België: Juliaan Lampens Bedevaartskapel
Bedevaartskapel van Kerselare (Oudenaarde) van de modernistische architect Juliaan Lampens
door Koenraad De Wolf
Juliaan Lampens (1926-2019) uit het Oost-Vlaamse Eke-Nazareth was een van de belangrijkste modernistische architecten van België. Zijn Onze-Lieve-Vrouwkapel in Kerselare, het bedevaartsoord bij Oudenaarde, werd in het midden de jaren 1960 opgetrokken in ruw beton, een bouwstijl die bekend staat als het brutalisme. Het gebouw, dat in 2009 werd beschermd als monument, behoeft wel dringend een restauratie.
De modernistische architectuur kreeg in België nooit echt voet aan de grond. Paul Felix, Marc Dessauvage en Roger Bastin – de voortrekkers van die beweging vanaf de jaren 1950 – overleden allen in het begin van de jaren 1980. De ‘laatste der mohikanen’ Juliaan Lampens, die vorig jaar op 93-jarige leeftijd overleed, bleef vasthouden aan een minimalistische betonarchitectuur met een eerlijk materiaalgebruik, een constructieve logische opbouw en het bannen van iedere vorm van versiering. Te midden van een zee van banale architectuur pleitte architect Lampens zijn hele leven voor een eerlijke en degelijke bouwkunst.
Lampens volgde vanaf 1940 artistieke humaniora in Sint-Lucas Gent en studeerde er tien jaar later af als architect. Volgens de toenmalige tijdsgeest was dat een strenge katholieke school, maar er heerste een grotere vrijheid van denken en doen dan in de colleges. Bovendien was Sint-Lucas onder de toenmalige directeur, broeder Urbain, de meest vooruitstrevende architectenschool van België. Bij de uitvoering van de opdrachten mochten de studenten kiezen tussen een klassieke of een modernistische aanpak. De meesten opteerden voor de klassieke weg. Maar Lampens voelde zich sterk aangetrokken tot het modernisme, en vooral tot het werk van Le Corbusier en Mies van der Rohe. Aanvankelijk bouwde hij klassiek, met enkele modernistische details. Pas na de wereldtentoonstelling in Brussel in 1958 keerde het tij langzaam. Vanaf 1960 legde hij zich uitsluitend toe op betonarchitectuur. Toch is door de jaren de vraag klein gebleven. ‘Vet is de os daar niet van geworden,’ vertelde hij in een interview.
Er kwam een doorbraak met de bouw van de nieuwe kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare bij Oudenaarde (1964-1966). Nadat de gotische bedevaartskapel in 1961 was afgebrand, maakten Lampens en professor Rutger Langaskens van Sint-Lucas een ontwerp dat tegemoet kwam aan de wensen van de leden van de kerkfabriek. Dat was getooid met tal van torentjes. Ze wonnen de architectuurwedstrijd. Maar Lampens gooide dadelijk dat ontwerp weg om de kapel te bouwen die er nu staat. De verwezenlijking kostte veel moeite, want de leden van de kerkfabriek moesten voortdurend om de tuin worden geleid. Lampens toonde hun klassieke schetsen, waarna hij de toenmalige pastoor, André Heye, de schetsen voorlegde hoe het gebouw er in werkelijkheid zou uitzien. Lampens ontwierp de plans, het bureau van Rutger Langaskens stond in voor de uitvoering en ingenieur Leon Durin voerde de betonconstructie uit.
Na het gieten van de eerste laag beton tot de eerste stortnaad op een hoogte van 120 cm dachten velen dat silo’s werden gebouwd. De afwerking verliep naar wens. Een meevaller was de perfecte akoestiek door de vorm van het gebouw en de ruwheid van het beton.
De architect was best fier op zijn ontwerp: ‘Ik ben er, denk ik, in geslaagd een kapel te bouwen waaruit iedere vorm van folklore is gebannen.’ De moderne constructie is opgetrokken uit ter plaatse gestort gewapend beton onder een sterk hellend lessenaarsdak dat verder doorgetrokken is in een betonnen schuin oplopende en hoog oprijzende luifel over het voorplein. De grote overstek en de ommuring van het atrium kunnen 1.500 bedevaarders beschutten tegen ongunstige weersomstandigheden.
Bij de opening werd een nieuwe mis gecomponeerd die door de dansgroep Hoste uit Gent werd gedanst. Nadat de wind van vernieuwing was voorbij gewaaid, was het feest over. In de kapel werden, hoewel dat niet was gepland, zitbanken geplaatst. En in 1983 kwam een muurschildering tot stand op het beton en werden glasramen opgehangen aan de glazen voorwand van de kapel. De architect is er sindsdien nooit meer geweest.
Verliefd op beton
Baksteen blijft een van de beste bouwmaterialen, maar voor Lampens waren de gebruiksmogelijkheden te beperkt. ‘Ik ben niet verliefd op beton, maar wel op de mogelijkheden die dat materiaal biedt,’ vertelde hij. ‘Het constructieve gebaar dat je als architect stelt, is immers de eerste stap naar schoonheid. Niet de krul van de staart is het sieraad van de hond. Ik heb altijd gestreefd naar een eerlijke architectuur, ook in het interieur, en het bannen van al het overbodige. Zo zit het glas in het beton zonder tussenliggend schrijnwerk. In Kerselare scheidt alleen een glasplaat de binnenruimte van de buitenruimte.
Lampens voelde zijn hele leven een eenzame strijd tegen de banalisering en de commercialisering van de architectuur. ‘Ik heb het gevoel dat ouderen veel meer voeling hebben met het modernisme dan jongeren,’ vertelde hij daarover. ‘De architectuur maakt helaas geen deel uit van onze cultuur en de cultuuroverdracht in het onderwijs. Daardoor zit de sector in de greep van de banaliteit en de commercie. De mensen bouwen geen woning voor zichzelf, maar voor de anderen en de toerist. En op die mentaliteit spelen de bouwfirma’s gretig in. De architecten stellen als enige kunstenaars hun werken permanent tentoon. Maar wanneer ik naar Parijs rijd, moet ik niet vaak stoppen voor een gebouw dat de moeite loont.’
Ook als docent aan ‘zijn’ Sint-Lucas in Gent zette hij zijn hele leven die eenzame strijd verder. ‘In de opleiding architectuur staan al vanaf het eerste jaar dikke cursussen filosofie op het programma en boet het vakmanschap almaar aan belang in. Een architect zie je nog zelden naast de mortelkuip. Ik heb mijn studenten altijd geleerd dat ze hoog mogen vliegen, maar poten moeten hebben om te landen. Ze moeten met gezond verstand een degelijk gebouw kunnen neerzetten. Ieder gebouw heeft naast een lijfelijke bruikbaarheid, die onontbeerlijk is, ook een geestelijke bruikbaarheid. Een gebouw kan zonder die geestelijke bruikbaarheid, maar mist dan een ziel. Binnen de groepen van zowat vijftien studenten die ik op het atelier begeleidde, waren er twee, maximum drie met wie je vooruit kon. Bovendien kwamen die goede oud-studenten als jonge architect nauwelijks aan hun trekken. Want bij de toekenning van opdrachten spelen vaak andere motieven dan de kwaliteit van de architectuur.’
Zijn eindoordeel klinkt vernietigend. ‘Geen tien procent van de architecten is in staat een goed gebouw te ontwerpen. Vandaag draait alles rond de prijs en de timing – een nieuwbouw moet morgen al klaar zijn – en niet rond de kwaliteit. Een woning moet ook versleten zijn wanneer de lening is afbetaald. Soms wordt om commerciële redenen gebouwd met voegen van twee vingers dik. De manier van de verloning van de architecten zit fout. Zowel een commercieel architect als kwaliteitsarchitect krijgt hetzelfde honorarium. Bovendien hebben architecten er bij de keuze van de materialen alle belang bij de prijs op te drijven. Wanneer iemand een vloer kiest van 150 euro per vierkante meter, in de plaats van 50 euro, maakt voor de architect een groot verschil – hoewel hij daarvoor niets creatiefs hoeft te doen. Ik pleit voor een vast ereloon met daarbovenop een som voor het geheel.’
Nieuwe kerken tussen warenhuizen
Op de vraag of hij het denkbaar achtte dat in de toekomst nog projecten, zoals dat van Kerselare, zouden kunnen worden verwezenlijkt, antwoordde hij volmondig ja. ‘Er zal altijd een vraag bestaan naar zowel kerken als voetbalstadions. In 2002 verhuisde de Duitse voetbalclub Bayern München naar een nieuw stadion, hoewel het oude – dat pas in 1971 werd gebouwd voor de Olympische Spelen – nog lang niet was versleten. Hetzelfde zal gebeuren met de kerken. Wellicht wordt een aantal afgebroken omdat er te veel zijn. Maar het zal geen twintig jaar duren alvorens te midden van warenhuizen nieuwe kerken worden gebouwd. Hun succes lijkt verzekerd. Velen zullen immers redeneren: ‘We gaan naar de mis nu we er toch zijn, want het moest eens waar zijn wat daar wordt verteld.’
*******
De erkenning voor het oeuvre van betonarchitect Juliaan Lampens groeit gestaag. In 1991 bracht het kunstcentrum DeSingel in Antwerpen een overzichtstentoonstelling en in 1995 viel hem de Grote architectuurprijs van België te beurt. In 2003 was hij vertegenwoordigd op het Projeto Mostra Internacional Rio Arquitetura (Miar) in de Brazilaanse hoofdstad Rio de Janeiro. Een aantal oud-studenten en voormalige stagiairs richtten de vzw Juliaan Lampens op. ‘Wij inventariseren zijn archief,’ vertelt architect Jo Van Den Berghe, ‘met de bedoeling het toegankelijk te maken voor de studenten en het actief te beheren. We plannen ook de uitgave van een monografie.’ https://archipelvzw.be/nl/archief/architecten/juliaan-lampens
Koenraad De Wolf (1956) is een Belgisch historicus en publicist. Hij publiceerde meerdere boeken over hedendaagse religieuze kunst. Meer info vindt u op www.koenraaddewolf.be.