ArtWay

De veertigdagentijd herinnert mij eraan dat ik niet vast hoef te zitten in oude patronen van denken en handelen. Vernieuwing is mogelijk.

Artikelen

Een weggelaten engel - A.M. Spijkerboer

Een weggelaten engel

De genezing van een verlamde, Johannes 5:1-9

door Anne Marijke Spijkerboer
 
Na de twaalfde eeuw heeft men in de beeldende kunst niet veel belangstelling meer voor wonderbaarlijke genezingen door Jezus. Dat hangt samen met de toegenomen Maria- en heili­genverering. Genezingen worden voortaan van hen verwacht en niet meer van Jezus. Daarom zijn de twee afbeeldingen die ik voor deze geschiedenis uit het evangelie van Johannes gekozen heb heel oud.
 
Zillis, Graubünden, 1130
 
Het eerste plaatje laat een paneel zien aan het plafond van het klei­ne Romaanse kerkje in Zillis. Het plafond bestaat uit een groot aan­tal panelen, die allemaal zo'n meter in het vierkant zijn. Net als dit heeft elk een eigen lijst in een fantasiepatroon. De afbeelding op dit paneel hoort thuis in een rijtje genezingen. Het is de vraag hoe de oorspronkelijke bouwheer van de kerk zich het bekijken van de afbeeldingen had voorgesteld: als je van plan bent alles in één mid­dag goed te bekijken, heb je beslist voor dagen pijn in je nek. Misschien hebben de toenmalige predikheren per preek er één paneel uitgezocht waar ze in het bijzonder de aandacht op zouden vestigen, zoals ik dat nu ga doen.
 
Op de onderste helft van dit paneel, ietsje links van het midden, zijn in een cirkel blauwwitte golfjes geschilderd. Dit vijvertje of bad trekt alle aandacht. Massief aanwezig is ook de engel rechts. Hij is zelfs zo groot dat de onderkant van zijn rug en de zoom van zijn kleed een beetje buiten de rand steken: hij komt bijna naar ons toe het schilderij af rollen. Hij is zo groot dat hij zelfs moet bukken om binnen het kader te passen. Zijn rechtervleugel blijft steken achter de rand van de lijst. In zijn linkerhand draagt hij het stafje met drie blaadjes, een soort piepklein levensboompje, waaraan je kunt zien dat hij een belangrijke bode is. Zijn rechterhand wijst naar het water.
 
Links in het beeld, een stuk lager en ook kleiner getekend, zit een kreupel mannetje. Zijn linkerbeen is akelig gedraaid, de vingers aan de beide handen zijn vergroeid. Zijn mond lijkt weggesleten. Hij ziet er misschien daardoor nogal jong uit. Achter hem bevinden zich zeven heren met verschillende gezichtsuitdrukkingen. Hoewel de kunstenaar en opdrachtgever in deze periode geen waarde hech­ten aan het uitdrukken van emoties, zien de zeven figuren er toch allemaal anders uit. In ieder geval kijkt er ten minste één links het beeld uit, is er zeker één die ons als beschouwers aankijkt en één die strenge blikken op de engel werpt. Of kijkt hij bedachtzaam? De kleur van hun tunieken is groen, teken van hoop. De tuniek van het manke mannetje is steenrood, kleur van vuur en aarde. Een ver­gelijkbare kleur heeft de aureool van de engel. Zo is er een verbin­ding tussen het mannetje en de engel.
 
De grond waarop ze staan, is bruin en als een ouderwets behang vol getekend met planten en bloemen, tekenen van hoop en ver­wachting. Deze planten zijn ook in de versiering om het plaatje heen te zien, net als bij andere genezingen op het Zilliser plafond. Bijzonder intrigerend vind ik de verhouding tussen de grote engel en het kleine mannetje. De engel lijkt iets gebiedends te hebben. Het ronde bad is tussen hen in - daar gaat het hen blijkbaar om. Uit de gebogen knieën maak ik twee dingen op: niet alleen dat de engel heel groot is, maar ook dat hij zich naar het mannetje toebuigt. Noch de kreupele, noch de engel kijken naar het water. De engel is op de verlamde man gericht en deze kijkt rechts het beeld uit. Het is alsof hij iets zegt, wat versterkt wordt door de stand van zijn han­den. Die geven ook aan hoe vergroeid hij is, maar weert zijn rech­terhand niet ook iets af? In de tekst van Johannes 5, het verhaal van de verlamde man die al achtendertig jaar ligt te wachten op genezing, raak ik nieuwsgierig naar wat de engel en de man met elkaar te maken hebben. En wat is de rol van de omstanders?
 
Geen engel
Dan doet zich bij het lezen iets grappigs voor: in de oudste versies van de oorspronkelijke Griekse tekst komt de engel niet voor. Wel is er sprake van water dat bewogen wordt. Dat weet de verlamde man maar al te goed: hij is er steeds te laat bij wanneer het water in beroe­ring komt. Door wie of hoe dat water in beweging komt, is in de oud­ste versies opengelaten. Latere handschriften namen daar kennelijk geen genoegen mee: zij vulden de lege plek op met een engel die 'van tijd tot tijd' afdaalde, misschien om aan te geven dat het niet om een verwerpelijke magie ging. In het Grieks staat het er nog geladener: de engel daalde af op het beslissende moment'. Voor wie beslissend? In elk geval voor al die zieken die daar liggen te wachten op genezing. Het moet een hartverscheurend gezicht geweest zijn.
 
In de verschillende vertalingen heeft men geaarzeld. De vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap heeft de regelmatig terug­kerende actie van de engel in de verzen 3b en 4 er tussen haken bij­gezet. Luther laat de engel weg. De Latijnse versie waar de schilder in Zillis en zijn opdrachtgever zich op hebben gebaseerd, heeft de engel opgenomen, zoals de hele verdere beeldtraditie rond dit ver­haal dat heeft gedaan. Zelf heb ik altijd gedacht dat je geen aandacht hoefde te besteden aan details die in de tekst niet staan, onder het motto: als het er niet staat, is het dus niet belangrijk. Er zijn literatuurwetenschappers die daar precies anders over denken. Voor hen zijn de lege plekken in de tekst juist scharnieren waar de aandacht naartoe getrokken wordt. Ze roepen de werkzaamheid en de fantasie van de lezer op, die op een eigen manier de tekst aanvult en afmaakt. In de wer­kingsgeschiedenis van deze tekst is in ieder geval al vroeg een engel ten tonele gevoerd.
 
Wanneer we er inderdaad vanuit mogen gaan dat de engel toege­voegd is om de verdenking van magische praktijken tegen te gaan, dan heeft dat bijbelstheologisch grotere gevolgen dan alleen dat een evangelie tekst niet meer van magie verdacht hoeft te worden. Wat gebeurt er namelijk wanneer je de desbetreffende verzen weg zou laten? Hoewel de zieke man in vers 7 suggereert dat hij het moet hebben van de beweging van het water, is het zonder de engel niet duidelijk uit welke hoek die beweging komt. Dat Jezus de man daarna geneest door zijn woorden en niet door hem naar het water te brengen, suggereert dat je het van dat water zonder engel sowie­so niet moest hebben. De man zou daar dan achtendertig jaar lang zijn kaarten op de foute - magische - mogelijkheid hebben gezet. De toevoeging van de engel verandert dit beeld volledig. Hij laat zien dat de beweging van het water met God en zijn gezanten te maken heeft en dat de verlamde niet voor niets heeft liggen wach­ten. De engel laat zo een liefdevol licht schijnen over al die jaren vergeefs wachten bij het bad. Zonder engel zou de man met zijn vergeefse leven dubbel geoordeeld zijn, door het uitzichtloze wach­ten zelf en door het feit dat hij op het verkeerde wachtte. Nu heeft de man in ieder geval in al die jaren in de juiste richting gekeken. Op het plafond van Zillis is er duidelijk contact tussen de man en de engel. In de tekst van Johannes is die er helemaal niet. Integendeel, de man is sowieso steeds te laat, laat staan dat hij de engel nog te zien krijgt. Wat heeft men in Zillis duidelijk willen maken? Op het hele plafond zijn engelen groot en prominent aan­wezig. Wie goed telt, vindt er twaalf, ook op plaatsen waar ze in het bijbelverhaal niet voorkomen. De verleiding is erg groot iets achter het getal twaalf te zoeken. Zijn de engelen de alter ego's van de twaalf stammen en de twaalf apostelen? Versterkt de reusachtige engel hier de indruk dat het wel goed zit met de beweging van het water? Het andere punt waren de omstanders. Die komen in het tekstfrag­ment van Johannes 5:1-9 niet voor. Meteen daarna is er sprake van joden die boos zijn omdat de man zijn matras op de sabbat draagt. De zeven op het plafond zouden deze joden kunnen zijn. De Zilliser schilder maakt ze wat minder eenvormig dan de tekst, die ze alleen als groep aanduidt. Kun je hier zien welke verschillende vormen ontevredenheid al niet kan aannemen (wegkijken, Jezus opnemen, de beschouwer een blik van verstandhouding toewerpen)?
 
Hitdacodex, Darmstadt, Hessische
Landes- und Hochschulbibliothek, 1020
 
Op het plafond van Zillis volgt na het besproken paneel een afbeel­ding van de man die zijn bed op zijn rug neemt. Omdat dat paneel slecht bewaard is gebleven, neem ik uit de vroegmiddeleeuwse tra­ditie een ander draagtafereel. Dit plaatje is een kleine eeuw ouder dan het vorige. Watje erop kunt zien, volgt echter op de verzen over de engel en het bad. Opvallend en uniek is de achtergrond, gestreept als een modern Zweeds tapijt. Links torent Jezus, met de linker­hand zijn paarse keizerlijke jas vasthoudend. Zijn kruisaureool is eveneens paars. Met zijn rechterhand wijst hij naar het bed. Aan zijn voeten kun je zien dat hij in beweging is, op de man af. Rechts voor bukt de man zich over een fraai bewerkt bed, dat zelfs een apart hoofdeinde lijkt te hebben. De man heeft als enige een wit kleed aan, zonder mouwen. Rechts staan, iets hoger dan Jezus, zo'n dertien figuren te kijken naar wat er gebeurt. De voorsten heb­ben hun handen in hun kleed gerold, een oud gebaar van eerbied. Sommigen daarachter houden hun hand aan hun kin: heftige emo­tie - verbazing of verdriet. Het midden van het miniatuur is een leegte, vooral tussen de kijkers en Jezus. De kijkers hebben, als ik het goed zie, niet alleen het oog op Jezus, maar ook op de man. Jezus is alleen op de man gericht en de man alleen op Jezus. De man met het bed is in de kunst uit de late oudheid en de vroege Middeleeuwen vaak te zien, meestal heeft hij dan zijn bed op zijn rug. Hier bukt hij. De nadruk ligt zo, door het verschil in hoogte, op zijn gehoorzaamheid, meer dan op het wonder van het wande­len. De man kijkt ook niet naar wat hij doet, maar naar Jezus die hem iets opdraagt.
 
Deze afloop wordt door Johannes zeer kort neergezet. 'Jezus zei: Sta op, neem uw matras op en wandel. En terstond werd de man gezond en nam zijn matras op en ging zijns weegs' (in het Grieks staat er: hij wandelde rond). Mij lijkt dat de miniaturist vooral het contrast tussen het gezag van Jezus (zijn statuur, zijn keizerlijke kleren, de strenge wenkbrauwen, de gebiedende vinger en het feit dat hij veel hoger dan de man staat) en de gehoorzaamheid en kleinheid van de man (gebogen in een hoek van negentig graden, naar boven kijkend, zijn kleine voeten, zijn eenvoudige kleed) heeft willen benadrukken. De gehoorzaamheid concentreert zich in het mooie bed. Jezus heeft niet meer gewacht op een direct antwoord op de vraag 'Wilt u weer gezond worden?' Er is geen keus meer: lig­gen blijven, gaat in ieder geval niet. De opdracht is gezond te wor­den en op pad te gaan.
Een van de doorlopende thema's van het Johannesevangelie is de verhouding tussen wet en evangelie. Het water komt bij Johannes uitzonderlijk vaak voor en kan vanaf het verhaal van de bruiloft in Kana met de wet in verband gebracht worden. Dit mogelijke per­spectiefkan op de daarop volgende hoofdstukken worden toege­past. Dan is in Johannes 4 het water van de bron eveneens een ver­wijzing naar de wet. De nadruk wordt hier nog weer sterker doordat er met de joden (vs. 10-18) inderdaad een conflict over de wet ontstaat, naar aanleiding van de sabbat. Zou het water van de vijver, waaraan voor de antieke lezer zo dringend een engel toege­voegd moest worden, daarmee niet ook het water van de wet zijn geworden, waarvan de man zo lang en niet volstrekt tevergeefs zijn heil verwacht heeft?
 
Uit: A.M. Spijkerboer: Wij hebben ongelofelijke dingen gezien. Johannes vanuit de kunst gelezen, Meinema – Zoetermeer, 2004.