ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Kunstenaars

Malel - BM - Kardinaal Danneels

Malel: De ontmoeting
 
 
Wie ben jij?
 
door Kardinaal Godfried Danneels
 
Sorry, ik kom wat onaangekondigd, ongevraagd,
ik heb niet aangebeld, niet vooraf gewaarschuwd dat ik kwam.
Hier ben ik dan. Zo maar.
Mag ik bij je binnenkomen?
Je ziet het: ik kom uit de nacht en uit het duister,
een nachtelijke gast dus.
Ik heb dan maar een wit kleed aangetrokken.
Neen, ik wil je niet aan het schrikken brengen.
En ja, ik kom zo maar ongevraagd tot op de drempel van je huis.
Wil je me binnenlaten?
 
Wie ik wel ben?
Ik ben een vreemdeling in wit gewaad.
Maar is het een gewaad? Het kan ook een plunje zijn
van een gevangene
of kom ik uit een ziekenhuis en ben ik een arts
of een nachtelijk verpleger bij je bed die komt uit de donkere gang
in het zachte schijnsel van de waaklamp boven je bed?
 
***
 
Wie ben ik?
In elk geval een ongewone gast, dat heb je al gemerkt.
Kijk toch maar goed toe.
Ik kijk je recht in de ogen.
Niet uitdagend en ik ben ook niet provocerend.
Ik heb je trouwens niets te verwijten, je eigenlijk ook niets te zeggen.
Ik wil alleen dat je weet dat ik er ben: beschikbaar,
hier op de drempel van je huis, komend vanuit de nacht,
bescheiden, want ik blijf voor de drempel staan;
ik kom niet eens bij je binnen,
ik zet de voet niet tussen de deur.
Ik heb alleen maar één vraag aan jou: kijk me eens aan,
ben ik iemand om van te schrikken?
Kijk maar eens goed. Je moet echt niet bang zijn.
Ken je me niet?
Ik ben geen spook, geen hersenspinsel.
Alleen, raak me niet aan. Kijken, alleen maar kijken.
Geef toe, ik ben heel zacht om naar te kijken, heel teder.
Men zegt me vaak: je bent te goed voor deze wereld,
lang zal je het niet harden tussen de mensen.
Maar men zegt ook: voor jou is niemand bang.
Het vleit me wel.
Hoewel, ik heb wel een en ander meegemaakt met de mensen.
Ze hebben mij wel bang gemaakt,
in doodsangst zelfs gebracht, mijn bloed geperst uit al mijn poriën.
Ja, ik weet wel iets af van geweld.
Maar dat is nu voorbij.
En uitgerekend door dat geweld mij aangedaan
ben ik zo zacht geworden, zo deemoedig.
Ik ben een lam geworden. Lammeren zijn zacht.
Ze protesteren niet eens als men ze pijn doet,
ze zeggen niets als men ze vermoordt.
Men kan ze leiden waar men wil.
Ze gaan altijd mee. Zelfs met hun beulen.
 
***
 
Ik zou me moeten schamen je te storen op dit ontiegelijke uur.
Maar ik dacht: ik loop even langs, al is het laat.
Want je moet weten: ik kan de mensen niet missen.
En ik hoop, zij mij ook niet.
Ik ben er bijna zeker van.
Men zegt me soms: als men je ziet dan krijgt men zin om met je te praten.
Je boezemt zo’n vertrouwen in.
Men weet niet goed waarom.
 
Dat is ook zo. Ik heb zoveel gezien, gehoord en meegemaakt,
dat ik op een dag zei: ik ga er maar voor:
ik geef de tederheid haar kans.
Ik heb zoveel gezien aan haat en afgunst,
mensen wier ‘ja’ eigenlijk een ‘neen’ was en hun ‘neen’ een ‘ja’,
trouweloze lui
en harde mensen
voor wie staal nog niet hard genoeg was om er iemand mee te slaan,
lui van de bijl, de zweep en alle wapentuig.
Ik zei: ik ga maar tussen de scherven door en het gefluit van kogels,
ik sticht het Rijk van de tederheid;
je kan het me zo aanzien, als je goed kijkt.
Ik zie er echt niet uit als een strijder of een veldheer,
ik draag geen muts van een of andere rebel of revolutionair:
kijk maar, ik heb zo’n zacht gelaat
en zo bescheiden trekken. Mijn Moeder had dat ook.
 
Kijk naar mijn handen: ze grijpen niet.
Veeleer hou ik mijn arm voor mijn hart
als wou ik het beschermen tegen de stoot van een of andere dolk of zwaard
of tegen harde woorden.
Zeg nu eens zelf: zie ik er uit als een veroveraar,
een assertieve ronselaar van medestanders voor zijn zaak,
een salesman die je zijn product komt slijten?
Kijk dan: dat ben ik niet.
Ik spreek ook niet, ik hou mijn lippen op elkaar.
Al mijn kracht zit in mijn blik:
ik ben alleen om naar te kijken.
Ik zeg niets, maar als je goed en lang genoeg naar mij kijkt,
zal je zin krijgen om met mij te spreken.
Dat zeggen de mensen ook die mij al wat beter kennen.
Ze zeggen: met jou zou ik het over vele dingen wel eens willen hebben.
Ik weet niet eens waarom ze dat zo verlangen
want ik ben geen man van vele woorden
- althans niet luidop –
want diep in mijn hart spreek ik veel, voortdurend.
Er is immers iemand die altijd naar me luistert.
We spreken over alles. Wat, kan ik je nu allemaal niet zeggen,
je zou het toch niet begrijpen. Later zal alles duidelijk worden.
 
***
 
Misschien heb je het intussen al gemerkt?
Ik hang vast aan een wolk, of is het de moederkoek?
Ben ik een kind dat nog niet los is, geboren maar niet los,
nog even liggend op de zacht welvende buik van zijn moeder?
Maar ik ben geen kind meer: dat zie je wel. Ik ben volgroeid!
De trekken van mijn gezicht zijn rijp en al door de tijd getekend.
Of is het juist omgekeerd:
ik ben het niet die vasthang aan die wolk, zij hangt aan mij.
Die witte wolk met haar felle licht die komt uit mij,
ze vloeit als een rivier uit mijn borst, recht uit mijn hart
verspillend-overvloedig.
Het is de stroom des levens die uit mijn binnenste vloeit
de wereld in
niet meer in te dijken.
Verspillend overvloedig, als was mijn hart een bodemloze vijver
een niet te stuiten bron.
En wat een overvloed van licht, die wolk. Zie je het?
Een wolk.
En iemand van jullie zegt:
‘Het is goed hier te zijn in de schaduw van de wolk.
Misschien moeten we hier wel iets bouwen?’
Ik moet je echter iets verduidelijken: die opening in mijn borst,
die altijd vloeiende bron, die was er niet, de mensen hebben die gemaakt
en het deed pijn: een wonde is het.
Een wonde en een wonder, want het is een wonde die geneest.
 
En als je lang en geduldig naar mij kijkt, zal je iets gaan voelen:
je zal bij mij willen komen, hier op mijn wolk,
om veilig bij mij uit te rusten.
Want als je goed kijkt:de wolk lijkt wel een hangmat
voor een vermoeide reiziger in de woestijn,
een ankerplaats en een oase
voor jou.
 
***
 
Jij, kom maar hier bij mij,
je mag bij me komen zitten hier op de wolk.
Hier zal je leren hoe het moet:
niet zoveel spreken, niet voortdurend grijpen maar altijd geven.
Hou je hand beschermend voor je hart,
want de punten van de pijlen doen pijn:
ze zijn giftig, gedoopt in het gif van de macht, het geld, het genot en het geweld.
Maar als je lang hier bij mij blijft zitten,
dan zul je je laten verwonden zoals ik,
je zijde laten openen.
Want ze wil er uit - ook uit jou - die wolk van licht,
schitterend als een planeet, meer zelfs dan duizend galaxies.
Mijn Licht wordt dat van jou.
We zijn immers door Hem die niemand ooit gezien heeft
met dezelfde lont ontstoken
en het is dezelfde Wind die blaast in onze vlammen.
En als de mensen naar jou komen
zoals jij gekomen bent naar mij,
zal je hun niet eens veel hoeven te zeggen.
Zeg hun alleen maar dit: ‘Kom en zie.
Kijk!’
Want kijken is nog meer dan luisteren.
Luisteren staat in de voorlopigheid: woorden vervliegen.
Maar schouwen zullen we eeuwig kunnen doen.
 
***
 
Ik moet je nog iets zeggen.
Misschien maakt het je wat verdrietig. Maar goed, verdriet duurt niet.
Vrouwen hebben ook bevallingspijn,
maar de vreugde komt, ze is niet meer ver
en niemand kan haar tegenhouden.
Die pijn is voorsmaak van de vreugde. De mijne ook.
Geloof me, ik heb het meegemaakt:
de pijn duurt maar drie dagen.
Ik zal het je dan maar zeggen: ik kan niet bij je blijven. Helaas,
maar het is beter dat ik ga.
Maar eerst moest ik je tot hier krijgen,
boven op mijn wolk, eerder mag ik niet weg.
Ik moest immers iemand vinden die mijn plaats kon innemen hier op mijn wolk.
Helemaal mij vervangen? Dat lukt niet: want wie immers zou mij helemaal kunnen vervangen?
‘Ik ben wie ik ben.’
Als jij hier naast mij op mijn wolk komt zitten, kan ik gaan.
Want je hebt mij goed bekeken, nu kan jij het ook: worden zoals ik.
Want wie lang genoeg kijkt, die wordt wie hij bekijkt.
Dat wist die kleine jongen al, die jaren lang keek naar de berg
waarin alle mensen het profiel zagen van hun redder,
een heilige berg.
‘Waarom zit je daar zo lang te kijken?’, vroegen de mensen.
Hij antwoordde: ‘Hoe langer ik kijk hoe meer ik voel dat ik die redder ben.’
Jou zal het ook zo vergaan.
Als ik weg ben zal je doen zoals ik: stappend uit het duister van de nacht,
onaangekondigd tot op de drempel van de huizen.
Licht laten vloeien uit je zijde, een stroom van levend water uit je verwonde hart.
Want wonden zul je dragen.
Tot op de dag dat  iemand zoals jij zal komen en vragen
om bij je op de wolk te komen zitten.
Dan mag je heengaan zoals ik:
een ander is gekomen om je plaats in te nemen
en om mee te bouwen aan het Rijk der tederheid.
En zo zal het altijd zijn: wolk op, wolk af, kijken, klimmen, gaan
met altijd nieuwe mensen.
 
Maar, beste vreemdeling daar op de drempel van mijn huis,
bij nacht gekomen: wie ben jij dan wel?
 
Heb je mij nog niet herkend?
Weet je het nog niet, je hebt me al zolang bekeken?
 
Ja, ik weet het: jij bent Jezus.
 
Ja, Ik ben het.
Maar, als je goed kijkt,
ben jij dat ook.
      
 
Malel: De ontmoeting, olieverf op doek, 800 x 800 cm, 2000.
Malel (1958) woont en werkt in Parijs. Hij schildert en tekent portretten, naakten, landschappen en christelijke religieuze thema’s. Hij maakt ook ramen voor kerken en tapijten. Hij exposeert regelmatig in Frankrijk. http://malel.com
De Belgische Kardinaal Godfried Danneels is een kunstliefhebber met een grote privéverzameling hedendaagse religieuze kunstwerken. Hij schrijft regelmatig over kunst. In 2009 kwam het boek H. Geybels: Uit de kunst. De keuze van de kardinaal uit bij Uitgeverij Halewijn in Antwerpen. In 2007 werd de jubileumconferentie 20 jaar Christen Forum opgebouwd rond het immense doek La rencontre/De ontmoeting van Malel. Kardinaal Godfried Danneels sprak bij die gelegenheid bovenstaande bezinning uit, die hier verkort is weergegeven.
In 2009 opende kardinaal Danneels in Mechelen de tentoonstelling `Schoonheid zal de wereld redden´. Hij zei daarbij: ‘Net zoals in het geloof ziet men in de kunst wat er niet te zien is. Kunst laat de onzichtbare dingen oplichten.’ In een van zijn boeken heeft de kardinaal de schoonheid eens omschreven als ‘de zus van hoop, geloof en liefde'. ‘Ze staat op het kruispunt van de drie goddelijke deugden. Ze is de zus van de hoop omdat ze verrassing en gratuïteit in zich draagt. Ze schept verwachting en toekomst. Het schone heeft ook een geheugen en daarom is de kunst verwant aan het geloof. Er is geen schoonheid zonder traditie, zonder dat ze voortbouwt op al het schone dat reeds voorafgegaan is. Ten slotte is kunst een zus van de liefde, want ze zet aan tot handelen. Ze is een hefboom om los te komen uit de sleur van de alledaagsheid. Ze motiveert en stuurt. Al te zelden zoekt onze tijd spirituele genezing en humanisering op de weg van de schoonheid.’ 
ArtWay beeldmeditatie 16 januari 2011