ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Kunstenaars

Carr, Emily - BM - Kirstin Jeffrey Johnson

   Emily Carr: Binnenin het bos en Grote raaf

 

  Leven in overvloed

   door Kirstin Jeffrey Johnson 

‘Ga, zoek een plaats om te gaan zitten. Zie je hier niet veel? Wacht. […] Alles is groen. Alles is stil en wacht. Langzaam beginnen de dingen te bewegen, op hun plek te vallen. Groepen en oppervlakten en lijnen voegen zich samen. Kleuren die je niet opgemerkt had komen naar voren, schuchter of schaamteloos. Erin en eruit, erin en eruit gaat je oog. Niets is opeengeperst; voor alles is er plaats om te leven. Lucht beweegt zich tussen ieder blad. Zonlicht speelt en danst. Nu is er niets meer stil. Leven spoedt zich door de open plekken. Alles is vol leven. De lucht leeft. De stilte is vol geluid. Het groen is vol kleur. Licht en donker achtervolgen elkaar. Hier is een schilderij, een volledige gedachte, en daar nog een en daar…’     

Zo nodigt Emily Carr ons uit en laat ze haar lezers en kijkers kennismaken met een plaats van eredienst. Het merendeel van haar publiek was niet bekend met het dichte regenwoud van de Canadese westkust. Ondanks de afkeuring en minachting die ze over zich heen haalde door te kiezen voor de wildernis, was ze overtuigd dat er daar iets van God was dat niet in de stad te vinden was. En zo ging ze rustig voort met haar ‘uitnodigingen’ met pen en penseel.

 

Carrs grote passie was de geschapen werkelijkheid, dat wat ‘geladen is met de grootsheid van God’. Ze schreef dat voor de meeste mensen het woud ‘een gesloten boek is. Ze zeggen wel dat ze van het bos houden, maar ze gaan het niet binnen om het daar aanwezige leven in te ademen. Ze blijven buiten staan en praten alleen over de schoonheid van de natuur.’

 

Emily Carr verwijst naar Psalm 132 als zij uitlegt dat ze de rust en heiligheid van het woud – ‘God in zijn bostabernakel’ – tot uitdrukking wil brengen. Ze wil ‘zo eenvoudig schilderen dat gewone mensen het begrijpen en iets van God zien.’ Ze zegt: ‘Christus zei dat hij kwam om ons leven te brengen, leven in overvloed. Als Christus in je leven is, zou dat meer leven in je moeten wakker maken.’Binnenin het woud (1909), dat ze schilderde toen ze bijna 40 was, roept ons dat overvloedige leven binnen. Hoewel Carr haar artistieke zeggingskracht nog aan het ontwikkelen was, is deze roep duidelijk hoorbaar in de stralen licht en leven die tussen de majestueuze bomen door schijnen en mysterieuze paden doen oplichten.

 

Voor Carr was alleen het binnengaan van deze kathedraal van cederhout niet genoeg. Ze verlangde ernaar om antwoord te geven op Gods schepping met ‘groei in onze zielen, die vragen om voeding met ervaringen die door ons heen zijn gegaan. We zijn luie ervaarders, tevreden met de oppervlakte in plaats van dieper te spitten.’ Carr geloofde dat veel westerse kunst aan de oppervlakte bleef in tegenstelling tot de inheemse kunst van Noordwest-Canada. Ze werd in deze kunst ingewijd door Indiaanse vrienden, die haar leerden hoezeer hun beeldende kunst verweven is met hun legenden en hoe beide voortspruiten uit een diepe verbondenheid met hun leefomgeving.

 

Aanvankelijk was Carrs belangstelling voor de Indiaanse kunst voornamelijk gericht op het vastleggen ervan, zodat de kennis van de totempalen niet verloren zou gaan. Maar de jaren van zorgvuldig weergeven van deze oude houtsculpturen hielp haar bij het zoeken van haar eigen stem als kunstenaar. Op haar 57e zorgde een inspirerende ontmoeting met de Group of Seven, een groep natuurschilders uit het Oosten van Canada, ervoor dat ze nieuwe paden insloeg, waarna haar meest productieve periode aanving. Haar werk veranderde nu in een eigen authentieke respons op Gods grootsheid. 

 

  

Carr schrijft dat ze op het schilderij Grote raaf (1931) de grote eenzaamheid en de stille kracht van deze totempaal tot uitdrukking wilde brengen. De raaf was gemaakt om de plaats te markeren waar veel Haida Indianen gestorven waren aan de pokken. Raaf is in de Haida legenden een kleurrijk karakter die sluwe streken uithaalt, maar ook een rol speelt bij de schepping als gever van het licht aan de mensen. Carr beeldt de eenzame vogel uit, terwijl hij zich uitstrekt naar de vernieuwing en opstanding die zo centraal stonden in haar eigen begrip van de Goddelijke – lichtstralen die door de duisternis heen dringen.

 

Carr is hier niet meer de archivaris die het werk van een allang overleden houtsnijder van de vergetelheid redt. Uitgebreide kennis van de inheemse kunst, een levenlang leerproces om dieper te graven en de bemoediging door de Group of Seven hadden alle bijgedragen aan persoonlijker getint werk. Door de respons van anderen te bestuderen op de schepping waarvan ze zoveel hield, was de groei in haar ziel gevoed. Misschien kan het kijken naar haar werk voor ons hetzelfde doen: ons leren hoe we authentieker kunnen reageren op de schepping. Want de uitnodiging is niet om ‘buiten te blijven staan en alleen maar te praten over de schoonheid van de schepping’, maar om erbinnen te gaan en te ademen.

 

*******

 

Emily Carr: Binnenin het bos, 1909, aquarel en grafiet op papier, 72.5 cm x 54.3 cm, collectie van de Vancouver Art Gallery.

Emily Carr: Grote raaf, 1931, olieverf op doek, 87 x 114 cm, collectie van de Vancouver Art Gallery.  

 

Emily Carr (1871-1945) werd geboren in het jaar dat British Colombia een onafhankelijke Canadese provincie werd. Ondanks haar rebellie tegen de hypocrisie in de kerk van haar jeugd, haar worsteling met twijfel en een periode van belangstelling voor transcendentalisme en theosofie, besloot Carr dat ze Christus nodig had. Hoewel ze Klee Wyck (de lachende) werd genoemd door haar Indiaanse vrienden, kon ze ook sikkeneurig en ruziezoekerig zijn. Ze bracht veel tijd buiten de maatschappij door. Toch was Carr zich ervan bewust dat ze niet haar eigen stem zou kunnen vinden, als ze zich niet verdiepte in die van anderen. Daarom ging ze naar San Francisco, Londen, St. Ives, Parijs en het platteland van Frankrijk om te studeren en zich verder te ontwikkelen. Ze experimenteerde met meerdere moderne trends zoals het post-impressionisme, fauvisme en cubisme. Haar twee hoofdthema’s bleven echter onveranderd: de bossen in het westen van Canada en hun eerste bewoners. In 1927 ontmoette Carr de Group of Seven, kunstenaars uit Oost-Canada die streeften naar een eigen Canadese manier van weergeven van de natuur. Hierna maakte ze haar meest bekende werk. Tijdens haar leven werden haar boeken meer gewaardeerd dan haar beeldende werk en in 1942 werd haar boek Klee Wyck bekroond met de Governor General’s Award for Literature. Vandaag is Carr echter een van Canada’s meest vermaarde kunstenaars.  

 

Aanbevolen:

Hundreds and Thousands: The Journals of Emily Carr, Douglas & McIntyre, 2007.

* ‘Winds Of Heaven: Emily Carr, Carvers & The Spirits Of The Forest’ (een film), http://carrdoc.wordpress.com.

* ‘God’s Grandeur’ door Gerard Manley Hopkins: www.bartleby.com/122/7.html

Kirstin Jeffrey Johnson promoveerde aan het Institute for Theology, Imagination and the Arts van de University of St. Andrews in Schotland met een proefschrift over ‘The mythopoeic art of George MacDonald’. Ze is nu freelance schrijfster en woont op een boerderij in de Ottawa Valley in Canada. Zie www.kirstinjeffreyjohnson.com.  

ArtWay beeldmeditatie 7 juli 2013