ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Artikelen

Pleidooi voor visuele weerbaarheid - C. de Jong

Pleidooi voor visuele weerbaarheid

door Chris de Jong
 
Waar muziek voor christenen links en rechts een geaccepteerd cultureel terrein is, staan film en theater, de uitbeeldende kunsten, vaak onder een zekere ver­denking. Een vrij grote groep is van mening dat we naar films mogen kijken, mits; mits er geen of niet teveel geweld in voor komt, mits er geen naakt in te zien is, mits er niet gevloekt wordt, mits ze geen open einde hebben etc. In Amerika bestaat er voor dezen de zgn. Movieguide (onder redactie van Ted Baehr) waarin recente films naast inhoud wat betreft de aanvaardbaarheid ook worden geclassificeerd naar schelden, vloeken, naakt en seksscènes. Een kleinere groep is van mening dat je je met beeldende kunsten überhaupt op glad ijs begeeft. Niet voor niets kende het joodse volk een beeldenverbod, dat blijkbaar zo belangrijk was dat het een van de Tien Geboden was. Waarom zou die wet voor ons niet meer gelden? Films zijn, zo luidt het, simpelweg niet geschikt voor christenen, het zijn werken der duisternis. Je wordt er te gemakkelijk door meegesleept.
 
De nogal eens gehoorde veronderstelling dat gelovigen altijd iets tegen beel­den hebben gehad klopt niet helemaal. Waren de calvinisten in de l6e eeuw nog verantwoordelijk voor de beeldenstorm (1566), in de Gouden Eeuw waren het met name de protestanten die in Nederland een grote beeldcultuur tot ont­wikkeling brachten! Nog eerder was daar Albrecht Dürer, voor wie het een levensbehoefte was te tekenen en te schilderen. Voor hem bestond de tegen­stelling tussen geloof en beeldende kunst niet. Het is dus niet al te safe om op een traditie van beeldmijding te wijzen ter verdediging van een hedendaags iconoclasme.
 
De bedoeling van dit stuk is ten aanzien van deze bezwaren te onderzoeken in hoeverre ze hout snijden en in hoeverre niet. Verder komt de vraag aan de orde in hoeverre het christelijk geloof een geloof van het Woord alleen is en of er nog iets met beelden aangevangen kan worden.
 
Om een aantal redenen is het probleem urgent; bijna iedereen in onze samen­leving kijkt wel eens naar films. Aan de ene kant is er de onontkoombaarheid van het gebruik van beelden. Misschien is het te sterk uitgedrukt dat er min­der gelezen wordt, zeker is dat er meer gekeken wordt. Beelden maken steeds meer een wezenlijk deel van de menselijke belevingswereld uit. Voor het waarheidsgehalte van veel zaken is een beeld noodzakelijk: plaatjes in een boek, overheadprojectoren in de vergadering, beelden bij het nieuws op tv. Aan de andere kant zit er ook een kant van onontkoombaarheid in beelden an sich. Ze dringen zich aan je op als geen andere kunst- of communicatievorm dat kan. Meer dan een geschreven woord kan een beeld je gemoedstoestand beïnvloeden. Denk aan Daniël, hoe ziek hij was na de visioenen die hij te zien kreeg (Dan.7:28, 8:27). Toch deed hij niet ten behoeve van zijn gemoedsrust de ogen dicht. Ondanks dat is het de vraag of onthouding wel een wijze stap is; is het niet veel verstandiger het visuele analfabetisme tegen te gaan en een bepaalde weerbaarheid tegen beelden te ontwikkelen? Allereerst zal in het kort ingegaan worden op de vraag hoe beeldvijandig de Bijbel is, vervolgens op de conse­quenties daarvan voor het kijken naar films.
 
Woord versus beeld
De oude joodse cultuur is een cultuur zonder beelden, vanwege het gebod "Gij zult u geen gesneden beeld maken ... ". Maar hoe absoluut is dit gebod? Is het misschien één van die rituele geboden, die met de komst van Christus vervuld zijn? Een van de mogelijke redenen van dat beeldverbod was, dat God zelf voor een beeld van Zichzelf zou zorgen (vgl. Gen.22:8) en dat beeld was Christus. Toen de tempel werd gebouwd was het enige wat zich in het Heilig­ste bevond de ark van het verbond en een troon, gevormd door twee engelen; de troon zelf bleef leeg. Slechts heel langzaam krijgt het beeld van God in het Oude Testament vorm. Van een aanvankelijk zeer verhullend: "uw zaad" in Gen.3:15, "Silo" in Gen.49:10-12 gaat het naar "de knecht des HEREN" in Jesaja. Met name de passage in hst. 52:14-53:2 is erg beeldend: "verschijning ... gestalte ... gedaante". De gestalte die vervolgens waargenomen wordt is dan niet een die in het oog sprong, maar anders, totaliter aliter. Wellicht het duidelijkst is Dan.7:13, waar sprake is van "iemand gelijk een mensenzoon". Het beeld wordt eindelijk onthuld in het Nieuwe Testament. Pas dan wordt Christus ondubbelzinnig als Beeld van God geïdentificeerd (vg!. KoU :15, 2 Kor.4:4 en Hebr.l:3). Christus als Woord van God is een bekende theologi­sche gedachte (vgl. Joh.l:l), maar Christus als Beeld van God is in de Wes­terse theologie nooit zo'n belangrijke notie geweest. Is dat een oorzaak van onze onbeholpenheid in de omgang met beelden? In de Oosters-orthodoxe theologie is Christus in eerste instantie Beeld van God, getuige de iconen. Daar is de notie van Christus als Woord van God minder belangrijk.
 
Na Christus' hemelvaart concentreert de Bijbel zich op het getuigenis: "Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer" (2 Kor. 5:16). Paulus geeft aan dat zelfs die 'directe' kennis van Christus in het niet valt bij wat de Geest ons geeft. Ook die kennis (van Christus in het vlees) moet gekerstend worden, net als de kennis die de joden hadden van de wet van Mozes. De Heilige Geest plaats Christus in het perspectief van het Oude Ver­bond - en omgekeerd. Woord en Beeld liggen in elkaars verlengde. Zie ook 1 Joh.1:1-5, met het chiasme in vs 5: en dit is de verkondiging (wat gehoord wordt) ... : God is licht (wat gezien wordt). Moeiteloos gaan de twee catego­rieën (van horen en zien) in elkaar over, zonder in elkaar op te gaan; het onderscheid ertussen valt niet weg, maar ze worden beide overtroffen door het ondubbelzinnige en directe van de Geest. God, die in het Oude Testament de mens altijd wat op afstand heeft gehouden (denk naast het beeldgebod ook aan het ietwat afwerende en toch zeer directe "Ik ben" in Ex. 3) komt nu dichter­bij dan ooit, in de Geest.
 
Samenvattend: men kan spreken van een ontwikkeling in de Bijbel, uitlopend op de openbaring van het Beeld van God, Christus. Niet alleen was Hij het Beeld van God, Hij sprak ook veel in beelden. Dat feit, samen met de visioe­nen die Daniël te zien kreeg, pleit op zijn minst voor een nuancering van het beeldverbod. Het onderscheid tussen horen en zien, met hun theologische brandpunten Woord en Beeld, wordt sterk gerelativeerd door en gerelateerd aan de Geest van Christus. Gaan we het toch over de verschillen hebben, dan misschien in die zin dat het Woord ons voorziet van de leer en het Beeld van de toepassing. Hoe 'werkte' Gods woord nou op aarde? Kijk maar naar Chris­tus, het vleesgeworden, tastbare Woord. Dat Woord heeft een lichaam, het heeft handen en voeten gekregen.
 
Twee zaken vallen op: in de eerste plaats dat God het niet bij woorden liet. Hij zond zijn Zoon die Woord en Beeld is en de Heilige Geest om ons daarop te wijzen. Dat maakt het christendom meer dan alleen maar een religie van het Woord. Verder: in den beginne was het Woord en niet het Beeld. Waarom met het woord begonnen en pas naderhand met het beeld gekomen? Het antwoord heeft te maken met het karakter van de twee begrippen. Zoals al eerder gezegd, beelden hebben een zekere onontkoombaarheid die woorden niet hebben; het visuele is een ongekend krachtig medium. Misschien is het daarom dat de openbaring van het beeld met zoveel omzichtigheid gepaard ging. En wij, hoe gaan wij om met het meeslepende van beelden, van een film? We komen terug bij het punt van visueel analfabetisme.
 
Sprekende beelden
Een belangrijke reden om niet naar de film te gaan is de angst om meege­sleept te worden. Nog even los van de vraag of dat nou gevaarlijk of "ver­keerd" is, is dat een feit dat we voor een groot deel zelf in de hand hebben. Het is logisch dat zij die weinig of niet naar films kijken sneller voor de bijl gaan dan zij die al het een en ander gezien hebben. De mate waarin films ons kunnen beïnvloeden is omgekeerd evenredig met de voorkennis die we hebben van de regisseur, van het verhaal (wat voor type verhaal: onmogelijke liefde, held redt de wereld etc.) en van de beeldtaal (bepaalde beelden zijn zo duide­lijk dat ze in veel films terugkomen). Een film wordt veel minder dwingend (maar niet minder meeslepend!) als duidelijk is welke keuzes een regisseur heeft gemaakt en waarom. Als het waar is, dat we zijn overgeleverd aan de visie van de regisseur dan is het inderdaad beter geen film meer te kijken. Maar naast het genoegen dat we onszelf ontzeggen van de vele (sic!) goede films is er ook een pedagogisch element. Kunst scherpt de zintuigen; van muziek ga je beter luisteren, van literatuur ga je beter lezen. Een film scherpt de ogen, maar dat niet alleen: vanwege de grote invloed die een regisseur op een film heeft en de kracht van het medium zelf scherpt een film ook de geest. De ruimte die de kijker kwijt­raakt - wat betreft zijn fantasie - in vergelijking met een verhaal in een boek wordt bijna geheel ingenomen door de regisseur. Naast het verhaal in de film kijken we naar de fantasie van de regisseur. Wat voor wereld, wat voor wer­kelijkheid wordt ons voorgeschoteld? Welke vragen snijdt de regisseur aan en welke antwoorden geeft hij? Het medium heeft het in zich, van die vragen meer dan alleen maar studeerkamerproblemen te maken. Met dat je je met de held identificeert, doe je dat ook met zijn dilemma's.
 
Er zit nog een andere kant aan: aangenomen dat het gros van de samenleving wèl naar zijn films kijkt, krijgen wij nog contact met die samenleving als wij niet op de hoogte zijn van de vragen die nu leven en ons daardoor werkelijk laten raken? Wat doen we met onze verantwoordelijkheid naar de samenle­ving? Als we ons bij voorhand niet willen laten meeslepen door de film kan dat betekenen dat we niet echt geïnteresseerd zijn in de vragen van onze tijdgenoten. Maar als we dan verder gaan van een passief kijken en volgen van de samenleving naar een actief deelnemen: wat een geweldig medium is het niet om de relevantie van het evangelie te laten zien! Met woorden alleen komen we er niet, getuige de behoefte aan een nieuwe religiositeit vol met symbolen en beelden, maar ook de behoefte aan voorbeelden, ware helden.2
 
Beeldspraak
Toen de Here Jezus op een bepaald moment merkte dat de mensen moeite hadden om naar Hem te luisteren schakelde Hij over op gelijkenissen, beeld­spraak, mogelijk met de bedoeling de toehoorders te prikkelen om beter te luisteren, of om via het neutrale terrein van de gelijkenis toch in contact met de mensen te komen. Beelden kunnen zoveel sterker en dwingender zijn dan woorden. Veel protestanten zijn gewend "niet bij de uiterlijke tekenen te blijven staan" en terecht, want de zaken zijn vaak anders dan ze lijken; "het geloof is uit het gehoor" en "zalig zijn zij die geloven zonder gezien te heb­ben". Hebben we dan onze ogen nog wel nodig om te geloven? Is de waar­heid onzichtbaar? De moderne mens zegt van niet, christenen van wel, vaak. De postmoderne mens spreekt bij voorkeur niet over de waarheid. Vast staat dat de waarheid zichtbaar is geweest, zie 1 Johannes 1: 1-3, en dat die dat weer zal worden. Voor ons is het zaak de ogen scherp te houden tot Christus komt.
 
Noten
1. Zie hiervoor M. de Klijn, De invloed van het Calvinisme op de Noord-Ne­derlandse landschapschilderkunst 1570-1630, Willem de Zwijgerstichting – Apeldoorn, 1982.
2. Vgl. Dick Keyes, Ware helden - in een wereld van sterren, soap en schijn, Navigator Boeken – Driebergen, 1996.
 
Gepubliceerd in C. de Jong, T. Ramaker en M. Hengelaar-Rookmaaker (red.): Goed bekeken. Over film, CAHIER 11, 1, april 1997 van het Christelijk Studiecentrum ICS.