Kunstenaars
Frieling, Gijs - door Philip Verdult
In gesprek met Gijs Frieling
Wervelingen, water en de onverbrekelijkheid van opstanding en apocalyps
door Philip Verdult
Wervelingen en water vormen twee centrale motieven in het werk van de Amsterdamse beeldend kunstenaar Gijs Frieling. De werveling als oervorm en grondstructuur van heel de (materiële) werkelijkheid. Het water als grondelement. Beide confronteren ons met de allereerste oorsprong en oergrond van ons, van álle bestaan. In die zin fungeren ze, soms apart, dikwijls in combinatie met elkaar, als symbool van oerverbondenheid en oerreligiositeit.
Aanvankelijk was de naam 'wervelingen' door mij opgevoerd als aanduiding voor een bepaalde groep werken van Gijs Frieling. Naarmate de vertrouwdheid met zijn werk groeide. bleek de werveling zich meer en meer als een algemeen vormthema te manifesteren, dat ook in de andere categorieën een fundamentele rol speelt; in verschillende. maar verwante gedaanten overigens. Wervelingen, kolken, cirkels en ellipsen; waaiers van licht en lichtreflectie; een kring van mensen, een rondedans, een seance. De werveling is de beweging waarin en waarop alles drijft, waarin veel borrelt en bruist, waaruit alles voortkomt en waarin alles weer opgenomen wordt. De werveling is tevens een symbool van ambivalentie waarin dingen naar beneden worden getrokken én ten onder gaan, maar waaruit ze ook oprijzen en naar boven komen; bron van goed én poel van kwaad tegelijkertijd.
In het gesprek werd het element 'water' toegevoegd, Daar had ik minder acht op geslagen. Het water ook weer in verschillende gedaanten. Als sneeuwen ijs, het smelten ervan, dauw, druppels, tranen, blauw, De beweging van het water staat voor het vloeiende en dynamische, maar water is in Gijs Frielings beleving vooral het medium waarin verbindingen en ontmoetingen totstandkomen. Ook het water vertoont de Janusgestalte: je kunt erin verdrinken, je wordt eruit geboren en kunt er herboren tot nieuw leven uit herrijzen.
Nog maar net binnen, op de drempel van onze kennismaking, werd het gesprek meteen al een richting uitgestuurd die ik totaal niet had verwacht: de erfzonde. De opmerking kwam van Ferdinand van Dieten die als gastheer optrad. Juist in de erfzondeopvatting van de katholieken zou volgens hem het sterkste bewijs liggen van hun dogmatisch ongelijk. Zij zouden van mening zijn dat de erfzonde, het kwaad, ongedaan gemaakt kan worden. Naar zijn opvatting is dat voor dit aardse, eindige bestaan ten enenmale onmogelijk. Het verloop van de geschiedenis, in het bijzonder de ontwikkeling van allerlei nieuwe vindingen en technieken, brengt naast goede elementen ook een steeds grotere potentie aan kwaad, misbruik en misvorming met zich mee. Wij slagen er nooit in het kwaad uit te bannen. Bedoeld als binnenkomer bleek deze opmerking in het verdere verloop van het gesprek haar nagalm te hebben. De overwinning van het kwaad is niet ons werk, maar wordt ons uiteindelijk om niet gegeven in de kruisiging en opstanding van Christus. Daarom hangen opstanding en apocalyps onverbrekelijk samen.
In de entourage van Galerie Ferdinand van Dieten-d’Eendt, waar op dat moment een expositie was ingericht van Gijs Frieling, Jan Knap, Toon Noij en Manfred Stumpf onder de titel Beyond Nihilism, vindt ons gesprek plaats. Gijs Frieling is geboren in 1966. Hij kreeg zijn opleiding aan Gerrit Rietveld Academie en de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten, te Amsterdam. Hij werkt in Amsterdam.
Allereerst, wat beweegt en bezielt je als kunstenaar? Waardoor voel je je gedreven en hoe uit die gedrevenheid zich?
'De drang in mij om dingen te maken is heel sterk. Daar ligt voor mij de grond, de drijfveer van alle kunst. Er zijn kunstwerken op deze wereld, niet omdat ze van nature ontstaan en gegroeid zijn, niet op grond van een wonder, maar enkel en alleen omdat ze door mensen gemaakt zijn. Maak je een kunstwerk. dan benut je wel voorhanden materiaal, maar als kunstwerk is het iets wat er eerst volstrekt niet was. Kunst heeft iets van scheppen. En daarom moet je je daarbij heel bewust telkens opnieuw afvragen: wordt de wereld er beter van als ik dit kunstwerk maak. Of juist niet? Je moet als kunstenaar alleen dat maken, waar je ten volle, tot in alle consequenties je verantwoordelijkheid voor kunt nemen; waarvan je echt kunt zeggen: het is goed dat het er is en zonder dat zou de wereld slechter zijn. Dat is nogal wat, eigenlijk teveel voor een mens, maar het is niettemin waar! Ik geloof in een opgaande lijn, in wat je zou kunnen noemen de vergeestelijking van de aarde - als een soort kunstwerk - waarbij de natuur als het ware opgeheven wordt, naar een hoger niveau wordt getild. In die zin voel ik me inderdaad als kunstenaar gedreven'.
Wat zijn de bronnen waar je uit put?
'Als kind was ik vooral geboeid door boeken over verschillende oude culturen die ik bij mijn grootmoeder thuis aantrof. De Borobudur bijvoorbeeld, dat immense gebouw, al die beelden, al die reliëfs, al die stoepa's, ze hebben me als kind mateloos geboeid. Ook boeken over Egyptenaren, Indianen en de indiaanse cultuur deden dat. En eigenlijk geldt nu nog steeds zo'n soort cultuur voor mij als de laatste bron van inspiratie: zo'n cultuur die echt een eenheid is van inhoud en vorm en voortgebracht wordt door iets dat groter is dan het individu; zo'n cultuur die de vrucht is van een hele groep mensen, over generaties heen, die zowel letterlijk als figuurlijk, innerlijk en uiterlijk één taal spreken. Dat heeft ook direct te maken met stijl. Stijl is het allergrootste wat bestaat. Er bestaat niets mooiers dan wanneer een bepaalde cultuur, een bepaalde gemeenschap, een bepaalde periode of een individuele kunstenaar een echt eigen stijl weet te ontwikkelen, dat wil zeggen een herkenbare beeldende taal waar de hele wereld in past.'
'Op de middelbare school had ik vooral iets met strips. Die heb ik ook veel nagetekend. Achteraf kijk ik daar wel met een beetje schaamte naar terug en denk ik soms: wat een verlakkerij! En vraag je me naar de bronnen nu, dan moet ik in de eerste plaats het Isenheimer altaar van Matthias Grünewald noemen. Maar wie vindt dat niet mooi? Ook de Matthäus Passion van Bach, zowel de muziek als de teksten, heeft me altijd diep geraakt. En de Scrovegnikapel van Giotto. Dit soort werken zijn in mijn beleving de pijlers waarop onze hele Europese kunst en beschaving gebouwd staan. Hoewel ik niet zo'n positief gevoel heb over onze twintigste eeuw, hoort hier voor mij eveneens Van Gogh bij - niet zozeer zijn religieuze werken, maar zijn landschappen.'
Op dit moment dus speelt religieuze kunst daarbij een hoofdrol. In hoeverre heeft voor jou inspiratie, dat waardoor je je gedreven voelt, iets met geloof en religie te maken?
'Dat weet ik niet precies. Die vraag is niet zo simpel te beantwoorden. Soms voel ik me sterk gegrepen en gevoed door religieuze kunst, maar ik kan ook heel erg geïnspireerd worden door kunst die in de strikte zin niet religieus is, Van Gogh bijvoorbeeld. Veel inspiratie put ik met name uit het werk van Donald Judd, zijn symmetrische, kleurige doosconstructies. Bij hem voel ik heel erg het wonder van het maken, het scheppen. Opvallend en uiterst boeiend is de drang tot perfectie, die zijn werk zo krachtig en indringend maakt ten opzichte van de andere kunstenaars uit die generatie. Maar om dat nou religieus te noemen ... ik houd er ook helemaal niet van om Rothko religieus te noemen. Dan is alle kunst en eigenlijk alles religieus, maar dan betekent het begrip 'religieus' op den duur toch weinig of niets meer.'
'Maar het ligt gecompliceerd. Judd bijvoorbeeld behoort tot de school van de Amerikaanse minimal art kunstenaars, waarvan gezegd wordt dat ze een zuiver materialistische wereldvisie voorstaan. Velen van hen zeggen: 'Dit is de stof en er is niets anders dan dat' en voor hen is dat echt zo. Judd zelf zegt dat ook, maar in zijn geval klopt dat niet. Volgens mij zijn de werken van Judd metafysische, verwijzende beelden. Ze zijn eigenlijk onzichtbaar. Ze bestaan alleen maar als idee. Het raadsel van de kunst heeft altijd dáár mee te maken: dat je iets ziet wat eigenlijk niet bestaat en niet bestaan kan. Er is veel kunst die wil zeggen dat een ding niets anders is dan het is, maar dat soort kunst interesseert me niet. Hoewel niet alle inspiratie uit het religieuze komt, heeft inspiratie voor mij wel altijd met een soort transcendente ervaring en gerichtheid te maken. Maar - ik moet het toegeven - transcendentie is nog niet zonder meer identiek met religiositeit.'
'Aan de andere kant kan ik erg aangedaan en ontroerd worden door echt religieuze werken, zoals je gemerkt hebt. Ik denk bovendien dat je kunst überhaupt niet kunt definiëren buiten een religieus mensbeeld om. Want als de wereld uit een toevallige samenloop van omstandigheden zou zijn ontstaan, is alle kunst totale onzin en is een drol niet minder dan een kunstwerk.'
Welke twee kunstwerken hebben jou in religieus opzicht het diepst aangesproken?
'Dat zijn toch het Isenheimer altaar van Grünewald en de Matthäus Passion van Bach. Giotto is ook heel mooi, maar met het Isenheimer altaar is het anders. Die kruisiging, daar is een soort beeld gemaakt, waar je voor de rest van je leven vóór kunt gaan zitten om de hele draagwijdte ervan tot je te laten doordringen.'
In het gesprek kwam uitvoerig aan de orde dat het begrip 'religieus', vooral heden ten dage erg uitgerekt, maar daarmee ook danig ontkracht wordt. Als iets te maken heeft met diepe, intense ervaringen en belevenissen die verder reiken dan de gewone, alledaagse behoeften en besognes, als er sprake is van het bovenzintuiglijke of het transcendente, van totaliteitservaringen, van de allereerste oorsprong en het allerlaatste einddoel van alles of zelfs van zin en zingeving, dan wordt daar al gauw het etiket 'religieus' opgeplakt. Dat is echter nog geen religiositeit in de echte zin van het woord, dat is eerder filosofie of metafysica. Bovendien betrekt Gijs Frieling het begrip ‘religieus' onmiddellijk op de christelijke godsdienst. Voor hem heeft dit begrip niet zozeer die meer algemene, de afzonderlijke godsdiensten en kerken overkoepelende betekenis, waarin het momenteel bij voorkeur gebezigd wordt.
Zou je kunnen aangeven watje onder religie verstaat? En hoe zou je in relatie daarmee religieuze kunst omschrijven?
'Ik denk dat er sprake is van religieuze kunst wanneer een bepaald werk echt een instument kan zijn om de Christus te ontmoeten; wanneer het zo'n appel op je doet dat je wel móet antwoorden - niet met woorden in de eerste plaats, maar met gevoelens, in de sfeer van levenshouding. Ik zou haast zeggen: wanneer het je uitnodigt om te bidden. ‘Wie mij gelooft, volgt mij.' Religie is Christus-navolging.'
'Je moet als mens zelfstandig zijn en ik zou ook niet anders willen en kunnen; ik wil bijvoorbeeld absoluut niet aan de hand van de katholieke kerk zalig worden. Ik geloof echter wel dat je als mens je uiteindelijke bestemming niet alleen en autonoom kunt bereiken. Christus heeft iets bewerkt wat wij fundamenteel niet uit eigen kracht en zonder hem kunnen verwezenlijken. Maar navolging van Christus heeft niets met onderwerping te maken, met jezelf uitschakelen en wegcijferen. Religie heeft te maken met een fundamenteel tekort en met de bestemming van de mensom daar niet in te hoeven blijven steken. Aan Christus kun je je daaruit optrekken. Christus is evenwel geen plaatsvervanger, iemand die het voor jou overneemt. Het geloof in Christus ontslaat je op geen enkele manier van je opdracht om een grote en sterke individualiteit en persoonlijkheid te worden. Daaraan is mijns inziens op geen enkele manier een grens gesteld door de Christus. Alle dingen die je zelf kunt doen, moet je ook zelf doen. Christus is er niet om het leven te verlichten. Als Hij iets doet is het juist het leven verzwáren - in die zin dat Hij inzicht geeft in hoe groot de bestemming van de mens is. Iedereen die het geloof als een gemakkelijke oplossing ziet, heeft het bij het verkeerde end.'
Maar hebben religie en religieuze kunst nog wel toekomst, zeker in die scherpe zin die jij eraan geeft? Zijn het niet slechts relikwieën uit het verleden, zoals je zo vaak hoort zeggen?
'Mijn antwoord hierop is niet moeilijk te raden. Inderdaad wordt vaak gezegd dat religie binnen niet al te lange tijd verdwenen zal zijn, dat religie een kwestie van nostalgie is, dat religieuze kunst nauwelijks actualiteit meer bezit en dat de artistieke en esthetische kracht ervan vaak gering is. Ik ben het daar helemaal niet mee eens. Ik denk ook dat het tij zal keren en dat wij aan die omslag ons steentje moeten bijdragen. De grote crisis in onze samenleving is toch vooral ontstaan doordat mensen geen verbinding meer kunnen maken met het religieuze leven. Dat komt mijns inziens doordat de grote religieuze instituties geen vormen kunnen vinden en aanreiken waarin mensen hun verbondenheid met het eeuwige op een moderne manier kunnen beleven.'
'De crisis op het terrein van geloof en religie heeft primair te maken met de voorstellingen. We krijgen steeds meer te maken met geïndividualiseerde voorstellingen. De een gelooft in God, voor de ander staat Christus centraal, weer een ander spreekt van een hoger principe of de diepste grond. De een gelooft in de opstanding, de ander in reïncarnatie, een derde zegt nergens in te geloven. Solipsisme en relativisme vieren hoogtij. Dat biedt de mens een soort gelijk, een waarheid met slechts een geldigheid binnen bepaalde grenzen. Het kan echter niet zo zijn dat mensen die in reïncarnatie geloven reïncarneren en degenen die dat niet doen, niet. Als reïncarnatie werkelijk iets betekent - en hetzelfde geldt voor opstanding, kruisiging, Christus - moet zij iets in zich zijn en bijgevolg voor álle mensen een betekenis en waarde hebben. Religie kan niet tot louter een voorstelling worden teruggebracht die voor ieder verschillend kan zijn.'
Je wijst dus solipsisme en relativisme af. Geldt dat ook voor het agnosticisme?
'Zeker, tenminste als absolute optie. Hoewel we veel niet kunnen bewijzen, kun je ook niet in een volstrekt niet-weten berusten. Alle vormen van relativisme en agnosticisme gaan op hun beurt weer uit van onbewezen vooronderstellingen, geloofsovertuigingen en grondintuïties. Een van mijn vrienden zei altijd, als hem de vraag werd gesteld of hij in God geloofde: 'Ja, maar ik geloof niet in de God waarin jij niet gelooft.' Dat vind ik heel mooi gezegd en ad rem. Iedere afwijzing van een geloof veronderstelt op haar beurt een ander geloof en iedere echte geloofsaanvaarding gaat uit boven wat exact formuleerbaar en bewezen is.'
Hoe zie je de verhouding tussen kunst en religie? Vullen ze elkaar aan? Heeft religie de kunst nodig en zo ja waarvoor dan, of is het eerder omgekeerd?
'Ik denk daar niet ingewikkeld over. De mens kan niet bestaan zonder kunst en niet zonder religie. (Overigens ook niet zonder wetenschap.) Beleving van geloof en godsdienst kan alleen als daar vormen voor te vinden zijn: taal, rituelen, symbolen etc. En die vormen zijn door ons, mensen, gemaakt: ze zijn niet van nature gegeven. Dan hebben we onmiddellijk te maken met kunst.'
'De kwestie bleek echter toch gecompliceerder te zijn, maar daarmee ook steeds intrigerender te worden. Want niet elke vormgeving is zonder meer kunst. Er is een onderscheid te maken tussen vormgeving in de algemeen menselijke zin (het maken van een hamer, tafel of auto bijvoorbeeld) en vormgeving in de specifiek artistieke zin. En de vraag is of religie juist die laatste, de kunst, wel nodig heeft; of kunst juist niet afleidt. Bij het verzorgen van zieke mensen vanuit religieuze beweegredenen is toch ook geen kunst nodig! Geldt dit ook niet voor het bidden, voor de contemplatie van Godswoord? Beelden kunnen gemakkelijk afleiden. Het is toch bovendien niet zo dat wij alleen maar tot God kunnen bidden met woorden en gebeden van grote literaire kwaliteit.'
Worstelend met deze vragen ontglipte Gijs Frieling op een gegeven moment een opmerkelijke ontboezeming: 'Ik kan me eigenlijk niet voorstellen, ik zou het niet goed kunnen verdragen om een dienst te zien vieren voor het Isenheimer altaar. Dan is niet goed begrepen wat zich in de eredienst, in de cultusviering voltrekt. Dan wordt ook niet (meer) goed ingeschat wat de functie van het kunstwerk is. Een kunstwerk met zo'n indringende uitstraling als het Isenheimer altaar en een religieuze/liturgische viering kunnen in mijn ogen niet goed naast elkaar staan. Terwijl ik me dat bij iconen en bij de fresco's van Fra Angelico wel goed kan voorstellen. Die hebben voldoende terughoudendheid om in hun aanwezigheid iets te laten plaatsvinden dat nog belangrijker en nog groter is.'
Dat ontlokte Ferdinand van Dieten de opmerking dat in zo'n geval kunst blasfemisch lijkt te worden. Is het Isenheimer altaar dan niet heidens? Als een kunstwerk een absoluut gebeuren op zichzelf wordt, waarin wij geen verhouding meer kunnen hebben als gemeenschap van gelovigen met God, wordt het dan niet een soort afgodsbeeld? Hier komt heel scherp de problematiek van de verhouding van kunst en religie naar voren. Kunnen voorwerpen die in religie, in een eredienst moeten functioneren, nog wel kunst zijn en omgekeerd kunnen werken die in een artistieke wereld functioneren en in een museum staan nog wel een religieuze functie hebben? Is religieuze kunst geen contradictio in terminis? We stootten hiermee op de fundamentele problematiek van de eigen aard, zelfstandigheid en autonomie van de kunst ten opzichte van (onder andere) de religie en omgekeerd. In het korte bestek van zo'n gesprek kon deze uiterst gecompliceerde kwestie natuurlijk niet volledig opgehelderd worden. Wel werd nog gezegd dat die verwording van een kunstwerk tot een afgodsbeeld, waarschijnlijk te maken heeft met het feit dat de emoties die het oproept zo verzelfstandigd worden, dat het werk zijn verwijzende functie niet meer kan uitoefenen. Men raakt zo verstrikt en opgeslorpt in zijn emoties op zich en de beleving daarvan, dat het object ervan - God in dit geval - uit het zicht raakt.
Is er verschil tussen ambacht en kunst en zo ja, waarin bestaat dat verschil? Zou dit onderscheid kunnen helpen om de verhouding van kunst en religie te verduidelijken?
'Ik zou niet zeggen dat als iets geen kunst is, het dan (slechts) ambacht is. Dat is een andere laag. Ik zie het niet zo dat je op een gegeven moment ambacht hebt en als het zich ontwikkelt dat je dan kunst krijgt. Ik vind de idee van ambacht als vaardigheid heel problematisch. Een goed schilderij is goed geschilderd en een slecht schilderij is slecht geschilderd. Er bestaan geen slechte schilderijen die goed geschilderd zijn. Als een schilderij goed is, is het daarmee goed geschilderd. Ambachtswerk dat echt goed is, is ook kunst en ambacht kan zich in vele verschillende vormgevingen uiten. Ook volksdansen is niet lager dan ballet. Goed volksdansen is net zo iets als ballet, net zo moeilijk. Zuiver ambacht vind ik een heel ingewikkeld begrip.'
'Kwaliteit heeft te maken met de afstemming van de verschillende facetten van een werk op elkaar Waar haal je je materiaal vandaan? Waar het inhoudelijke idee? Voor wie is het bestemd? Waarvoor dient het? Waar krijgt het zijn plaats? Hoe groot moet de omvang ervan zijn? Dergelijke kwaliteitseisen van afstemming gelden zowel voor een schilderij of beeldhouwwerk als voor een tafel of een pot.'
'Ikzelf geef er de voorkeur aan de grenzen tussen kunst en ambacht wat te laten vervloeien. Ik weet niet goed waar ik aan moet denken, als wordt gezegd dat niet elk in ambachtelijk-technische zin goed geschilderd schilderij echt kunst hoeft te zijn. Beland je dan niet in een uitzichtloze en zinloze vorm-inhoud discussie? Is zuivere techniek eigenlijk niet per definitie goddeloos en boosaardig?'
In jouw werk kan men verschillende genres onderscheiden. Allereerst werken van algemene aard: landschappen, natuurvoorstellingen, liefdesparen, ontmoetingen etc. Dan duidelijk religieuze en bijbelse voorstellingen; sommige in de lijn van de traditionele christelijke iconografie, andere waarin een heel nieuwe iconografische beeldtaal wordt gezocht. Een sprekend voorbeeld uit deze laatste categorie vind ik Bijstand der gestorven zielen. Hoe heb je het idee daarvoor gevonden en wat wil je ermee uitdrukken?
'Vaak vind ik beelden voor mijn schilderijen in films, strips en literatuur. In dit geval was het de film Batman forever. Daarin gaat het over goed en kwaad in een ver futuristisch perspectief. In Gotham City, een stad vol wolkenkrabbers, zitten alle inwoners aan hun tv gekluisterd. Op die tv is een apparaatje bevestigd dat alle gedachten van de kijkers als groene stroompjes uit hun hoofden opzuigt en via het open raam naar buiten uitzendt, waar ze tot een enorme lichtrivier samengebundeld worden. Die rivier verheft zich boven de stad, over zee, in de richting van een eiland, waar ze in de kop wordt gespoten van een broodmagere figuur, the Riddler genoemd. Deze Riddler zendt vanaf zijn eiland weer alle programma's uit die de mensen in Gotham City aan hun tv gekluisterd houden.'
'In Bijstand der gestorven zielen figureert zo'n soort Riddler als symbool van het kwaad en de duivel, hier afgebeeld met het onderlijf van een spin uit wier achterste een metalen vloeistof stroomt, die als een web over de hele wereld uitvloeit. Door dit web zijn de mensenzielen in bepaalde vaste constellaties aan elkaar en de aarde vast gesoldeerd. In een apocalyptische werveling van wolken doorbreekt de Christus als een zon de paarsgroene mist die door de Riddler over de aarde verspreid is. Door de warmte van Christus smelt het web, zodat de verkilde zielen er onder vandaan en weer tot leven kunnen komen. De opstanding van Christus en de apocalyps horen onverbrekelijk samen. Dat is hier verbeeld.'
In jouw werken spelen wervelingen, kolken, cirkels, kringen, waaiers etc. een centrale rol. Dit motief beperkt zich niet tot een bepaalde categorie van werken, maar straalt over jouw hele oeuvre uit. Het is de grondbeweging waarop alles drijft. Je zou de werveling in jouw werk een symbool van oerreligiositeit kunnen noemen.
'Ik kan daar wel in meegaan, denk ik, al vind ik het ook wel een beetje verrassend. Én vanwege die naam 'werveling' waarmee je al die bewegingen en vormen op één gezamenlijk grondpatroon terugvoert, én vanwege de religieuze duiding die je daaraan geeft. Voor mij hebben 'religieus', 'religie' en 'religiositeit' in eerste instantie een meer toegespitste betekenis.'
'Ik wil daar wel iets aan toevoegen. Ook het water speelt in mijn werk zo'n soort rol. Water als sneeuwen ijs, dauw, druppels, tranen. Het water is een metafoor voor beweging, groei, verloop en tijd. De essentie van onze materiële wereld is dat dingen, minstens gedurende een bepaalde periode, om continuïteit te hebben een zekere hardheid en vastheid moeten vertonen (moeten 'verharden'). Water is daar in zekere zin het tegendeel van. Het water vormt een dynamische omgeving. Water is in mijn belevingswereld heel essentieel. Mijn gevoel zegt me dat de wereld waar je Christus zou kunnen ontmoeten, geen vaste wereld kan zijn. Het beeld van het water komt dan ook heel vaak in verband met Christus terug. De Christus brengt alles in beweging. Dat vraagt ook iets van het bewustzijn ... om je staande te kunnen houden in een omgeving waarin alles beweegt. Als je LSD neemt, word je ook opgenomen in overgrijpende bewegingen, maar je lost er tevens zelf in op.'
'Omgekeerd, als je extreem theologiseert of interpreteert, wil je alles in de wereld van vaststaande bewijzen en argumenten vastleggen. Ik geloof dat je langs geen van beide wegen de Christus kunt ontmoeten. Het gaat erom dat je in jezelf de standvastigheid van een rots kunt ontwikkelen, waardoor je die dynamische wereld kunt binnengaan en ontmoetingen kunt aangaan. Standvastigheid is echter iets heel anders dan vastheid. Twee vaste dingen kunnen elkaar niet ontmoeten. Water is het element dat alles met elkaar in verbinding brengt. Omdat we lichamen hebben, kunnen we het gevoel hebben dat iemand anders datgene wat we denken nooit te weten komt. Als echter de zijnsgrond is als het water. komt alles wat in je is op een goed moment ook ergens anders. Alles heeft zijn gevolgen. Water is echt een metafoor van de geestelijke wereld, van de andere wereld, die transparant is of transparant kan worden en waarin je ook zelf transparant kunt worden.'
'Die nadruk op transparantie, op overgang, op het vloeiende, op beweging en dynamiek, het geloof ook in een opgaande, vergeestelijkende lijn en het sterke morele bewustzijn die reeds in het begin van dit interview naar voren kwamen, tonen Gijs Frielings verbinding met de antroposofie, in het bijzonder de Christengemeenschap, waarvan hij in 1994 lid is geworden. Een basisconcept daarin is de idee van de gelaagde opbouw van de werkelijkheid, waarbij een lagere laag, bijvoorbeeld de lichamelijke wereld, pas naar haar volle kracht en waarde wordt begrepen vanuit het perspectief van de daarop volgende hogere, geestelijke laag/lagen. Niet van onderuit, niet vanuit haar eigen niveau, maar vanuit het Hogere.'
Niet kerkelijk opgevoed, maar wel altijd geïnteresseerd in het religieuze en zoekend, getuigt Gijs Frieling in zijn werk, vooral sinds de laatste vijf jaar, open en krachtig van zijn verbondenheid met het christendom en de Christus. Door sommigen wordt daar dan lacherig en badinerend over gedaan. Op mij maken zijn werk en zijn spreken een stevige, reële en oprechte indruk. Bijzonder intrigerend in zijn werk is de manier waarop hij de christelijke denk- en gevoelswereld met opmerkelijke nieuwe beelden weet te verrijken en de traditionele iconografische beeldtaal weet te revitaliseren, enerzijds door de voedingsstoffen van een universele (religieuze) oersymboliek, anderzijds door motieven die door onze moderne cultuur, in met name film, strips en literatuur, aangereikt worden.
Gepubliceerd in B. van Iersel e.a. (red.): Onuitwisbaar aangedaan. Over beeldende kunst en religie, Damon – Budel, 2000.