hij er beelden, illustraties bij, die hij later, als volwassene, vorm zou geven en uit zou werken. Deze achtergrond verklaart ten dele het dubbele gevoel dat het religieuze werk van Nolde oproept. Over de fantasievolle, sprookjes­achtige kinderlijke basis lijkt de grimmigheid, de felheid en de rijping van de volwassenwor­ding te zijn heen gegaan. Als Nolde in 1927 zijn zestigste verjaardag viert, merkt hij verrast op dat zijn werk door velen geassocieerd wordt met dat van een 'langharige gymnasiast'.
 
ONTVANGST EN DOORWERKING
De waardering voor het religieuze werk van Nolde beleefde haar hoogtepunt in de jaren zes­tig-zeventig, tijdvak van de 'bevrijdingstheolo­gie', van de sociaal-marxistische schriftuitleg. Zijn expressieve, kleurrijke en fantasievolle verbeelding van de Bijbel heeft ook doorgewerkt in bijbelillustraties en kinderbijbels.
    
Veel minder positief was de ontvangst van zijn werk onder tijdgenoten. In 1912 werd het negenluik op tentoonstellingen in Brussel en Keulen geweigerd. In München, waar het wel getoond werd, werd het in een plaatselijke krant als pervers bestempeld. Het niveau zou, vol­gens de criticus, zelfs onderdoen voor dat van negers en geestelijk gestoorden. In 1937 werd het negenluik opnieuw in München geëxposeerd, ditmaal op de tentoonstelling 'Entartete Kunst', waar het geëtiketteerd werd als 'Gemal­ter Hexenspruk .. .' Ironisch genoeg had Nolde zich voor die tijd gemanifesteerd als aanhanger van het nationaal-socialisme en gelijktijdig radi­caal afstand genomen van zijn vroegere posi­tieve houding ten opzichte van joden. Twee jaar later slaagde Nolde erin om het negenluik terug te krijgen en sindsdien is het in Seebüll (Neu­kirchen) gebleven.
    
In religieuze kringen was men aanvankelijk evenmin te spreken over het werk van Nolde. Zijn persoonlijke, met het Noord-Duitse land verbonden verbeelding van de Bijbel, zijn extati­sche Christusfiguren, zijn groteske figuren met hun tronies - in alles zou het ontbreken aan eer­bied voor de openbaring, piëteit voor het geloof en respect voor de kerk. Terwijl Nolde zich liet leiden door zijn instinct, door een innerlijke, vurige vroomheid, stelde de buitenwacht prijs op traditie, herkenbaarheid en objectiviteit. Voor zijn tijdgenoten was het werk van Nolde te wild, te subjectief, te fantasierijk, zelfs infantiel. Het zijn precies de kwaliteiten op grond waarvan het later zou worden gewaardeerd door jong en oud, door kunstliefhebbers en bijbellezers.
 
Gepubliceerd in: M. Barnard en G. van de Haar (red.): De Bijbel cultureel. De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw, Meinema – Zoetermeer, 2009, blz. 347-349. 
 
Literatuur:
M. Reuther, Emil Nolde. Meine biblischen und Legenden­bilder, Seebüll-Keulen 2002.
Kyong-Mi Kim, Die religiösen Gemälde von Emil Nolde, dissertatie Universiteit van Heidelberg, 2005-2006.