ArtWay

De veertigdagentijd herinnert mij eraan dat ik niet vast hoef te zitten in oude patronen van denken en handelen. Vernieuwing is mogelijk.

Kunstenaars

Herfst, Roel - door Hilbrand Rozema

Een rib uit het vlees van de wereld

Interview met Roel Herfst
 
door Hilbrand Rozema
 
De weg naar het woonhuis van kunstenaar Roel Herfst (59) voert langs herberg In 't Gareel, en dan langs een reusachtige kerk. Het woonhuis zelf is een statig carré uit 1904, een koel blok negentiende-eeuwse lucht. Herfst woont al bijna zijn hele gehuwde leven aan dit stille klinkerstraatje in het Brabantse Sprang-Capelle, een dorpje dat hij min of meer ontdekte door Solextochten met achterop zijn geliefde Elly, een remedial teacher die hem na aankoop van het huis vier zonen schonk. Hij wenst overigens getutoyeerd te worden.
 
Herfst heeft een rond gezicht en een hagelwit puntbaardje. Als je door je ooghaartjes kijkt, vanuit de verte, lijkt hij een beetje op: 1) een Chinese mandarijn; 2) een gebruinde 'expat' in en Afrikaans safaripark (misschien door zijn camouflage-kaki of 3) een Russische kernfusiegeleerde. Herfst studeerde in 1970 af aan de Akademie voor Beeldende Vorming in Breda. Hij combineerde een bestaan als vrij beeldend kunstenaar met leraarschappen als teken- en schilderdocent aldaar.
 
In de woonkamer domineren niet de schilderijen (groen, blauw, rood, frivole lijsten) maar het meubilair. Rechts in beeld staat een strak wit pijporgel en pal ertegenover een zware, zwarte dressoirkast. Ze 'matchen'. Als twee koningin­nen in een schaakspel. Op het zwarte tapijt staan twee felgroe­ne fauteuils. Dat zijn de raadsheren. Dit is een schuilkerkje voor de kunst. Passerende auto's kege­len licht naar binnen door hoge negentiende-eeuwse ramen. De kast gooit dan het licht nog net op tijd terug, voor het ont­ploft. De wedstrijd kan beginnen.
 
Ik wilde Roel Herfst beter leren kennen, omdat ik zijn teken- ­en schrijfboeken had gezien. Daarin lijkt hij op elke bladzij een nieuw, eigen handschrift te ontwikkelen, onvermoeibaar naar de kleinste grafische details toeploegend met alleen maar een Rothring-tekenpen. Gedichten, psalmen, Klaagliederen ­ze nemen in zijn lettertekenstelsels een nieuwe vorm aan. Grafieklabyrintjes, lieflijke doolhofjes voor het oog. Traliekooitjes waar af en toe een vogeltje uit opfladdert, of een mensengestalte doorheen loopt - letterlijk dus. Woord dat vlees wordt. Diepe, onderbewuste drijfveer van mijn bedevaart naar West­-Brabant is dan ook dat ik best wel eens een gedicht van mezelf 'vleugeltjes van Herfst' wil zien krijgen. Hele kleintjes maar desnoods.
 
Het is nog een gelukje dat we Herfst bovengronds treffen. De laatste tijd duikt hij graag onder de grond, om andere dimensies op het spoor te komen. In het gangenstelsel van een grote mergelgrot in Belgisch-Limburg bewerkt hij de wan­den. Op die grotwanden ontstaan nepfossielen, figuren, medaillons en 'anamorfoses' (perspectiefgrapjes, tekeningen op verschillende grotwanden, die vanuit één punt bezien een geheel lijken te vormen). Zijn deelname aan dit originele project is typerend voor de relativering waarmee Herfst naar het huidige kunstklimaat in Nederland kijkt. “Typisch Belgisch, dat professionals en amateurs er door elkaar lopen. Dat laat beide veel meer in hun waarde. Je krijgt er veel meer het gevoel door dat je de dingen van vele kanten kunt bekijken. De amateurs werken wel vaak met een visie die je zelf al dertig jaar geleden hebt afgezworen. Ze han­teren graag de mergelschaaf: lekker hakken en zagen. Dat de structuur van de grotwanden zelf ook nog een visuele uitda­ging op zich is, dat gaat soms aan ze voorbij. Maar tegelijk rela­tiveert dat je eigen standpunt ook een beetje. Wat er officieel als kunst wordt goedgekeurd in Nederland is toch het dictaat van de vakbonzen, de Rudi Fuchsen. De kunstwereld is 'gelaagd'. Van een heleboel mensen zie of hoor je nooit iets. Maar ze zijn er wel:' En Herfst ook.
 
"In alle tijden heb je modeschilders, die een zienswijze weer­geven die iedereen al heeft. Tweede garnituur, vaak geweldig geliefd en steenrijk. Nu, aan het eind van de twintigste eeuw, komen die in sommige musea als curiositeit uit de kast. Denk aan Alma Tadema. Die was in zijn tijd beroemd. Nu wordt 'ie weer even van de plank gehaald. Over vijf jaar is 'ie weer ver­geten. Hij had een soort plaatjesachtige kijk op de wereld. ­Als het goed is, ben je als kunstenaar toch meer bezig met vra­gen als: hoe zou het kunnen zijn.'
 
Kunst(en)makende christenen, zitten die in een stil hoekje waar niemand ze echt ziet, zoals je weleens hoort?
 
"Ik heb bij niet-christenen altijd veel meer respons gehad dan bij christenen", zegt de gereformeerde Herfst... Ik heb, een enkeling niet te na gesproken, ontzettend weinig culturele belangstelling ontmoet. Een isolement, ja. Wat je in je geest het meest bezighoudt, daar kun je toch niet over praten. Je kunt het vaak net zo goed laten."
 
Hoe komt dat dan?
 
"Ik denk wel eens: in de rooms-katholieke wereld heeft kunst toch altijd veel meer kans gehad. Het protestantisme is na de 17e eeuw toch helemaal een w(W)oord-cultuur geworden. Waar is Rembrandt? De belangstelling is verloren gegaan. Niet zozeer in de dichtkunst trouwens. De belangstelling voor verdieping door het woord is nog intact. Maar als het over beeldende kunst gaat, is het verband tussen gemeentelid-zijn en het goddelijke scheppen toch voor een heel stuk weggeëbd. In de evangelische hoek heb je dan weer wél heel veel bijbels geïnspireerde kunst. Christelijke symbolen. Kruisen, vissen. Illustratief werk. Plaatjes bij de praatjes, zeg maar. Terwijl dat toch ook niet mijn visie is. Ik ben van het idee afgeraakt dat je van de beeldende kunst iets christelijks moet maken. Al vele jaren zoek ik de waarde van het creëren in het creëren zelf, en niet in de boodschap die ik zou moeten hebben. Het beeld zoals het er concreet uitziet, dàt is het. De meest-concrete-vorm. Als mensen vragen om een uitleg, voelt dat alsof ze die vorm zouden willen inruilen voor een andere."
 
Herfst geeft ook cursussen via Christian Artists. Daar heeft hij gemerkt dat de hang naar maatschappelijke zekerheid vaak de ontwikkeling van kustenaarschap doorkruist. "Het ontbreekt vaak in vergaande mate aan vakmanschap. Wil je dichter zijn, dan moet je niet één bundeltje maken, maar een hele hoop. Het ontbreekt aan de echte toewijding die daarvoor nodig is! Velen willen best af en toe een plaatje maken of een versje schrijven. Als we bij Christian Artists een jaarthema heb­ben, komen ze met een of twee plaatjes. Maar ik wil een heel studieproces zien.”
 
Het bedwingen van de chaos
"Hoeveel aandacht kun je als lezer of als kijker voor kunst opbrengen? In dat opzicht heb ik het gemakkelijker dan jij. Bij mij is de totaliteit van de beelden aanwezig. Maar bij een wat langer gedicht buitelen al gauw de beelden over elkaar. Dan is de relatie tussen de beelden niet meer te behappen. Het begrip 'bedoeling' is eigenlijk al dubieus. Ik maak dingen. En ik dènk daar uiteraard bij. Ik denk ook in taal. Een talige begeleiding van het kijken. Bij anderen is er een heel andere taal. Van hen hetzelfde te verwachten, als reactie op een schilderij, is dictatoriaal. Een ander kan er trouwens wellicht ook veel mooiere woorden bij verzin­nen dan ik.”
 
Maar ik heb wel het idee, uit wat ik tot nu toe heb gezien, dat je een bijzondere relatie tussen tekst en beeld ervaart.
 
"Ja, en dan de tekst niet alleen als instrument voor het com­municeren, maar de letters als beeld. Een tekst die uit een bepaalde traditie komt bijvoorbeeld. Om die dan autonoom te maken. Dat vind ik mooi. .. Zoals in mijn meerjarenproject Kapitèl. Daarbij ga ik uit van de kapitalen, de hoofdletters, van het alfabet. De titel komt van componist Jan van Dijk, 'Capitèl'. Het is de Franse naam voor kleine gebouwtjes, waar niemand de exacte leeftijd van kent, en ook niet de exacte betekenis. Vreemde contradicties. Dat is heel spannend.”
 
In de hal hangen er een paar. Om de 'G' of de 'A' heen bloese­men nieuwe kleine vormpjes en krioelende doolhofjes open van soms weer nieuwe 'G-tjes', of juist heel iets anders. Herfst: "Ik breek soms een stuk spiegelglas, en de 'toevallige' vorm van de scherven gebruik ik als vertrekpunt van weer zo'n kapitaal-tekening. Ik plak ze eromheen. Dat is als het ware een spelregel bij dit project: 'Volg meerdere stukjes spie­gelscherf, werk vanuit de omtrek van de scherf'. Zo gaat het toeval ook een deel van je tekening dicteren. Met een eigen motoriek, een eigen handschrift. De Tegenstander wil ook wat. Het gaat om het bedwingen van de chaos die ontstaat. Een bokser heeft ook een tegenstander nodig. Je kunt niet maar wat in de lucht gaan slaan. Het concept is natuurlijk dat het mooi en expressief wordt om te zien. Dat het een Mooi Ding wordt, zeg maar. Dat is wat wij hopen - maar er is tegelijk niets wat dat garandeert! Je weet nooit waar je uitkomt. Dat is hooguit een kwestie van goed vertrouwen. Je stort je volkomen in het onzekere."
 
Is dat als het ware een persoonlijke bezweringsformule? De Herfst-formule?
 
"Ieder heeft zijn eigen formule, ja. Je hebt zelfs kwartaalschil­ders. Zoals je ook kwartaaldrinkers hebt. Hier in Brabant heb je bijvoorbeeld Léon Adriaanse. Die werkt het hele jaar op zijn boerderij. En beschildert dan in november, als hij meer tijd heeft, de voederzakken. Dat is de formule die hij met zichzelf heeft afgesproken. En het werkt. Het is heel mooi wat hij maakt.'
 
Een heel vreemd omhoogspringen van de dingen
De schilderijen in de woonkamer intussen lijken - oneerbiedig gezegd - op een explosie in een Italiaanse ijszaak waarna onmiddellijk de nachtvorst inviel. Ze zijn helemaal niet gra­fisch, zwartwit en strak, maar bijna frivool van kleur. Lijfelijke, vleselijke vormen. Miró, Dali, Picasso. Het drieluik is Herfsts eigen commentaar op De Baadsters van Fragonard (1764).
 
Fragowie?
 
"Fragonard. Is een mode schilder geweest. Nu compleet verge­ten. Hij schilderde heel vreemde vormen. Ráre, vreemde, uit­stulpende bossen. Het was de Rococotijd. Ik zie hier een gril­ligheid, een heel vreemd omhoogspringen van de dingen. De Industriële Revolutie stond in die tijd voor de deur, het was de tijd van het grote desintegreren. Alles werd gesplitst, de natuur werd ontleed. Voor het eerst werd het ontleedmes gebruikt voor alles!"
 
Bij Herfst fladderen Fragonards' baadsters door de lucht ­eigenlijk wordt er totaal niet gebaad.
 
"Ik heb ingezoomd op details van Fragonard. De hele struc­tuur is opgelost in vormen die elkaar overlappen. Zo van: 'Let me finish your work, old man.’ Een soort arrogant mededogen, en uiteindelijk een enorme liefde. Dat heb ik ook bij Picasso. Van de ene stijl op de andere overstappen, dat doet niets af aan de geest die in de doeken zelf zit. Dat geeft een enorm gevoel van vrijheid. Het absolute van de dingen is nu ook kwijt. In de twintigste eeuw, ook in de kunst, werd Het Ding van het ene het andere. ligt gefragmenteerd naast elkaar. Aan dat drijfzand is ook niet meer te ontkomen! Want als je nu, achteraf, de zaak bekijkt, dan zijn de dingen ook nooit absoluut gewéést. Elke tijd heeft z'n eigen antwoord. In de Middeleeuwen, of in de Barok, was er maar één ant­woord mogelijk. Nu is er 'De Oogst van de Vele Mogelijkheden', zou je kunnen zeggen. De gangbare mening is nu: alles kan. Bij Matisse wordt een gewone bos bloemen een mysterie. Op grond daarvan accepteer je het als kijker ook. De vorm wordt drager van een bepaalde geest. Maar een vorm kan ook drie keer niks zijn. Daarvoor moet je onderscheidings­vermogen ontwikkelen:'
 
Het zuiden is mijn magneet in de verte
"Als je me vraagt: van welke kunst hou je nou het meest, dan blijk ik toch de meeste affiniteit met de zuidelijke landen te hebben. Zurbarán, Velázquez. Een niet-vibrerend handschrift. Dat komt met mij overeen. Neem een doek als de Kruisiging van Veronica. Velázquez heeft altijd voor het Hof gewerkt. Zurbarán zat altijd binnen de beslotenheid van het klooster. Vergelijk dat eens met Nederlanders als Vermeer en Rembrandt. Daar kan ik minder mee. Althans voor mezelf. De enorme helderheid van vormen, zoals in Zuid-Frankrijk, Matisse, die kom je in Nederland amper tegen. Het zuiden is mijn magneet in de verte. Ik word er elke keer weer laaiend enthousiast van."
 
Hoog tijd inmiddels voor beschroomde betreding van het ate­lier. Herfst gaat ons voor naar een modern uitbouwtje.
 
Op een bruin olieverf doek ('Hommage aan Zurbarán', 1 x 3 meter) ligt een witte lendendoek op een barkrukje. Jezus is net weg. 'Hij is hier niet, want Hij is opgestaan.' Als je goed kijkt zie je dat elke bruine tegel toch nog kleurverschil ver­toont. "Dat is een soort fanatisme van mij; niks in het midden laten." Ergens staat een zelfportret. Met een gewei, en een rubber­boot. Een prettige gekte. Het vliegt alle kanten uit, en wie hierbij niet smelt is een chagrijn. Overal grote, kleurige doeken, maar wat me het meest aan­spreekt: de fijne trefzekere (vrouwen)portretten. "Mijn methode van tekenen noem ik 'overschenken'. Het is net als bij koffiedik. Je gaat dan aan het indik­ken, tot je na diverse overschenkingen de beste, de perfecte vorm krijgt. Een verstilling. Niet maar werken met toevallige moge­lijkheden, zo van: nou, dit zou een houding kunnen zijn. Nee: er moet een dwingende nood­zaak zijn voor de houding zoals ik hem teken!" Vermeldenswaard is dat Herfst dit allemaal doet met slechts een Rothring-pennetje, normaal alleen in gebruik voor technisch tekenen. "Je kunt er eigenlijk helemaal niet mee tekenen. Je drukt heel snel het papier stuk." Misschien is dit het instrument bij uitstek dat Herfst dwingt tot een bepaal­de beheersing en vormvastheid die hij anders niet zou hebben.
 
Een lijn is een fantastisch ding.
"Het boeiende is: met hetzelfde gege­ven kun je toch een volmaakt ander ding maken. Een lijn is een fantastisch ding. Een synthese van omtrek, gevoel, contour, plastiek. Je moet er eigenlijk zo weinig mogelijk 'lijn' voor nodig hebben, voor wat je wilt maken." De werkwijze van Herfst lijkt soms op 'sampling' met een stapeltje lp's. Drie panelen gevuld met Picasso's handen naast zijn eigen handen. Gefragmenteerde en opnieuw gemonteerde lichamen. "Ik heb voor mezelf het begrip 'Katafysica' gemunt. Een woord dat half gevuld is. Het nodigt uit om de bete­kenis af te tasten, dan komt er steeds meer vulling. Ik gebruik het als scharnier voor reflecties op het begrip metafysica.” Verderop een manshoog paneel dat 'etnisch' aandoet. “Op Nepalees boombastpapier" kucht Herfst bescheiden. Met het recyclen van de dingen en het hergebruik van restmateriaal neemt hij een rib uit het vlees van de wereld.
 
Niet dat fotograaf Gert-Jan Koelmans en ik alles wat hier staat even mooi vinden, of dat we dezelfde voorkeuren hebben - zeker niet. Maar is 'mooi' eigenlijk wel een bruikbaar begrip? Wat fascineert is het enorme terrein dat hier in vogelvlucht te zien is, en de veelheid van gebruikte technieken. Het is een explosie van scheppingsdrift. Van Japans aandoende pentekeningen, via vrijmoedige hermontages van Picasso, tot een waar monnikenwerk als de her-optekening van het complete Bijbelboek Klaagliederen. Neem Klaagliederen, hoofdstuk 5 vers 15 - 'Verdwenen is de blijdschap van ons hart, veranderd in rouw onze rij dans' - De letters van deze tekst zijn veranderd in een donderende Wagneriaanse wals die bijna misselijkmakend van de pagina's af golft.
Geen kwestie van, dat je al bijbellezend in deze getekende ver­halen halverwege verstrooid raakt, of in slaap sukkelt. Die kans krijg je niet.
 
Een Bijbelvertaling in het Herfst-alfabet - zou dat niet een mooi 'beleidstarget' zijn voor staatssecretaris Rick van der Ploeg? Of voor het Nederlands Bijbel Genootschap? Meer reëel, en binnen handbereik van Icarus-Iezende zielen­herders, is een speciale opdracht om bijvoorbeeld de bijbeltek­sten die nu nog in vele kerkgebouwen zijn vastgemetseld ('Eerste Steenlegging: dominee Jansen' of zoiets) van fragiele papiervleugeltjes te voorzien en voorin de kerk te hangen. Dat moet zelfs papieren kerkleden wakker schudden.
 
Gepubliceerd in Icarus 7, 5, 1999