ArtWay

De veertigdagentijd herinnert mij eraan dat ik niet vast hoef te zitten in oude patronen van denken en handelen. Vernieuwing is mogelijk.

Kerk en kunst -> Materiaal voor kerkelijk gebruik

C jaar Pasen 2 - De droom van Jakob van Chagall

Marc Chagall: De droom van Jakob (1954-67)
 
 
Een ladder naar de hemel, Genesis 28:10-22
 
door José Verheule
 
Daar loopt Jakob, weggevlucht van huis en alles wat hem vertrouwd is. Met de last van zijn leven op zijn vermoeide schouders, blaren op zijn voeten en het stof van de weg op zijn lichaam. Met ogen als een boek vol vragen, loopt hij tot hij erbij neervalt van uitputting, langs de weg.
 
‘Want de zon was ondergegaan’, staat er. En dat is meer dan letterlijk. Het is nacht geworden in Jakobs leven, een maanloze nacht zonder sterren. Om hem heen strekt zich eindeloos een kaal en vijandig landschap uit, zonder beschutting van bomen of struiken. Niets anders dan een hoop stenen om zich achter te verschuilen, waarvan hij er een paar zo schikt dat het nog in iets op een slaapplaats lijkt. Daar valt hij uitgeput in slaap. Met een van die stenen onder zijn hoofd.
 
En Jakob droomt. Wonderlijk genoeg is het geen nachtmerrie. Dat zou je verwachten. Dat kennen we allemaal wel, denk ik, dat de problemen van de dag als vanzelf overgaan in beklemmende, angstaanjagende beelden ’s nachts. Maar wonder boven wonder heeft Jakob een mooie droom: hij ziet geen spookbeelden, maar engelen, die op en neer klimmen langs een ladder naar de hemel. Ongelofelijk! ‘En zie!’, kijk eens!, staat er drie keer achter elkaar: Moet je kijken, dat houd je toch niet voor mogelijk! Zo’n droom moet je eigenlijk zien.
 
De Russisch-joodse schilder Marc Chagall heeft van de droom van Jakob een prachtig, kleurrijk schilderij gemaakt. Het is meer dan een afbeelding, je zou het een geschilderde meditatie kunnen noemen. Het schilderij bestaat uit twee helften: links de paars/zwart donkere aarde en rechts de lichtblauw verlichte hemel. Het eerste wat opvalt is dat de rechter, hemelse helft breder is dan de linker, aardse. Alsof de hemel meer ruimte inneemt dan de aarde. Hoe oneindig de weg en kansloos Jakobs situatie ook lijkt, het licht van een veel oneindiger hemel dringt daarin door.
 
Centraal in dat hemelse deel staat een engel met een brandende Menora, de zevenarmige kandelaar in haar armen. Het is het eeuwige licht uit de tempel. Ook na de verwoesting van de tempel het symbool van Gods blijvende aanwezigheid. De engel steekt vier vleugels uit, naar alle windstreken van de aarde.
 
Zo wordt Gods aanwezigheid verbeeld, want God zelf kan en mag niet afgebeeld worden. In het verhaal wordt verteld dat God aanwezig is, boven de ladder, waarvan het uiteinde aan de hemel raakt, zoals aan de linkerkant te zien is. Een tipje licht zie je daar, bovenaan, als een tipje van de sluier, helemaal op het randje bovenin. Alleen de weerkaatsing van licht van de hemel valt te zien in de engel op de bovenste tree van de ladder, met het gelaat naar de hemel toegekeerd. Dat is ons zicht vanaf de aarde. Vanaf de aarde beneden kun je niet verder kijken dan het randje van de hemel. Alleen af en toe ontwaar je hier beneden in het donker een weerspiegeling van het licht.
 
Daar beneden, in het donker zit Jakob te slapen, met zijn rug tegen de stenen geleund en zijn voeten rustend op de aarde. Precies dat stukje aarde waar het licht van de Menora, de kandelaar, op valt. Alsof Chagall wil zeggen: Kijk, dit troosteloze verlaten oord, dit godvergeten stukje aarde staat in de spotlight van de hemel! Dit is de plek! Maar liefst vijf keer staat er in het verhaal: ‘deze plek’, ‘hamakom’ in het Hebreeuws, the place to be! Mokum, zoals Amsterdam vóór de tweede wereldoorlog genoemd werd, toen het voor de joden nog het Jeruzalem van het Westen was.
 
Hier raakt de hemel aan de aarde. Op deze plek bevindt Jakob zich en daarom is zijn silhouet niet donker gekleurd, in de greep van donkere machten, maar helder rood, om aan te geven dat hij in zijn droom in hoger sferen verkeerd, in de nabijheid, de spotlight van God. Naast hem rijst een ladder op, waarlangs engelen opstijgen en neervallen. Halverwege overeind gehouden door een zwarte engel. Een zwarte engel?! Heb je die dan? Jazeker! In de joodse traditie bestaat hij. Zijn Jiddische naam is Szemkel, de zevende engel. Hij is zwart en nerveus en, zo wordt verteld, soms kun je zijn voetstappen heen en weer horen gaan tussen de gaping van de hel beneden en de hemel boven, als hij weer eens probeert zondaars de hemel binnen te smokkelen. ( n.b. de naam van “ Smeagul’’ in de Lord of the Rings, heen en weer geslingerd tussen goed en kwaad.) Met een vleugje joodse humor laat Chagall de engel Szemkel de ladder stevig omarmen. Want hij is toch wel de eerste die de zondaar Jakob een blik op de hemel gunt! (En voor wie heel goed kijkt vallen er inderdaad zeven engelen te ontdekken.)  
 
Jakob beseft dat hij een zondaar is. Hij weet dat het zijn eigen schuld is dat hij voor zijn leven op de vlucht is. Hij heeft zijn vader Izaäk en broer Ezau bedrogen. Om zo het eerstgeboorterecht van zijn broer in te pikken. En die is daardoor nu in alle staten. Op aanraden van zijn moeder Rebecca, die deelgenoot was in het bedrog en in alles zijn steun en toeverlaat, is hij op de vlucht geslagen naar het verre land waar zij vandaan komt: ‘het land van de kinderen van het Oosten’. Nog nooit van zijn leven voelde Jakob zich zo verloren. Moederziel alleen (zal hij haar ooit terugzien?), vogelvrij en met een schuldig geweten. Als er één moment is waarop Jakob zou verwachten dat God hem rekenschap zal vragen, dan is het nu.
 
Maar wonder boven wonder…Dat gebeurt niet. Er breekt geen oordeel los. Hij wordt niet in een nachtmerrie aan de goden overgeleverd, verscheurd door angst en pijn. Integendeel! In een droom van licht en kleuren zegt God hem zijn nabijheid toe. Hij zal hem behoeden,overal waar hij gaat en hem niet verlaten. Sterker nog, God geeft aan hem hier en nu, op eigen initiatief, de zegen door, die Hij,vóór hem, aan zijn vader Izaäk en zijn grootvader Abraham heeft meegegeven. Onverdiend, zonder zelfs maar een schuldbekentenis of berouw van hem te vragen. Wat is dat voor een vreemde God, die God van Abraham en Izaäk?!
 
Op het schilderij van Chagall zijn Abraham en Izaäk te zien, rechtsonder. Op het zwaarste moment in hún leven. Als Abraham op het punt staat zijn zoon Izaäk te offeren. Maar als je iets hoger kijkt dan zie je hoe uit Gods nabijheid een engel vandaan schiet met een ram in zijn armen, richting het tafereel rechtsonder, om die ram in plaats van Izaäk te geven om te offeren. De ram is roodgekleurd als teken van Gods nabijheid. Hij brengt uitkomst, verlossing. Maar rood is ook de kleur van het bloed. Volgens de joodse traditie, de midrasj krijgt Jakob in zijn droom niet alleen de zegen mee van zijn voorouders, Abraham en Izaäk, maar krijgt hij ook een blik op het toekomstige lot van zijn kinderen, zijn nakomelingen, het volk Israël. Hij ziet het lijden en de ballingschap die hen te wachten staan. In een schuine streep, diagonaal van rechtsonder naar linksboven, stijgt een blauwzwarte rook op van het altaar, die via Jakob de lucht vult met flakkerende rookwolken. Het is een verwijzing naar het lot van de kinderen van Jakob d.i.Israël, door alle eeuwen, tot in de gaskamers van de Sjoa, wat “brandoffer” betekent, de Jodenvervolging in de tweede wereldoorlog.
 
Maar dat niet voor altijd! Er zal uitkomst komen. Boven de rookvlammen uit stijgt linksboven de engel van bevrijding. Dezelfde blauwe engel die de ram van verlossing bracht voor Abraham. Hij stijgt boven de engel die op de ramshoorn blaast, als teken van bevrijding. Eens zal God hem, Jakob, weer thuisbrengen uit zijn ballingschap en zo eens ook zijn kinderen, belooft Hij. En in hem en zijn nageslacht zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Gods zegen strekt zich van Jakob uit tot de hele wereldbevolking, in alle uithoeken. Vandaar de vier vleugels!
 
In al die uithoeken op aarde waar mensen wanhopig zoeken naar een uitweg uit het lijden. Reiken naar een ladder naar de hemel. Chagall heeft ze letterlijk in de buitenste uithoek getekend, in de rechter bovenhoek. Een rij mensen, bijna onzichtbaar, die zich verdringen op de ladder. Met haaks daarop Jezus aan het kruis, met een joodse gebedsmantel als lendendoek om. Voor Chagall is hij het beeld van het lijdende volk Israël en daarin van alle mensen die lijden. Het kruis lijkt als een pijl schuin in de richting van de engel van Gods aanwezigheid te schieten. Het vormt a.h.w. een aanslag daarop. Boven het kruis hangt een zwarte maan en vis (teken van leven). Het zijn de twee hebreeuwse letters jod die een afkorting vormen van de naam van God. De naam JHWH, die zegt dat Hij erbij is. Maar in plaats van wit zijn ze zwart gekleurd, want het is stikdonkere nacht en het leven is kansloos. Wat zie je hier van die God die zegt dat Hij er zal zijn?
 
In deze uithoek ligt ‘het kerkhof van de vergetenen’, waar ik een paar weken geleden over las in dagblad Trouw. Een kerkhof van een krankzinnigengesticht bij het franse stadje Cadillac. Daar liggen onder rijen naamloze kruisen de mensen die ook na hun dood door niemand zijn opgehaald om thuis begraven te worden. Soldaten met shellshock uit de eerste wereldoorlog, die gek werden in de loopgraven, joodse vluchtelingen voor de pogroms in Rusland, die voorgoed de weg kwijt waren en Fransen waar de familie geen raad mee wist en die als een schande werden gevoeld. Een psychiater heeft zich in hun geschiedenis verdiept en er voor gezorgd dat het tot historisch monument is verklaard. Zeer tegen de zin van het gemeentebestuur, die het had willen ruimen om het industrieterrein uit te breiden, onder het motto dat de levenden voor de doden gaan. Want de toeristen komen voor het kasteel en de oude straatjes in de binnenstad, niet voor kruisen van onbekende doden.
 
Maar bij Chagall is de meest witte vleugel van de engel, de vleugel die het licht van de Menora, van Gods nabijheid, het helderst uitstraalt, naar de naamloze mensen onder het kruis gericht. Gods licht strekt zich met name naar hen uit. Zoals zijn licht zich uitstrekt naar Jakob in de donkerste nacht van zijn leven. Daarom zijn de verhalen over hem en zijn kinderen opgeschreven. Een hand vanonder de rand in de rechter bovenhoek reikt ze ons aan. Ter bemoediging. Een bemoediging die we goed kunnen gebruiken. Want zolang je er midden in zit is het haast niet te geloven dat er een einde zal komen aan de nacht. De nacht van pijn en verdriet, van zorgen en depressie.
 
Ook Jakob is het bang te moede als hij weer uit zijn droom ontwaakt. ‘Als op deze plek de hemel aan de aarde raakt, dan is het eigenlijk een plek om te vrezen’, bedenkt hij zich, ‘want kan de hoge hemel wel iets goeds voorhebben met een armzalige zondaar als ik?’ Hij huivert voor de macht van het hogere en durft nauwelijks te geloven wat hij heeft gehoord. Dat hij door God is gezegend. Jakob is een kleingelovige. En daarin waarschijnlijk heel herkenbaar. “Maar áls het waar mocht zijn…, als God hem zal behoeden en hem beschermen…, ja dán, dan zal de Here mijn God zijn!”, zegt hij toe. Maar hij moet het eerst nog zien. Voorlopig ziet hij vooral dat hij nog een lange weg te gaan heeft.
 
‘Hij heft zijn voeten op en gaat naar het land van de kinderen van het Oosten.’, staat er. Toch eigenaardig, hij gaat verder met opgeheven tred! In de Talmoed (Berachot) staat: ‘Ons is geleerd: Of iemand veel doet of weinig, het is om het even, als zijn hart maar is geneigd tot de hemel.’ Dat is voor God genoeg: dat je hart geneigd is tot de hemel. Deze nacht, in zijn droom staat Jakobs hart open voor God. Gods aanwezigheid verlicht hem. En zoiets werkt lang na. Zo’n ervaring blijft je een leven lang bij.
 
*******
 
Marc Chagall: De droom van Jakob, 1963, gouache, pastel op papier, 34.5 x 58 cm. WikiArt
 
José Verheule (Zaandam) is theoloog. Ze is met vervroegd emeritaat na als predikant werkzaam te zijn geweest in de PKN.