Verspijkerd en verzaagd - Joost de Wal
Kunst en religie: verspijkerd en verzaagd?
door Joost de Wal
Christus ligt in bed. Een dik (10 cm), rechthoekig (30 x 20 cm) bed. Dat wil zeggen: een blok hout is beplakt met een wit doek dat lijkt op een bovenmaats onderlaken, en daarop ligt Christus, ruggelings, de armen gespreid, het doorgekroonde hoofd geneigd en de kin op de borst. Onder zijn hoofd een kussentje. Vanaf zijn borst is zijn lichaam bedekt met een wit laken dat de contouren volgt van zijn smalle onderlijf. Het laken hangt in brede plooien over de rand. Het is gedrenkt in een transparante, hard geworden lijm, net als het onderlaken. Het bed klinkt hol als je erop tikt. De op elkaar rustende voeten steken onder het laken uit. Om de voeten zit een wit verband. Ook om de handen zit een verband. Door de uitgedokterde verhoudingen lijkt het of de bruin beschilderde, gipsen Christus als een miniatuurmens is neergevlijd. De hele scène is gestold in de tijd.
Met dit beeldhouwwerk heeft de kunstenaar een nieuw verhaal geschapen. Het had – waarom niet – heel goed in de Bijbel kunnen staan. Uit het beeld spreekt grote zorg en tederheid. Iemand heeft zich over de gewonde Christus ontfermd op een manier die nog niet eerder is vertoond. Ik ken althans geen vergelijkbaar voorbeeld uit de kunstgeschiedenis. Op de onderkant van het beeld staat de tekst: Jésus à l’hôpital, b23, 2015. De kunstenaar is de Oosterbeekse beeldhouwer Wout Herfkens.
Het tafereel is opmerkelijk. Maar zeker zo opmerkelijk is, dat er een bestaande Christus is hergebruikt. Herfkens heeft er een gekocht in een kringloopwinkel of op een rommelmarkt. Of hij heeft er een gekregen van iemand die er geen heil meer in zag. Het aanbod is enorm. Voorzichtig heeft hij het corpus van het kruis gehaald. Als hij daarbij de handen en voeten beschadigt is dat niet zo erg, want ook nieuwe wonden worden verzorgd en bedekt met een verband.
Inmiddels omvat Herfkens’ serie vele tientallen Christussen. Klein en groot, van gips en ijzer, op dikke en dunne bedden. Voor elke sculptuur is er een Christus van het kruis gehaald. Hij is verzorgd, verbonden en tussen de lakens gelegd. ‘We hebben hem aan het kruis geslagen,’ zegt Herfkens. ‘Hij heeft voor ons geleden. Laten we eindelijk eens iets terugdoen.’
Wout Herfkens, Jésus à l’hôpital (b23), 2015
Half februari 2017 opent in het Noordbrabants Museum in Den Bosch een tentoonstelling over het hergebruik van heiligen- en devotiebeelden in de Nederlandse beeldhouwkunst sinds 1965. Een merkwaardig fenomeen. Er is nog nooit een expositie over gemaakt. Ook Jésus à l’hôpital zal er worden getoond, in tien- of vijftienvoud. De samenstellers – inderdaad, Wout Herfkens en ondergetekende (de beschrijving van het beeld hierboven heeft geen andere betekenis dan dat het beeld mij raakt) – kozen zo’n veertig werken van twintig kunstenaars uit de collecties van musea, particulieren en kunstenaars. Het gaat om sculpturen, assemblages, wandobjecten en installaties. Variatie en kwaliteit staan vanzelfsprekend voorop. Maar het grote criterium is het letterlijke hergebruik van de rooms-katholieke beelden en devotionalia.
Tot ver na de Tweede Wereldoorlog vond je veel van zulke devotieobjecten in kerken, kapellen, scholen en woningen. Ze waren deel van de katholieke heiligenverering en van een persoonlijke, maar in gemeenschap gedeelde geloofspraktijk. Een eeuw lang werden Christus, Maria en de heiligen massaal en goedkoop geproduceerd in gips, ijzer en porselein. Maar de volksdevotie raakte op haar retour en de beelden belandden op zolders en in kelders. Het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) deed daar nog een schepje bovenop. De kerken hielden grote schoonmaak en de interieurs werden versoberd. Veel beelden, vaak van gips, werden door de pastoors aan de straat gezet. En vervolgens…, vervolgens vinden we ze terug in de hedendaagse kunst. Wat doen ze daar? Betekenen ze nog iets? Worden ze misbruikt of gekoesterd? De aanstaande tentoonstelling zoekt daarop het antwoord.
Jacques Frenken, H. Franciscus van Assisi (detail), 1966
Naar het zich laat aanzien, wordt een halve eeuw hergebruik gekenmerkt door drie fases. De Bossche schilder en beeldhouwer Jacques Frenken (hij is nu 87) is de grote pionier. Hij moet, rond 1964, de eerste westerse kunstenaar zijn geweest die de gipsen kerkbeelden met hamer en zaag heeft aangepakt. Overigens niet zo bot als de beeldenstormers van weleer, eerder scherp, snedig, geestig en opbouwend. Als oud-seminarist nam hij op geheel eigen wijze afscheid van kerk en geloof. Hij markeerde bovendien de tendens van ontzuiling en secularisatie. En hij schiep, achteraf, de iconen van de Nederlandse pop art. Het moet, hoe dan ook, een enorme moed hebben gevergd. Gelovigen verketterden hem en noemden hem de antichrist. Hij verdedigde zich met verve. De tentoonstelling opent met een tiental monumentale beelden van deze uitzonderlijke Bosschenaar.
In de jaren tachtig neemt het hergebruik een nieuwe wending. De beeldhouwers van het postmodernisme zijn verzot op hergebruik, citeren en toe-eigening. Ze plukken de afgedankte devotionalia voor een prikkie van de markt en stapelen, combineren en assembleren naar hartenlust. De oude beelden hebben hun religieuze betekenis verloren, en kunstenaars als Alexander Schabracq en Joost van den Toorn herladen ze met een nieuwe, vaak gelaagde inhoud. Populaire devotieobjecten als het Heilig Hart en de Madonna worden, bijvoorbeeld, als het ‘propagandamateriaal’ van het christendom gezien. Op een inventieve manier worden de beelden in een andere, confronterende, nu eens kritische, dan weer nostalgische context geplaatst.
Rond de eeuwwisseling breekt er een derde fase aan. Beeldhouwers van een jongere generatie stellen het hergebruik van de devotionalia in dienst van een hernieuwd zoeken naar verdieping en religie. De oude ballast van ‘kerk en plicht’ is afgeworpen. Er vindt, in dialoog, een persoonlijke herijking plaats. De kunstenaars worden aangetrokken door de oorspronkelijke taal en functie van de afgedankte, zogeheten bondieuserie (van ‘bon Dieu’). Wout Herfkens is zo’n voorbeeld, maar ook de Nijmeegse beeldhouwer Jan Tregot en de in Frankrijk woonachtige Jan Vos. Hun hergebruik brengt nieuwe verhalen voort die een aanvulling willen zijn op geloofstradities en de interreligieuze actualiteit. Dit neemt niet weg dat zij zich geseculariseerde kunstenaars weten in een sterk seculiere samenleving die gekenmerkt wordt door een herlevende en veranderende rol van religie en spiritualiteit.
Jan Vos, detail uit een installatie met devotionalia, 2015
Heiligen- en devotiebeelden liggen nog altijd diep in het Nederlandse collectieve (katholieke) geheugen verankerd. Iedereen kent en hérkent ze. Het maakt daarbij niet uit hoezeer ze zijn veranderd, vervormd, verspijkerd of verzaagd. Het ligt in de lijn der verwachting dat de wonderlijke, kleurrijke en prikkelende tentoonstelling bij een breed publiek sterk wisselende emoties oproept. Tegelijkertijd vertelt de tentoonstelling veel over onze veranderde kijk op het christendom. En misschien is het zelfs zo dat ons christelijke erfgoed langs een heel andere weg behouden blijft dan we gewoonlijk geneigd zijn te denken.
*******
Verspijkerd en verzaagd. Hergebruik van devotiebeelden in de hedendaagse Nederlandse kunst (werktitel), Noordbrabants Museum, Den Bosch, 18 februari – 4 juni 2017. Met catalogus.