Driel, Jan van
Ruim 90 portretten
door Jan van Driel
Ik ben nooit echt goed geweest in geschiedenis, pas door de kunstgeschiedenis kreeg ik er enigszins greep op. Je kunt de tijd dan aan een stijl en aan concrete beelden koppelen (in plaats van aan oorlogen of andere rampen).
Twintig jaar geleden was ik te werk gesteld in de KunstRuimte in Kampen. In de jaren '80 had Elco Brinkman, minister van cultuur in het kabinet Lubbers, de kunstenaarsregeling waar ik in zat afgeschaft. De zogenaamde Contra-prestatie. Je maakte dan schilderijen die door de overheid werden aangekocht en in openbare gebouwen kwamen te hangen. (Later had Peter er enkele op zijn kamer op kantoor hangen) Na de afschaffing werd je naar de bijstand verwezen. Je kon gewoon doorwerken als kunstenaar met behoud van uitkering. In die periode heb ik ook kunnen mantelzorgen voor mijn vader; een soort contraprestatie voor hetgeen hij ons – ook vooral op het gebied van de kunst – had meegegeven.
Tot er een andere wind begon te waaien. Er werd een program bedacht om van maatschappelijk mislukte kunstenaars succesvolle ondernemers te maken. Boekhouden, netwerkles en dergelijke. Gelukkig bedacht Ad de Melkertbaan, onderaan de maatschappelijke ladder, en zo kwam ik terecht in de Kunst-Ruimte, een tentoonstellingsruimte voor de modernste kunst in het voormalige schoolgebouw aan de Bovenhavenstraat. ‘Gymnasium’ stond er nog vaag te lezen boven de deur. Van daaruit had ik zicht op de woning van de familie Bos. Daar zag ik Peter aan de arm van Ina voorzichtig zijn eerste wandelingetjes maken na zijn hartoperatie.
Dat was in 1998 en in die tijd zijn we volgens Peter begonnen met schilderen. Ik had Peter leren kennen via mijn broer Kees, de meester van de Bos-kinderen. Ik zocht in die tijd modellen om er in de avonduren toch nog een zinvolle dag van te kunnen maken. Peter is een keer gekomen en we zijn gewoon steeds doorgegaan. Het beviel kennelijk van beide kanten. Modelzitten is ook echt een kunst. Later vertelde hij dat zijn vader als jongen model had gezeten voor zijn buurman, de bekende kamper kunstenaar Henk Poeder. Dus zoals ik het schilderen van portretten van mijn vader heb meegekregen als een van de belangrijkste dingen die je kunt (nee eigenlijk moet) doen in het leven, heeft Peter in zekere zin het poseren voor de kunstenaar van zijn vader geërfd.
Peter kwam een keer per week ’s avonds een uur of twee en ik maakte meestal in twee avonden een portret. Het begon nog in het atelier, maar later zaten we gewoon in de 'huiskamer' des avonds bij lamplicht. Peter kon dan tv kijken om een blikrichting te hebben. Soms waren het voetbalcupwedstrijden, waarbij ik het geluid uitzette en orgelmuziek van Bach opzette. (Vader zat vroeger ook vaak in de huiskamer iemand te tekenen, de wanden hingen vol met zijn recente producten, met punaises aan de wand of op de deur geprikt).
En zo zijn we doorgegaan nu al 20 jaar, de tijd is omgevlogen, maar dat kwam ook omdat Peter met Kerst altijd zei: straks ben je alweer jarig (april). Ja, dan schiet het wel op!
Wel kwamen de vragen: wat ga je daar toch steeds doen en krijg je nooit genoeg van steeds diezelfde kop?
In een boekje over de kunst van het tekenen in de tijd van Rembrandt wordt een aantal manieren van tekenen onderscheiden: het kopiëren van oude meesters, naar model nae 't leven en van onthout. Aangezien ik geen groot onthout heb (eigenlijk noodzakelijk voor een goed kunstenaar), moet ik het model elke keer weer voor me hebben. Telkens weer een nieuwe uitdaging.
Ik schilder wat ik voor me zie, ik probeer niet er iets in te leggen, maar door het weergeven van het uiterlijk er uit te halen wat er in zit. Je kunt ook een foto maken, maar dat is de mechanische weergave van een moment. Bij het schilderen beleef je de persoon die tegenover je zit en vindt er een voortdurend kijken en handelen plaats. Het gaat als het ware door de maker heen. (Je spreekt dan ook van een Rembrandt of een Van Gogh, niet dat ik mezelf daarmee vergelijken wil natuurlijk.)
Zo is er in de loop van de jaren een hele collectie ontstaan. De werken verdwenen in de ladekast, af en toe door al te nieuwsgierigen eruit getrokken. Rond de pensionering van Peter afgelopen zomer, kreeg ik het idee voor de tentoonstelling. Peter heeft dat idee altijd afgehouden omdat hij bang was dat de aandacht te veel op zijn persoon zou komen te liggen, terwijl hij eraan begonnen was om mij te helpen, zodat ik me door oefening verder kon bekwamen in het portretschilderen. Toen hij het idee opperde foto's van de schilderijen te maken dacht ik: dan hang ik liever de echte werken op en begon ze uit de ladekast tevoorschijn te halen.
Door de duur en het aantal is wat telkens opnieuw het maken van een portret was ook de geschiedenis van een kop geworden.