Kerk en kunst -> Materiaal voor kerkelijk gebruik
B jaar Advent 4 - Fra Angelico Annunciatie
Als je komt voor de beeltenis van de maagd
door Marcel Barnard
Florence is verstikkend in de zomer. De zon brandt. De warmte hangt 's morgens al als een zware deken in het dal van de Arno. De hitte van de vorige middag gloeit nog na op het plaveisel. Aan het drukke San Marcoplein van Florence liggen de universiteit en de kunstacademie, maar de studenten zijn 's zomers weg. Talloze bussen denderen over de 'piazza'. Het stinkt er. Aan de noordzijde liggen de Dominicanerkerk en het convent, nu museum, van San Marco. Zoals bijna alle musea is ook dit alleen in de morgen geopend, als het tenminste niet om welke reden dan ook ineens gesloten is. William Hood schreef een schitterend boek over de fresco's van Fra Angelico (1387-1455) in het klooster: Fra Angelica at San Marco. Ik baseer me in dit hoofdstuk geheel op zijn uitleg.
Twee ruimten
In het klooster komen we een andere wereld binnen. Het is er koel en stil. We gaan de trap op naar de eerste verdieping waar de cellen van de broeders zijn. Omhoog klimmend kijken we op tegen een fresco van de annunciatie, 'Maria boodschap', de aankondiging van Jezus' geboorte door de engel aan Maria. Om dit fresco is het mij meteen te doen en we kijken er, halverwege de trap, naar. Op het eerste gezicht lijkt de schildering wat onbeholpen; het perspectief en de verhoudingen kloppen niet. Daardoor ontroert zij meteen. Je 'valt ervoor'. Fra Angelico schilderde het fresco op de gangmuur aan de noordzijde, precies tegenover de trap. Aanvankelijk, als een aantal treden ons nog van de bovenverdieping scheidt, ziet het er naar uit dat we in de voorstelling terecht komen. Zij is namelijk in een lijst gevat die de illusie wekt tot de architectuur van het gebouw te horen. Onder de eigenlijke voorstelling bestaat die lijst uit een geschilderde traptrede, maar de illusie wil dat het een heuse stenen is. De trap lijkt door te lopen in de onderlijst, en wij lijken dus binnen de voorstelling te eindigen. Dat wil zeggen, we lijken in de loggia te komen waar de engel Maria groet.
De suggestie dat de architectuur van het klooster de omlijsting vormt van de voorstelling, is niet alleen aan de onderzijde, maar ook aan de bovenzijde en aan de beide zijkanten doorgevoerd. Een stenen lijst sluit over de lengte van de hele gang de muur aan de bovenkant werkelijk af. Pal daaronder schilderde Fra Angelico langs de bovenzijde van het fresco de schaduw van die lijst. Aan de zijkanten verfde hij een identieke stenen afsluiting van de voorstelling. De omlijsting van de annunciatie wekt doelbewust de illusie dat het verbeelde verhaal zich afspeelt binnen de architecturale ruimte van het klooster San Marco. We worden meegevoerd tot in een illusie, tot midden tussen de engel en Maria.
Laten we verder omhoog lopen. Wie eenmaal op die bovenste illusoire traptrede staat, merkt toch iets vreemds. De omgeving verandert. De ruimte van de loggia is ineens een heel andere dan die van het klooster. De architectuur van de zuilengang binnen de schildering lijkt niet op die van de gang waaraan de cellen van de broeders liggen. De zuilen worden afgesloten met verschillende soorten klassieke kapitelen, en het perspectief wisselt. De geschilderde omlijsting is van onderaf gezien, de loggia van bovenaf. We kijken óp naar de lijst en we zien néér in de zuilengaanderij. Bovendien zitten daar twee figuren die gemeten aan die galerij veel te groot zijn.
Het eerste dat opvalt is dus dat de schildering betekenis krijgt omdat je en wanneer je de trap opgaat. De ruimte van de schildering lijkt als je de trap op komt volkomen consistent met de ruimte en de architectuur van het klooster en dus van de trap en de corridor. Maar bij nader inzien stap je vanaf die bovenste denkbeeldige trede toch een andere ruimte binnen. Kortom, je wordt even uit balans gebracht en op een ander been gezet. En dat is precies het effect dat het fresco beoogt en waardoor je letterlijk 'ervoor valt'. Op de vloer in de afbeelding staat geschreven: 'Virginis intacte cum veneris ante figuram pretereundo cave ne sileatur ave'. Dat wil zeggen: Als je komt voor de beeltenis van de maagd, zorg dan datje nooit vergeet te zeggen 'Ave', Wees gegroet. Het fresco zet aan tot een 'Ave Maria'. 'Ave', Wees gegroet is het eerste van de woorden die de engel Gabriël volgens het bijbelverhaal zoals Lucas dat vertelt, tot Maria spreekt. Anders gezegd, het fresco wil dat de beschouwer ervan zich identificeert met de engel.
Gabriël maakt in de voorstelling een kniebuiging voor Maria. Het fresco brengt de beschouwer ervan als vanzelf tot een zelfde beweging. Hij wordt immers even uit balans gebracht, en op een ander been gezet. Die beweging laat zich gemakkelijk tot een kniebuiging omvormen. Zoals ik bij de eerste indruk al schreef: je 'valt ervoor'. Wie zo de rol van de engel speelt, zegt dan als vanzelf de woorden die de engel spreekt. De illusie die de lijst van het fresco wekt, beoogt de kniebuiging en het Ave Maria van de beschouwer.
Het is noodzakelijk dat degene die de trap opgaat, als vanzelfsprekend tot op die illusoire traptrede aan de rand van de voorstelling wordt gevoerd, om daar toch uit evenwicht te worden gebracht en in een andersoortige ruimte binnen te treden. We bekijken nu eerst de ruimte van de schildering. Maria en de engel zijn, zoals gebruikelijk, tegenover elkaar afgebeeld. Hoewel Maria meer naar achter zit, is zij toch groter dan de staande engel meer op de voorgrond. Zij is zowel ten opzichte van de engel als van de loggia op een grotere schaal geschilderd. Anderzijds is Maria een eenvoudig meisje, gezeten op een kruk. Het gerougeerde gezicht van de engel lacht vriendelijk, dat van Maria drukt een afwachtende, timide devotie uit. Ik zou Maria omschrijven als nederig-zedig in haar grootheid. De dienende houding van Maria correspondeert met de dienende houding van de engel. Beiden neigen naar voren, Maria licht, de engel meer. De omgeving waarin Maria en de engel zich bevinden, is weliswaar een natuurlijke, maar de slaapkamer waar we door de deur binnen kijken en de afgesloten hof functioneren toch voornamelijk als traditionele symbolen die de bijzonderheid van de maagd Maria accentueren: 'Een afgesloten hof zijt gij, mijn zuster, bruid een afgesloten wel, een verzegelde bron.’ Niet zelden zijn ook Adam en Eva in de tuin afgebeeld. We zullen zo zien waarom. De 'natuurlijke omgeving' van Maria benadrukt dus haar ongewoonheid en grootheid.
Dat roept de vraag op naar de theologie van die ruimte. Welk wonder wordt er in die voorstelling van de annunciatie eigenlijk verbeeld? Wat betekent de annunciatie? Welke gedachtewereld vertegenwoordigt de nederig - zedige houding van Maria op het fresco? Zoals Hood psychologiserend zegt: zij is hier echt een geannuncieerde, die er in toestemt dat haar leven onderbroken wordt, zonder dat zij het doel of het einde daarvan inziet, en die daarom afwachtend is, 'aan het begin van een regering die zij zich nog niet ten volle realiseert'. Ik kom zo op Maria terug.
De theologie van Fra Angelico: de genade voltooit de natuur
Ik sta stil bij de theologische betekenis van de voorstelling. Het blauw van Yves Klein correspondeerde met een bepaalde theologie, namelijk die van Bonaventura. Rembrandts Saul en David reflecteerde een Calvinistische theologie. Ook dit schilderij weerspiegelt, juist door die twee incongruente ruimten, een bepaalde theologie. De beide ruimten, die van de omlijsting die bij het klooster hoort en die van de loggia, lijken aanvankelijk consistent, maar zijn bij nader inzien toch incongruent. Zo wordt zichtbaar dat het geheim van de boodschap aan Maria zich afspeelt in en zelfs met deze wereld, maar dat zij tegelijkertijd wonderlijk en niet van deze wereld is.
Deze gedachte vinden we terug in de theologie van de Dominicanen, en met name in die van Thomas van Aquino (1225-1274). Hij leert dat de menselijke rede toereikend is om de wereld en de natuur te kennen. Deze natuurkennis is de voorhof voor de kennis van God. God is de kroon op het gebouw van de natuur, de bovenste traptrede. Hij is echter slechts deels kenbaar en bewijsbaar voor de menselijke rede. Deels is God alleen door zijn eigen openbaring te kennen. De genade voltooit de natuur. Veel is redelijk kenbaar, maar tenslotte is (wat ik maar even noem) geloof nodig om God te kennen. Die wisseling van natuur en genade, van menselijke rede en goddelijke openbaring voltrekt zich precies op de grens tussen de illusoire traptrede onder het fresco van Fra Angelico en de andersoortige ruimte van de loggia binnen de voorstelling. Daar wordt de mens klein en maakt hij een kniebuiging voor het wonder dat we straks nader zullen beschrijven, en spreekt hij de woorden: 'Wees gegroet, gij begenadigde'.
We stappen nu eerst de ruimte van de voorstelling binnen om die op ons in te laten werken. Alleen al door de heel verschillende kapitelen is de ruimte fictief, of beter gezegd aan de fantasie ontsproten. Anderzijds laten de tuin en het landschap behalve de bijzonderheid van Maria. óók zien dat de vleeswording zich afspeelt binnen de natuurlijke wereld en ervaring. Het fresco accentueert Maria en vergroot haar uit. Ik richt mijn aandacht op wat de middeleeuwse en met name de Dominicaanse theologie over haar heeft gezegd.
De Dominicaner orde, waar Fra Angelico en het klooster San Marco toe behoorden, beschouwde het feest van de annunciatie op 25 maart als een adventsfeest dat de rol van Maria in de geschiedenis van het heil benadrukt. De middeleeuwse theologie omtrent Maria is gecompliceerd, en ik noem er slechts twee gedachten uit. De eerste gedachte is dat Maria de nieuwe Eva is. Jezus heet de nieuwe Adam die de zonde van de oude Adam te niet doet. Al in de tweede eeuw gaat men ervan uit dat de gehoorzaamheid van Maria de ongehoorzaamheid van Eva in evenwicht brengt. 'Als verlosser is Christus de nieuwe Adam. Als nieuwe Eva is de kerk zijn bruid die hem helpt bij het verlossingswerk'. Zoals Eva bij de zondeval betrokken was, werkt Maria nu mee aan de verzoening die de nieuwe Adam bewerkstelligt. Zij doet dat door ontvankelijk te zijn voor het Woord, dus door haar vrijwillige toestemming om de moeder van God te worden. Adam en Eva zijn in die theologie de voorafbeeldingen van Christus en de kerk. De verhouding tussen Christus en Maria, en dus tussen de Heer en zijn kerk, wordt gebracht binnen het schema van de man - vrouw verhouding in het patriarchale huwelijk, waarin de partners ongelijk zijn. De verlossing wordt met het mannelijke geassocieerd, de gehoorzaamheid met het vrouwelijke. Het nederige van Maria op het fresco is zo verklaard, evenals haar verhoudingsgewijze grote formaat. Door haar nederigheid participeert zij immers in het grote verlossingswerk van Christus.
De tweede gedachte is die van de zogenaamd onbevlekte ontvangenis. De veronderstelling daarvan is dat ieder mens met erfzonde is belast. Deze werd overgedragen door de man bij de verwekking; het nog ongeboren kind raakte 'geïnfecteerd'. Met het zaad komt de neiging tot alle kwaad méé. Vanaf de achtste eeuw rijst de vraag of Maria ook met de erfzonde is besmet. Zij is immers zelf langs de weg van de gewone bevruchting geboren. Ja, zegt onder meer Thomas van Aquino, de grote theoloog van de Dominicaner orde, maar zij wordt daarvan gereinigd. eerst als zij nog in de buik van haar moeder is, vervolgens bij de bevruchting door de Heilige Geest. Zodoende is ook Maria vrij van de erfzonde en dus 'onbevlekt ontvangen'. Zij is volkomen zuiver en daarom de eerste onder de mensen en dus het prototype van de kerk. Overigens werd de onbevlekte ontvangenis (die dus iets anders is dan de maagdelijke geboorte!) pas in 1854 een officieel dogma in de rooms-katholieke kerk. Ook dit aspect van de theologie benadrukt het formaat van Maria en verklaart haar zedige houding op het fresco. Haar formaat wordt hier zó groot, dat zij de trekken van Christus krijgt. Zondeloosheid is immers een predikaat van Christus.
God kiest zich Maria om in de wereld binnen te treden en mens te worden. Hij neemt het vlees aan van Maria. Zo verlost Hij de wereld van de vloek van Adam en Eva. Maria is door haar nederig-zedige houding betrokken in het werk van de verzoening en krijgt een onmisbare plaats in Gods werk.
De Maria van Fra Angelico en de Maria van de bijbel
Vanuit deze theologische notities kijken we nu nog eens naar de voorstelling van de annunciatie bovenaan de trap. De kniebuiging en de groet gelden haar die meewerkt in het werk van haar Zoon om het menselijk geslacht van de zonde te bevrijden. Het is wel duidelijk waarom de eigenlijke voorstelling bij Fra Angelico een eigen ruimte heeft, die niet consistent is met de ruimte van de omlijsting en van de corridor, ondanks de schijn van het tegendeel. Maria is te bijzonder dan dat zij zomaar in het klooster zou passen. De voorstelling heeft een eigen ruimte; de ruimte van de maagd die de nieuwe Eva is, vrij van (erf)zonden, die met haar nederige toestemming zwanger wordt van de Heilige Geest en meewerkt in het verlossingswerk van haar zoon. De ruimte van de annunciatie is de ruimte van deze maagd Maria.
Maar zo is die ruimte óók de ruimte van de ideale gelovige die dus óók meewerkt in het werk van de verlossing. De vereerde maagd Maria is tegelijk het grote voorbeeld dat navolging verdient. Hood ziet haar blauw/zwarte kappa en de witte tunica als verwijzing naar de kleding van de broeders op het fresco. De maagd is nog meer een voorbeeld voor de broeders dan de engel. Haar vrijwillige en eerbiedige toestemming aan het woord van God en haar bereidheid het woord te ontvangen vragen om navolging. De kloosterbroeders participeren als zij de maagd volgen, in het werk van de verzoening. Anders gezegd, de kerk heeft een onmisbare plaats in Gods werk.
Eens te duidelijker is nu na ons theologisch excurs dat deze maagd tegelijkertijd wel en niet in de ruimte van het klooster past. Daarom moeten we terugdenken aan het eerste moment dat we het fresco zagen. We liepen de trap op en leken regelrecht door te lopen tot in de voorstelling. Het leek er op het eerste gezicht op dat het verbeelde verhaal zich afspeelde binnen de ruimte en de architectuur van het San Marcoklooster. Dat heeft een diepe bedoeling. Door deze uitzonderlijke, bleue, timide vrouw treedt God onze wereld binnen, - de wereld die wij kennen en waarnemen en waarbinnen wij leven. Hij nodigt haar, en via haar de kloosterbroeders, uit deel te nemen aan het verlossingswerk van de Zoon. Maar die medewerking heeft bij Maria uitzonderlijk vorm gekregen, waardoor zij boven allen verheven is, en dus in een eigen ruimte verblijft.
Ik confronteer het fresco nu aan de twee zinnen uit het credo die over Christus zeggen: 'die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria'. Ze spreken over kerstmis. Het wonderlijke van kerstmis wordt redelijk verwoord. De zinnen passen qua vorm in onze redelijke wereld en bij weldenkende mensen. Maar tegelijkertijd vragen ze door hun inhoud om een perspectiefwisseling. Ze brengen je uit evenwicht. Die zinnen uitspreken staat gelijk aan een andere ruimte binnenstappen. De taal waarin ze gevat zijn is een redelijke, maar meteen is ook duidelijk dat ze inhoudelijk een cryptogram voor de rede zijn.
God treedt de mensengeschiedenis binnen, Hij wordt mens, geboren uit een vrouw, en blijft tegelijkertijd zichzelf. In die ene mens Jezus Christus verschijnt God zelf. Dat is een geheim waar het denken op stuk loopt. De geloofsuitspraak dat God in Christus mens wordt, vindt op redelijk niveau zijn analogie in de uitspraak dat Jezus 'ontvangen is van de Heilige Geest en geboren uit de maagd Maria'. Maar zo kom ik in een ruimte waar mijn denken wordt opgenomen in een hogere (of in ieder geval andere) orde, namelijk die van het geloven. Mijn rede wordt opgenomen in een lied dat boven mijzelf uitreikt. Toch heb ik er behoefte aan dit lied op zijn redelijkheid te doorlichten. Ik maak niet zomaar een knieval en wil weten waarom ik dat doe. Het fresco van Fra Angelico vraagt om een knieval voor de ruimte van een nederig-zedige Maria die meewerkt in het verlossingswerk van haar Zoon. Maar hoe zit het in de Bijbel?
Ik laat eerst horen hoe ik 'Maria' lees in de bijbel en stel mij daarbij de vraag of het fresco de tekst opent. De evangelist Lucas vertelt het meest uitgebreid over Maria. Er is een meisje. ondertrouwd met een man Jozef, en haar naam luidt Maria. God zendt zijn engel aan Maria. De engel spreekt de beroemde woorden: 'zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult hem de naam Jezus geven'. De engel vervolgt met woorden die over de grootheid van God spreken: 'Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden'. Maria begrijpt het niet, ze heeft nog nooit met een man gevreeën, maar de engel legt haar uit dat wat verwekt wordt van de Heilige Geest is. Tenslotte meldt de hemelse boodschapper dat ook haar oude nicht Elisabet zwanger is. Daarop spreekt Maria de woorden die haar bepalen: ‘Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord'.
Maria brengt een bezoek aan Elisabet, en als Maria Elisabet groet, springt het kind in de buik van de laatste op. Elisabet roept uit: 'Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot’. Op haar beurt antwoordt Maria dan weer met haar beroemde lofzang, het ‘Magnificat’. Ik lees die zaligheid in verband met een passage verderop in het evangelie van Lucas. Daar spreekt een vrouw Jezus aan en zegt: 'Zalig de schoot, die U heeft gedragen, en de borsten die Gij hebt gezogen'. Daarop antwoordt Jezus: 'Zeker, zalig, die het Woord van God horen en het bewaren'. Jezus ontkent niet de zaligheid van Maria. Zij is evenwel niet zalig omdat zij de moeder van Jezus is, maar omdat zij het woord van God heeft gehoord en bewaard. Zij is zalig omwille van haar geloofsbelijdenis 'mij geschiede naar uw woord'. Zij staat om zo te zeggen aan de kribbe van het geloof en is de oergestalte van de kerk. Zij gaat voorop, zoals Mirjam nadat Israël door de Rode Zee was getrokken, voorop ging aan alle vrouwen van haar volk, die dansend met tamboerijnen zongen. Maria is in het hebreeuws Mirjam.
Eerder is Maria daarom de nieuwe Mirjam dan de nieuwe Eva. Het schriftverhaal over Maria geeft geen aanleiding haar verhouding tot God in termen van een patriarchale man - vrouw verhouding te denken. Er is geen aanleiding voor een knieval voor Maria. Zo aanbidt de kerk zichzelf. Wel is zij een voorbeeld in de wijze waarop zij haar leven door het woord liet onderbreken.
Maria: beeld van horen en geloven
Maria is de horende gestalte die gelooft dat God in Christus als Bevrijder (Verlosser) deze geschiedenis binnentreedt. De uitspraak dat Christus niet door de potentie van een man is geboren, maar uit de maagd Maria, zegt iets over Christus en niet over Maria. Wat er bij Maria gebeurt is geheimzinnig omschreven. 'De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden'.
De woordkeus bepaalt ons op geen enkele manier bij seksualiteit, noch bij de seksuele verhouding binnen een patriarchaal huwelijk. Seksualiteit, maagdelijkheid en moederschap zijn geen thema's van het geboorteverhaal. Er staat eigenlijk alleen dat de verwekking van deze mens Jezus van een geheel andere orde is dan die van een ander mens. Het schriftverhaal van de geboorte geeft geen steun aan de pogingen om de seksualiteit te thematiseren. De verwekking van Gods zoon staat haaks op de natuurlijke gang van zaken. De God van Israël is dus, anders dan de goden van vele andere volken, niet de kolossale uitvergroting van de mannelijke trots. Hij is geen Priapus. Eros en de fallus, de vruchtbaarheid en de potentie worden niet vereerd. Voor mannen is daarom nauwelijks een kritischer beeld denkbaar dan dat van God de Vader. God is niet zoals de Griekse oppergod Zeus die in de gestalte van een zwaan een half daartoe gedwongen Leda bezwangert. De patriarchale middeleeuwse belangstelling voor het mannelijke zaad en al het kwaad dat daarmee méé kwam, en voor de maagdelijkheid als zodanig vindt in de tekst geen steun. Onnodig om op te merken dat er in de bijbel van 'onbevlekte ontvangenis' al helemaal geen sprake is. Wel maakt het verhaal indirect duidelijk dat seksualiteit een macht is waar dus behoedzaam mee moet worden omgegaan. Evenmin geeft het verhaal aanleiding om de maagdelijkheid te thematiseren, als ware die een vrome verdienste. Speculaties over blijvende maagdelijkheid voor, tijdens en na de geboorte vinden hun grond niet in de bijbel. Tenslotte kan in verband met dit verhaal ook het moederschap niet worden gethematiseerd. Jezus groeide als mens in de buik van zijn moeder en werd als mens geboren. De klassieke naam voor Maria 'moeder Gods' is daarom op zichzelf adequaat, maar, nogmaals, het moederschap is geen thema van het verhaal.
Wat vertelt het verhaal dan wel? Maria gaat voorop in het horen en geloven. De middeleeuwse christelijke kunst heeft de annunciatie dikwijls afgebeeld als een ontmoeting tussen Maria en de engel terwijl een duif, symbool van de Heilige Geest, binnenvliegt in ... het oor van Maria. Dat is ter zake. Als Maria ter sprake komt gaat het over haar trommelvlies en niet over haar maagdenvlies. Zo spreekt de achtste-eeuwse theoloog Johannes Damascenus van de 'conceptio per aurem', de bevruchting door het oor. De bevruchting door de Heilige Geest en de geboorte uit de maagd Maria zijn het teken van Gods verschijning die geen menselijke potentie is, maar helemaal in Gods eigen macht ligt. Zij zijn teken van Jezus Christus en niet van Maria. De schrift vraagt om een knieval voor Christus en niet voor de zedig-nederige maagd Maria.
Opnieuw: twee ruimten
Dat het fresco van Fra Angelico mij aan de geboorte van Jezus deed denken ligt voor de hand. Het raakte mij op het eerste gezicht door wat ik de onbeholpenheid noemde van perspectief en verhoudingen. Bij nader inzien blijkt die onbeholpenheid diepe zin te hebben. De buiten proportie grote maat van Maria had de Florentijnse broeder meer te zeggen dan mij nu. De perspectiefwisseling tussen de omlijsting en de ruimte van de schildering spreekt mij aan om haar subtiliteit. Maar dat mijn eerste indruk die van onbeholpenheid was, is veelzeggend. De ontroering hangt samen met de structuur van de middeleeuwse Thomistische theologie waarmee zij verbonden is. Een harmonische ordening van de leef- en denkwereld, waarin ook God en het bovennatuurlijke zijn begrepen, en waarin Gods openbaring een aanvulling is op de rede, staat ver van mij af. Tussen mijn wereld en de ruimte van God bestaat méér dan een perspectiefwisseling die mij even op het verkeerde been zet. Het vraagt meer dan een kniebuiginkje om binnen te gaan in de ruimte van het evangelie. De ruimten stoten op elkaar. De schijn dat Gods grote zaken binnen handbereik zijn is hoogstens nostalgie of een naïviteit. Mijn ontroering geldt het naïeve. Hoe redelijk geformuleerd ook, het geloof in de God die mens werd is in onze cultuur niet meer in te kaderen.
Ik moet mij als man minstens de vraag stellen of mijn ontroering ook veroorzaakt wordt door de nederig-zedelijke maagd Maria van de patriarchale structuren die tot koningin verheven wordt. Zeker geldt mijn geraaktheid het dubbele dat deze Maria van Fra Angelico kenmerkt, haar nederigheid en haar grootheid. Het verhaal van haar onderbroken leven dat tot haar grootheid leidt, treft mij. Zij is, zoals Hood terecht opmerkt, een persoon en geen icoon.
Hoe het zij, Jezus en Maria hebben in onze cultuur hun aureool verloren, ook in de kunst. Max Ernst (1891-1976) schildert de moeder maagd terwijl zij het kind een pak slaag geeft en zijn aureool op de grond valt. Dat is niet enkel spot, maar ook beeld van een tijd die heeft afgerekend met de bijzonderheid van dit kind. Het is meer dan een drempel die ons scheidt van de ruimte van het evangelie dat getuigt van het unieke van Christus. Die ruimte botst op de ruimte van mijn leefwereld, en stoot mij aan. De boodschap die mij wordt geannuncieerd doorbreekt de vaste kaders van het alledaagse. Geloof is niet meer de subtiele hoogste trede van de beschaving. Het brengt mij in totale verwarring. En dat is heel wat meer dan dat ik even uit balans word gebracht, zoals Fra Angelico's annunciatie wil. Het klooster van San Marco harmonieert niet meer met de tegenwoordige chaotische drukte van het plein waaraan het ligt.
Gepubliceerd in Marcel Barnard: Wat het oog heeft gezien. Verbeelding als sleutel van het credo. Meinema – Zoetermeer, 1997.