Feddema, Pier - door Huub Mous
De worsteling van Pier Feddema
door Huub Mous
Openingstoespraak bij de tentoonstelling Pier Feddema, in de lijn van het Friese expressionisme in Museum Dr8888 in juli 2015. Tegelijk werd het gelijknamige boek van Elske Schotanus gepresenteerd.
Van de vijf kunstenaars die zich begin jaren vijftig verenigden in de groep Yn’e line was Klaas Koopmans wellicht de meest begaafde, Jan Frearks van der Bij en meest rechtlijnige, Jaap Rusticus de meest ingetogene, Sjoerd Huizinga de meest behoudende en Pier Feddema de meest godsdienstige. Sjoerd Huizinga was vrijzinnig protestant maar de overige vier waren streng gereformeerd opgegroeid. Wellicht hing bij hun ouders thuis nog hetzelfde portret van hun voorman Abraham Kuyper. Op dezelfde plaats ook, boven het harmonium, waar zij ooit als kind dezelfde liederen hadden gezongen uit de bundel van Johannes de Heer.
Alleen al door die gezamenlijk band uit hun jeugd vormden de vijf van Yn’e line een hechte groep van bevlogen schilders die samen de vernieuwing opzochten. Ze volgden niet alleen de lijn van de moderne kunst die in die tijd nog recht vooruit naar de toekomst wees, maar deden dat ook ‘in lijn van de religie’. Het adagium Yn’e line was voor hen een beknopt manifest dat het beeld opriep van de man die het turfschip in de lijn hield in zijn tocht langs de kanalen. Het kwam hun niet aanwaaien die leden van Yn’e line. Ze moesten ervoor ploeteren, steeds weer trekken aan de schuit met de kop voorover in de wind.
Die trektocht verliep ook ‘in de lijn van het Friese expressionisme’, zoals deze tentoonstelling zo fraai heet. Het was al met al de barre tocht van een schipper naast God. Maar kon dat eigenlijk wel in die vredige en vrome jaren vijftig, en dat nog wel in het diep agrarische Friesland? Het universele lag immers in het eigene, in de ziel van het volk, de mienskip, de tijdloze essentie die zichtbaar werd op het boerenland met zijn eeuwige wisseling van de seizoenen. Dat de rauwe vormentaal van het expressionisme ook een eigen ziel kon hebben, was een gedachte die zijn tijd nodig had om in te dalen in een excentrische regio als Friesland.
Hoe viel de moderne – en daarmee tegelijk vaak ook goddeloze kunst – te rijmen met de taal van de Bijbel. Die vraag moeten de vijf kunstenaars van Yn’e line vaak met elkaar besproken hebben toen ze bij elkaar op bezoek kwamen om elkaars werk te bekritiseren en op een hoger plan te brengen. En het zou me niet verbazen dat van die vijf artistiekelingen Pier Feddema – zeker wat de religie betreft – het meest rechtlijnig in de leer was. Hij was het ook die de naam Yn’e line had bedacht. In de lijn van het expressionisme. Maar was dat ook de lijn die God voor zijn leven had uitgestippeld?
In oprjochte Fries knibbelt allinnich foar God, mar wat docht in Fryske keunstner?
En bovendien, waren ze eigenlijk wel Fryske keunstners? Of waren ze alleen maar zelfzuchtige expressionisten die het diepste hun ziel in verf op het doek wilden uitsmeren, zoekend naar een visioen van innerlijke extase, liefst met borstelige streken van de kwast of ruwer nog, direct met het paletmes, schurend en schrapend en dan weer smerend en smijtend, zodat de walmende vlammen in hun ziel breed konden uitwaaieren in de jubelende kleuren op het doek. Of anders wel met een stuk houtskoolkrijt op papier, liefst niet met de punt naar beneden, maar met de platte kant, zodat je brede strepen zag ontstaan.
De brandende ziel houdt nu eenmaal niet van tierelantijnen. Ruw, grof, primitief en brutaal – ‘rûg’ zoals de Friezen dat zeggen – zo moest het in zijn werk gaan. Het kon niet anders. Maar mocht dat ook wel van de God van de finen? De gereformeerden leverden van oudsher bekwame bloemkwekers en banketbakkers, maar een ‘rûge expressionist’ verwacht je niet ontspruiten uit zo’n streng gereformeerd nest.
Ik heb Pier Feddema niet persoonlijk gekend, maar als ik zijn oeuvre – voor zover ik het ken – overzie, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat hij vaak in een innerlijke strijd verwikkeld moet zijn geweest. Het was een strijd die hem gevangenhield, maar tegelijk ook voortdreef om aan deze beklemming te ontsnappen. De toorn van zijn Schepper was vaak de muur die hem weerhield om zijn hart te volgen, maar tegelijk ook de muur waar hij telkens weer doorheen wilde breken. Alsof hij zijn leven lang als Jacob moest worstelen met de engel, dat beroemde tafereel uit de Bijbel dat door grote kunstenaars als Rembrandt en Delacroix is verbeeld als een allegorie van het aardse bestaan. Het was de gebrokenheid van de mens die zijn eigen onvolkomenheden moet toegeven tegenover de God van de Bijbel.
Worsteling, 1959
Pier Feddema heeft het tafereel van Jacobs worsteling met de engel ooit zelf geschilderd. ‘Van de worsteling zelf is niet veel te zien, van de worsteling met verf des temeer,’ stond er later te lezen in de krant. Maar ook het schilderij Man in worsteling uit 1959 komt dicht in de buurt van dit Bijbelse verhaal. Het is een van zijn meest rauwe en misschien wel meest pijnlijke schilderijen die hij heeft nagelaten. Niets van de verfstreken wil dan nog het oog behagen. Het blauw, zwart, rood en geel is er ruw opgesmeerd. Alleen de onbestemde vlek van het violet links van het hoofd van de man lijkt niet te passen in dit uiterst ongemakkelijke tafereel. Dit ijle violet voegt zich samen met het schelle geel aan de rechterzijde op het doek aaneen tot een wonderlijk, bijna vloekend kleurakkoord.
Violet en geel waren volgens Pier Feddema de kleuren van het mysterie, zoals hij ons laat weten in zijn roman Gods terskflier. De dorsvloer van God waarop de mens vermalen wordt als hij oog in oog, van aangezicht tot aangericht, geconfronteerd wordt met zijn zondige bestaan. Het schilderij Man in worsteling is in hetzelfde jaar ontstaan waarin Pier Feddema deze roman schreef. Hij was toen 49 jaar. In media vitae. In het midden van zijn leven. Midden in de crisis.
Gods terskflier
Vaak wordt erop gewezen dat deze roman, die gaat over de huwelijkscrisis van een schilder die moet kiezen tussen zijn vrouw en zijn minnares, volledig autobiografisch is. Ik betwijfel dat. Geen enkele roman is volledig autobiografisch, zoals ook geen enkel schilderij één op één de ziel van een kunstenaar toont. Wat ons wordt voorgeschoteld is tot op zekere hoogte altijd een maskerade, hoe ruig en expressief de schildergebaren ook mogen zijn. Pier Feddema schrijft zoals hij schildert en schildert zoals hij schrijft, met horten en stoten, staccato Ongemakkelijk met en ruwe borstel, telkens op zoek naar de graankorrels van zijn ziel die uit de rijpe aren verwijderd moesten worden. Ook het creatief proces op zichzelf was voor hem als het dorsen van de boer. Het innerlijk kon alleen worden vrijgemaakt door wrijving en geweld. Zijn indrukken uit de natuur moesten gezuiverd worden, geabstraheerd tot een vorm van pure expressie waarin denken en voelen volledig samen zouden gaan.
Maar het was maar zelden dat dit ook werkelijk lukte. Ja, in de tekeningen, daar toonde zich vaak iets van zijn virtuoze talent. Als de spontaniteit niet gehinderd werd door de traagheid van het materiaal. Maar in de schilderijen bleven vaak de sporen van het geploeter duidelijk zichtbaar. Terwijl hij juist ook met dat ploeteren de werkelijkheid wilde tonen in zijn waarachtige gedaante. Alsof elk schilderij een geloofsbelijdenis was. Een credo in verf. Geloven, schilderen en liefhebben, dat was de wereld voor Pier Feddema. Maar lang niet altijd werden die drie in een heilige eenheid verenigd. Wat was van de hemel en wat was van de aarde? In de Bijbelse taferelen, die hij schilderde, was het geen probleem. Maar hoe zat het met het landschap, het portret, het naakt…? Kortom, hoe kon hij als kunstenaar vrij en autonoom zijn in zijn meest individuele uitingen van zijn meest individuele emotie.
‘Koe hy nou in artyst wêze, in man dy’t fest hâlde oan tsjerklike dogma’s. Syn skilderijen joegen in hiel oare persoanlikheit to sjen; fry, ympulsief. ‘
Dat zegt Rixt tegen Hedzer in de roman Gods terskflier. Het zijn woorden die getuigen van een innerlijke gespletenheid. Ik vraag me af of de twee vrouwen, die in Gods terskflier de hoofdrol spelen – de twee muzen tussen wie de schilder moet kiezen – niet tegelijkertijd ook twee afsplitsingen zijn van de gespletenheid van Pier Feddema zelf. De muze die God vreest en de muze die God liefheeft. Zijn liefde ging uit naar de laatste, maar hij had een verbond gesloten met de eerste. Dat conflict tussen twee vrouwen was ook het conflict tussen geloof en kunst, tussen mienskip en individu. With or without you, verliezen zou hij altijd. Het gevolg moet een innerlijke strijd zijn geweest en wellicht vaak ook angst. Angst voor de toorn van God, angst voor het bestaan, angst voor je diepste roerselen van je eigen ziel die je als schilder aan het doek wilt toevertrouwen.
Kruisiging, 1964
Angst voor het nieuwe en creatieve is eigen aan ieder mens. Iedereen kent de angst voor het witte blad voordat hij iets nieuws op papier moet zetten. Maar in tijd van het modernisme is daar een nieuwe angst bijgekomen. De academische schilderstraditie, waarin de werkelijkheid eeuwenlang was nagebootst, moest opeens het veld ruimen voor moderne begrippen als expressie en experiment. Door het afbreken van kijkgewoontes en traditionele opvattingen van vorm, kleur en compositie werd ruimte gecreëerd van een innerlijke tabula rasa. Vanuit dat nulpunt in de ziel kwam de kunstenaar absoluut vrij en onbevangen – en niet langer beperkt door iets wat eerder is aangeleerd – tegenover de zichtbare werkelijkheid te staan.
De kunst van Pier Feddema laat ons zien wat die onbevangen confrontatie met de werkelijkheid voor sporen nalaat in het innerlijk van een gelovig mens, maar ook op het doek en het papier dat wij nu kunnen bewonderen. Hij deed dat in de tijd van de wederopbouw die heel anders was dan de tegenwoordige tijd, waarin soms geen grenzen of taboes meer lijken te bestaan. Pier Feddema moest voor deze vrijheid vechten, elke keer opnieuw. Dat heeft hij gedaan met verve en bravoure, in de lijn van het Friese expressionisme.
**
Dit artikel is overgenomen van http://www.huubmous.nl