ArtWay

De veertigdagentijd herinnert mij eraan dat ik niet vast hoef te zitten in oude patronen van denken en handelen. Vernieuwing is mogelijk.

Kunstenaars

Watts, George Frederic - BM - Edith Reitsema

George Frederic Watts: Hoop

Veerkracht

door Edith Reitsema

Ook al was George Friedrich Watts (1817-1904) een negentiende-eeuwse Engelse schilder, hij was een onverbloemd tegenstander van het impressionisme en kan even­min een prerafaëliet worden genoemd. Hij had echter wel veel op met het symbolisme en de herontdekking van de verhalende kant van kunst. Hoewel hij niet geïnteresseerd was in conventionele godsdienst, vond Watts het belangrijk om zijn christelijke kijk op het eeuwige en absolute tot uit­drukking te brengen in zijn kunst. Hij was ervan overtuigd dat zijn kunst een concreet verschil kon maken. Hij hoopte dat zijn schilderijen direct tot zijn cultuur konden spreken en dat ze een daad­werkelijk alternatief zouden bieden. Zijn schilderwerken noemde hij daar­om ‘ge­dachten en pogingen om visionaire ideeën te belichamen’.

Een van zijn beroemdste schilderijen, daterend uit 1885-1586, noemde hij Hoop. Op het eerste gezicht zou men misschien eerder denken aan wanhoop. Het sombere doek toont een gebogen bedroefde vrouw. Een schuchtere figuur houdt een lier vast met maar één gerepareerde snaar. En toch is de hoop, al lijkt die misschien vaag een broos, in werkelijkheid onver­woest­baar.

We zien de vrouw ineengezakt en schijnbaar uitgeput op een roestige aard­bol zitten. Watts koos de kleur bruin en niet groen voor de wereldbol, die dan ook geen te­ken van begroeiing vertoont. De vrouw lijkt ten onder te gaan in haar neerslach­tig­heid, alsof deze haar langzaam wurgt. Zelfs haar plakkerige kleren ontnemen haar alle lucht en ruimte.

Watts heeft een eenzame vrouw geschilderd, die haar tijd slijt met lege uren en lege gedachten. Misschien is zij verbitterd en boos, vastgelo­pen in een hopeloze warboel. Of overspoeld door angst en vrees, waar­ ze niet meer overheen kan kijken. Misschien is ze apathisch geworden, gevangen in en soort emotionele dood en afstomping van emoties. Of misschien gaat zij ten onder aan een ziels­verwoestende innerlijke strijd en glijdt zij weg in een vage afgrond. Het lijkt erop dat in dit schilderij over hoop allemaal hopeloze emoties zijn uitge­beeld. Maar daar eindigt het werk niet. Het is alsof Watts hier zegt: Maar wat als…? Wat als zij toch eens haar geest door de omringende duisternis heen voelde breken? Wat als zij toch eens voelde dat haar geest bij machte was om zich boven de wereld zonder hoop en betekenis te verheffen? Wat als zij ergens diep van binnen een triomfantelijk ‘Ja!’ hoorde als antwoord op haar vraag naar het bestaan van een uiteindelijke bedoeling?

Het is duidelijk dat de vrouw zich nog wel aan iets vastklampt. Zij is niet volkomen ingestort en heeft niet alle hoop laten varen. G. K. Ches­terton zei in zijn boek G. F. Watts dat

de gebogen rug van Watts’ Hoop onszelf doet zien als een gebogen figuur in het half­duister, die iets tegen haar borst gedrukt houdt wat wel beschadigd is maar niet vernietigd… Watts noemt deze ontzagwekkende werkelijkheid hoop, maar wij mogen haar ook andere dingen noemen. Noem haar geloof, noem haar vitaliteit, de wil tot leven, de onsterfelijk­heid van de mens.

De vrouw klampt zich vast aan een lier. Een lier heeft gewoonlijk minstens vier snaren, soms wel zeven of tien, maar deze heeft er nog maar één. De vrouw klampt zich vast aan deze allerlaatste snaar alsof haar leven ervan afhangt. Maar ook met één snaar kan de lier nog zingen. Chesterton zegt dat de snaar

altijd op springen staat maar nooit springt … Het vreemdste en teerste wat in ons is, het breekbaarste, het meest fantastische, is in werke­lijk­heid de ruggengraat en onverwoestbaar … Geloof is de constant verslagene, die al zijn overwinnaars overleeft.

Merk op dat die laatste snaar zich buiten de vrouw bevindt, niet binnenin. Niet haar eigen innerlijke kracht geeft haar de kracht om te zingen. Zich vastklampend aan de éénsnarige lier, doet de vrouw haar uiterste best om de zachte muziek te horen. En er is nog iets anders, verder weg van haar aan de bovenkant van het doek: een heel zwakke ster die ook haar hoop zou kunnen wekken. Deze ster laat zien dat dit werk niet slechts over een symbool gaat maar over de werkelijkheid daarachter. Mij doet deze ster denken aan het derde deel (boek 6, hoofdstuk 2) van In de ban van de Ring, waar Sam ook zo’n ster ziet:

Daar zag Sam in een ruïne van wolken boven een donkere piek hoog in de bergen even een witte ster schitteren. De schoonheid ervan ont­roer­de zijn hart, terwijl hij uit het verlaten land opkeek en de hoop tot hem weerkeerde. Want als een schacht, klaar en koud, drong de gedachte tot hem door dat de Schaduw ten slotte een klein en voorbijgaand iets zou zijn: er was licht en hoge schoonheid voor altijd buiten zijn bereik.

Watts heeft de vrouw met een blinddoek afgebeeld. Waarom? Een blind­doek lijkt te betekenen dat je niet kunt zien. Waar hoop ontbreekt, kun je niet vooruitkijken. En toch gaat dit beeld over hoop. Het herinnert mij aan Hebreeën 11:1. Daar wordt hoop in verband gebracht met geloof: ‘Het geloof legt de grondslag voor alles waarop we hopen, het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien.’ Het geblinddoekte hoofd getuigt misschien niet alleen van wanhoop, maar ook van het hebben van geloof om onze hoop te vestigen op iemand buiten onszelf, die we aanvankelijk misschien niet zien, maar die er werkelijk is.

******

G. F. Watts: Hoop, 1885-86, olieverf op linnen, collectie Watts Gallery, Compton, Surrey, Engeland.

George Frederic Watts (1817-1904) was een Engelse Victoriaanse schilder en beeldhouwer die verbonden was met de symbolistische beweging. Hij zei: ‘Ik schilder ideeën, geen dingen.’ Watts werd in de Lon­dense wijk Marylebone geboren op de geboortedag van Georg Friedrich Händel, naar wie hij genoemd werd. Zijn moeder stierf toen hij nog jong was. Zijn vader gaf hem daarna thuis onderwijs in een behoudende vorm van christelijk geloof en in de klassieken. Dat eerste bezorgde hem een levenslange afkeer van conventionele godsdienst, maar de klassieken bleven altijd van invloed op zijn werk. Zijn kunst­zin­nig talent was al vroeg duidelijk en op 18-jarige leeftijd ging hij naar de Royal Academy of Arts. Zijn eerste expositie had hij in 1837 in de Academy. Hij ging in die tijd ook als portretschilder aan het werk. Watts begon landschappen te schilderen tijdens een bezoek aan Italië, waar hij inspiratie opdeed in de Sixtijnse Kapel van Michelangelo en in de Scrovengikapel van Giotto. In april 1847 verliet hij Florence voor een kort bezoek aan Londen, maar hij ging niet meer terug. In Engeland vond hij geen gebouw waarin zijn plan voor een groot fresco op basis van zijn Italiaanse indrukken kon worden uitgevoerd: een grote symbolische cyclus met als titel House of Life, waarin de emoties en strevingen van de mens allemaal in een universele beeldtaal aan bod zouden komen.

Edith Reitsema werkt sinds 2002 in Engels l’Abri. Zij groeide op in Zuid-Afrika, waar haar ouders zendeling waren onder de Zoeloes. Zij stu­deerde muziek en moderne Engelse literatuur aan de universiteit van Pot­chefstroom in Zuid-Afrika, theologie aan Covenant Seminary in St. Louis (U.S.A.) en filosofie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Zij was een van de vertalers van The Complete Works of Hans Rookmaaker. Edith treedt op als spreker over allerlei onderwerpen betreffende de relatie tussen christendom, hedendaagse cultuur en kunst.

ArtWay beeldmeditatie 19 juli 2020