Kunstenaars
Dürer, Albrecht - door H.R. Rookmaaker
Dürer en het landschap
door H.R. Rookmaaker
De ontwikkeling van het landschap in de 15e eeuw bracht weinig nieuws, slechts een toenemende verfijning van de middelen, welke door van Eyck en zijn omgeving ontdekt waren, is op te merken - al mogen we niet vergeten dat Hugo van der Goes, Dirk Bouts, Memlinck en de reeds voor een deel in de 16e eeuw levende Gerard David ieder voor zich allerminst navolgers of imitatoren waren, maar veeleer grote zelfstandige meesters. Echter, pas in de 16e eeuw worden nieuwe elementen ontdekt en ontwikkeld. Torenhoog boven zijn tijdgenoten steekt, ook in dit opzicht, Dürer uit, van wie we vandaag iets willen zeggen.
Duitsland maakte in het begin van de zestiende eeuw een tijd van grote beweging en beroering mee: allerhande stromingen en richtingen stonden naast elkaar en poogden ieder voor zich aanhang te verwerven. Een volgende maal willen we misschien de kunst van deze tijd, die in samenhang met de diepgaande geestelijke strijd en problemen, ook geenszins een eenvorming of gemakkelijk in een formule te vatten beeld oproept, nader bezien. Nu willen we onze aandacht concentreren op Dürer, waarbij we dan niet alleen zijn plaats in de geschiedenis van de landschapskunst willen aanduiden, maar ook nader ingaan op de verschillende grafische technieken welke hij gebruikt heeft.
Dürer is een van de grootste kunstenaars aller tijden, een genie van een haast onbegrijpelijke veelzijdigheid. Een man vol tegenstrijdige tendenties, gepassioneerd en fel zich uitend en toch op zoek naar regels van een maatvolle en rationele kunst. Een man die de natuur met een geweldig scherp waarnemingsvermogen heel precies wist weer te geven - zonder ook maar even vervelend te worden of aan zeggingskracht te verliezen - terwijl hij aan de andere kant weer zocht naar de idealiteit van de naar regels van proportie e.d. geconstrueerde menselijke figuur. Een man met een schier onuitputtelijke fantasie, maar die nooit ondenkbare vreemde werelden te zien gaf - als in onze tijd zo geliefd is - zijn monsters en fantasiewezens zijn altijd bestaanbaar, en zelfs zijn weergave van de meest "onaardse" visioenen als b.v. die uit de Openbaring van Johannes heeft iets vanzelfsprekends, reëels, echts, zonder plat te worden of die van hun visionair gehalte te ontdoen. Al zijn kunst, die nooit in een -isme vervalt, en daarin ligt wel het geheim van zijn grootheid, wordt altijd gedragen door een gezond realiteitsbesef: hij staat in een normale verhouding tot de natuur, die hem niet tot een vijand is geworden - zoals dat b.v. bij de modernen het geval is - maar die hij ook niet vergoddelijkt en daarmee van haar wezen, schepsel te zijn, berooft, zoals b.v. de romantiek deed, een man die de wereld gaf zoals die is, zonder te vervallen in een plat materialistisch naturalisme, dat alleen maar dat erkent wat het met de ogen ziet: in één woord, hij weet zich als schepsel tussen de schepselen, in Gods wereld vol rijkdom en verscheidenheid, waarin ieder ding haar plaats heeft, maar niet op zichzelf staat of zichzelf tot wet is, gebonden aan de orde die God in de dingen legde. Door de volheid van zijn wezen vol tegenstrijdigheden is Dürer als kunstenaar niet altijd gemakkelijk te analyseren of te verstaan, maar zijn levensbesef is van goeden, gelovigen huize en daarom gezond en waar - en dat geeft zijn kunst steeds weer volheid en rijkdom. Zelfs waar hij zijn fantasie de loop laat en de vreemdste geschiedenissen afbeeldt of zich indenkt wat b.v. een Johannes op Patmos gezien heeft blijft zijn kunst "normaal" en "gewoon" - helemaal niet geforceerd, buitenissig of gewild.
Dürer maakte in 1495, en later nog eens in 1505 tot 1507, een reis naar Noord-Italië. Vooral ook de tocht die hij hiertoe moest maken door Tirol en het Oostenrijkse bergland is van veel betekenis geworden voor de landschapskunst. Hij heeft van wat hij gezien heeft getuigenis afgelegd in een groot aantal aquarellen - voor een groot gedeelte bewaard te Wenen -, die ons tonen hoe hij inzicht kreeg in de structuur van het landschap en vooral de ruimte ging aanvoelen, als het ware in een slag, ook leerde weergeven. Tegenover het toch min of meer geconstrueerde en schematische landschap met zijn coulissen van de 15e-eeuwse Nederlanders is zijn volkomen natuurlijke weergave een grote vooruitgang in de techniek van het landschaptekenen. Hij heeft van zijn kennis in deze ruim getuigenis afgelegd, vooral in zijn prachtige kopersneden die overal beroemd waren en nagevolgd werden. Met name zouden wij willen wijzen hoe hij die burchten boven op de rotsen wist te bouwen, zoals hij die op zijn Tiroolse tochten gezien had en zoals hij daar begrip van had als kenner van vestingbouw e.d.; hij schreef daar een boek over. Ons beeld van een ideale burcht is door hem mede gevormd: zijn zijn scheppingen ons niet door reproductie en vooral door de vele navolgers van beter of minder allooi - Anton Pieck! - reeds van onze kindsheid aan bekend? Probeert u eens originele gravures en houtsneden van hem te zien te krijgen en geniet van de oergezonde, degelijke poëzie van zijn vergezichten, van de grootse natuur en het kleinste detail als een grassprietje of een hagedisje - was er ooit een tweede dierentekenaar als Dürer? - dat zich nooit opdringt maar in het geheel zijn eigen bescheiden plaatsje behouden heeft.
Grafiek
Dürer heeft echter niet alleen, noch in de eerste plaats zijn roem gevestigd door zijn vernieuwingen op het gebied van de landschapskunst: zijn prachtige gravures en houtsneden zijn en blijven zijn grote roem - op dit terrein heeft hij het hoogste bereikt dat denkbaar is, en hier is hij dan ook onovertroffen. Voor een juist begrip van deze grafische kunstwerken willen we echter een kleine excursie maken en iets vertellen van ontstaan en techniek van hout- en kopersnede.
Grafiek is de kunst om, met behulp van enig procedé, kunstwerken te maken in meer dan één exemplaar. De oudste techniek is die van de houtsnede. De Chinezen hebben die al gekend: er is indertijd b.v. in Midden Azië een onoverzienbare grote bibliotheek gevonden van gedrukte en met houtsneden versierde boeken, stammende uit ongeveer de 7e eeuw na Christus. Hoogstwaarschijnlijk echter is deze vinding niet van daar rechtstreeks overgebracht naar Europa: men heeft hier zelf opnieuw deze kunst uitgevonden. Houtsneden vinden we in Europa voor het eerst omstreeks 1400 - of Duitsland of Frankrijk de eer toekomt de oudste houtsneden gemaakt te hebben is een moeilijk uit te maken zaak. Toch was hier minder sprake van een uitvinding dan van een nieuwe toepassing van een bekend procedé: immers, reeds in het eind van de 13e eeuw maakte men wel bedrukte stoffen, d.w.z. stoffen waarop de kleuren en motieven d.m.v. "blokken" aangebracht werden. Als we ons indenken, dat men hier in het Westen die kunst uit Byzantium overgenomen had, is het niet onwaarschijnlijk dat zo toch, langs een hele omweg, de uitvinding der Chinezen via Byzantium bij ons is bekend geworden. De Europeanen hebben dan alleen maar weer opnieuw bedacht dat men met die blokken ook prenten en boeken kon drukken. En wel op een heel goedkope manier, daar men een haast ontelbaar aantal kon vervaardigen. Deze kunst werd in de eerste tijd vrijwel uitsluitend gebruikt om bidprentjes e.d. te maken, een volkse kunst zonder veel pretenties. Men paste de houtsnede ook toe om boeken te illustreren, maar hierbij kwam men slechts zelden boven het handwerkmatige uit. Pas Dürer wist met dit procedé kunstwerken te maken van de allerhoogste kwaliteit. Als het ware in één slag ontwikkelde hij de techniek tot een hoogte die zij slechts zelden weer bereikte - de houtsnede is mede door hem de kunst bij uitstek geworden van het Duitsland van het eerste kwart van de 16e eeuw, terwijl steeds als men deze techniek weer nieuw leven in blies Dürer en de kunstenaars in zijn omgeving voorbeeld en inspiratie betekenden.
De techniek van de houtsnede is de zgn. hoogdruk: men neemt uit een houten blad alles weg wat wit moet blijven op de afdruk: de lijnen blijven dan als dunne wandjes staan. Nu brengt men inkt op het blok, om dat daarna op een vel papier te drukken, waarbij dus de walletjes de inkt afgeven aan het papier. In de jaren vlak voor het midden van de 15e eeuw vond men in Duitsland - dat is vrijwel zeker - de kunst van de kopersnede of gravure uit. Dit procedé is de zgn. diepdruk. Men graveert d.m.v. een burijn - een soort bijtel - de lijnen in een koperen plaat. Als nu deze plaat geïnkt wordt gaat die zitten in die groeven, die dus bij het afdrukken zwart afgeven. Deze, veel moeilijker, techniek, is reeds in de 15e eeuw door een aantal grootmeesters in Duitsland toegepast, waaronder Schongauer terecht wel de bekendste is. Ook deze kunst heeft Dürer tot een ongekende hoogte opgevoerd, en er misschien wel het mooiste mee gemaakt wat men kan denken op dit gebied - hij is nooit overtroffen en slechts zelden geëvenaard. Heel fijne détails en lijnen kan men met dit procedé bereiken ik kan niet beter dan een ieder eens aanraden te proberen originele Dürerprenten te bekijken, b.v. in de prentenkabinetten zoals men die in Den Haag (in het Gemeentemuseum), Leiden en Amsterdam vindt. De schatten liggen op u te wachten. Reproducties geven altijd maar een zeer betrekkelijke indruk van de werkelijkheid, daar de fijnheid en scherpte van lijn en de diepzwarte kleur niet te reproduceren schijnen te zijn.
Dan de ets. Waarschijnlijk is deze techniek het eerst toegepast door de wapensmeden, die op deze wijze de fijne versieringen op harnassen e.d. aanbrachten. Men bedekt het stuk metaal waarop men wil graveren met een dun laagje was, krast daar dan, met behulp van een naald de gewenste figuren op, dompelt het geheel in zuur, dat alleen de plaatsen waar de was door de naald verwijderd is aantast en zo de figuren erin graveert. Op deze wijze kan men nu ook een metalen plaat bewerken om afdrukken te maken: dit is dan immers diepdruk. De ets heeft het voordeel dat men erop als het ware kan tekenen, en dus een veel lossere en vrijere lijnvoering kan toepassen dan bij de veel moeilijker manier van bewerken bij de houtsnede of kopergravure. Omstreeks 1500 zijn de eerste etsen gemaakt. Ook Dürer paste deze techniek een enkele maal toe, waarvan onze afbeelding van deze maal getuige is. Stilistisch echter staat dit stuk niet ver van de kopersnede - pas in de 17e eeuw, in het bijzonder bij Rembrandt, heeft deze techniek tot een eigen genre met een eigen karakter aanleiding gegeven.
Dürers Grote Kanon van 1518
Het was een moeilijke keus voor ons wat we u deze maal, nu we over Dürer spraken, zouden laten zien. Het oeuvre van hem is schier onoverzienbaar. We hebben deze ets gekozen omdat het een indruk kan geven van Dürer als landschapskunstenaar. Hoe wijds en ruim is niet het vergezicht: helder en gedetailleerd, zo ziet men toch de werkelijkheid - maar allerminst pietluttig is de tekening waarmee hij het effect bereikte. Hoe natuurlijk is niet alles, zodat we er nauwelijks over spreken kunnen - uitleg behoeft dit nauwelijks - maar de uitzonderlijke kwaliteit is allerminst gewoon, laten we dat wel bedenken. Let, erop hoe Dürer het dorpje in de vlakte heeft neergezet, volkomen verantwoord en zonder enig wringen zó, zoals het inderdaad is. Prachtig strekken zich de wijde landouwen op de berghellingen in de verte uit, zo nu en dan afgewisseld met een boomgordel. Links zien we een meer of de zee, met schepen erop: een groot aantal ligt er op de ree bij een stadje waarvan we de omtrekken nauwelijks meer kunnen zien. Let er ook op hoe prachtig de verdeling van licht en donker over de prent is: niet alleen draagt dat bij tot een mooie verantwoorde compositie, maar ook krijgt daardoor ieder onderdeel de juiste nadruk en het juiste reliëf tegenover de andere delen.
Op de voorgrond zien we een groot kanon: volkomen juist en helder heeft hij dit ook in zijn constructie weergegeven. Dürer had overal belangstelling voor en niets was er in de werkelijkheid waar hij de neus voor ophaalde. Hij had een interesse en liefdevolle belangstelling voor de wereld om hem heen die we in onze tijd maar al te zeer bij de kunstenaars missen. Maar toch is het kanon magnifiek in de compositie ingepast, met een onfeilbare zekerheid op zijn plaats gezet, en volkomen ongedwongen weergegeven - het is allesbehalve een technische werktekening geworden, ondanks de technisch juiste fijne detaillering. De man met een tulband die ernaar staat te kijken - ook bij deze figuren zouden we weer kunnen wijzen op het gemak waarmee zij zich bewegen, op de natuurlijkheid van hun houdingen, de artistiek feilloze wijze waarop zij neergezet zijn: ze staan werkelijk op de grond - herinnert ons eraan dat in de tijd dat deze prent gemaakt werd (1518) de oorlog met de Turken woedde.
Ongetwijfeld is er nog heel wat meer te zien op deze prachtige prent, die in werkelijkheid 22 x 33 cm. groot is. We zien hier op een volkomen overtuigende wijze de werkelijkheid weergegeven, waarbij alles op zijn juiste plaats staat en niets teveel noch enige "lege plek" te vinden is, samengeweven in een compositie die alle delen in een bepaald verband zet, een spel van de lijnen op het vlak en volumina in de ruimte. Het landschap is niet zo maar gegeven maar is tot poëzie met een eigen ritme en klank geworden.
Gepubliceerd in Stijl 1, 9, 1952