ArtWay

Kunstenaars openen onze ogen voor rijkdom en betekenis. Sandra Bowden

Kerk en kunst

Het troonzaalvisioen van Albrecht Dürer

Woord en beeld bijbelstudie - Openbaring 4 en 5 en het Troonzaalvisioen van Albrecht Dürer

Doelgroep  Geschikt voor persoonlijke overdenking, bijbelkringen en liturgiegroepen.
 
Doel  Iedere zondag komen overal op de wereld christenen bij elkaar voor het hoogtepunt van hun dienst aan God: hun gezamenlijke lof en aanbidding. Er wordt in veel gemeenten intensief nagedacht over de betekenis van die liturgie en over de vormgeving ervan. Deze bijbelstudie wil een perspectief laten zien dat daarbij misschien wat veronachtzaamd wordt: er is niet alleen liturgie op de aarde, maar ook in de hemel en die twee hebben met elkaar te maken.
 
Onderwerp  Als de apostel Johannes aan het eind van de eerste eeuw in ballingschap op het eiland Patmos verblijft, ziet hij in overrompelende visioenen allerlei gebeurtenissen die in de loop van de geschiedenis zullen plaatsgrijpen. Hij stuurt een beschrijving hiervan naar zeven gemeenten. Veertien eeuwen later, in 1498, geeft de nog jonge Albrecht Dürer een boek met houtsneden uit dat gewijd is aan Die heimlich Offenbarung Johannis. Het heeft een groot formaat (de houtsneden zijn 29 bij 40 cm) en de kunstenaar laat zowel een Duitse als een Latijnse versie drukken. Zonder enige kleur, alleen met dikke en dunne strepen meer of minder dicht bij elkaar, geeft hij op indrukwekkende wijze visioenen weer die vol zijn van kleuren, licht en donker en geluiden.i] In deze bijbelstudie concentreren we ons op het visioen dat beschreven wordt in Openbaring 4 en 5.
 
Opzet  We beginnen met een gespreksronde om van elkaar te horen wat voor beeld we eigenlijk hebben van de hemel. Hoe ziet het er daar uit? Hoe stellen we ons God voor? Wie zijn er bij hem en wat gebeurt er in de hemel? En: spelen deze dingen een rol in ons geloofsleven? En in onze liturgie? Vervolgens lezen we Openbaring 4 en 5 en bekijken we de bijbehorende houtsnede van Dürer. Een aantal vragen helpt bij dit lezen en kijken. Na een gezamenlijke bespreking lezen we de toelichting (in het blauw). Dan gaan we na of ons beeld van de hemel door deze studie veranderd is. Ten slotte vragen we ons af wat dit kan betekenen voor onze liturgie.
 
Bijbellezing  Openbaring 4 en 5. Er is een deur in de hemel geopend en er klinkt een stem die Johannes uitnodigt om naar boven te komen. De Geest voert hem omhoog. Hij mag in de hemel kijken, maar de stem belooft ook dat hem de toekomst zal worden onthuld. Openbaring 4 vormt het eerste tafereel: de ontdekking van de hemel.ii] Openbaring 5 vormt het tweede tafereel: iemand moet de boekrol openen. Lees de tekst zorgvuldig en probeer u samen aan de hand van de vragen een voorstelling te maken van wat Johannes ziet en hoort.
 
Vragen
Openbaring 4:1-7
1. Wat ziet Johannes als het meest centrale in de hemel? Hoe ziet het er uit?
2. Wie bevinden zich rond dit centrum?
Openbaring 4:8-11
3. Wat doen de aanwezigen?
4. Wie is degene die zich in het centrum op de troon bevindt?
Openbaring 5:1-7
5. Johannes ziet en hoort iets dat hem verdriet doet. Wat is het?
6. Er blijkt midden voor de troon iemand te zijn die het verdriet kan wegnemen.
Wie is het en wat doet hij?
Openbaring 5:8-14
7. Wat doen de aanwezigen ?
8. Wie delen uiteindelijk in de lofzang?
 
Het troonzaalvisioen van Dürer Johannes heeft een opeenvolging van beelden en gebeurtenissen beschreven. Dürer heeft zijn voorstelling daarvan in één beeld vastgelegd. Bekijk het goed en vergelijk het met de bijbeltekst. Wat valt op? Zijn er verschillen met de voorstelling die u zichzelf gevormd hebt? Ziet u dat er elementen uit Dürers eigen tijd in zitten?
 
 
(Via http://www.statenvertaling.net/kunst/iconclass/73G is een grote afbeelding te bekijken)
 
Toelichting Johannes is ooggetuige van de hemelse liturgie. Het stralende middelpunt van alles wat hij ziet wordt gevormd door de troon en degene die daarop zit. (Het woord ´troon´ wordt in deze twee hoofdstukken maar liefst vijftien keer genoemd.) Het uiterlijk van de Heerser - God zelf - is verblindend. Zijn glans en die van de boog rond zijn troon zijn te vergelijken met de flonkering van edelstenen. Johannes kan niet dichtbij komen vanwege de bliksem, de donder en het geraas die van de troon uitgaan. Vóór de troon branden bovendien zeven vurige fakkels - de Geest van God - en er ligt een zee van glas. Ongetwijfeld heeft Johannes bij het zien en horen van dit alles gedacht aan de manier waarop God zich ooit in de woestijn openbaarde aan het volk Israël (Exodus 19 en 20). Toen de Heer neerdaalde op de berg Sinaï mocht het volk niet dichtbij komen om de Heer te zien, want dan zouden ze het leven verliezen. Het gebeuren was zo schrikwekkend dat de mensen vanzelf achteruit deinsden en op grote afstand bleven staan. En toen Mozes, Aäron en de oudsten kort daarna wel de berg mochten opklimmen om God te ontmoeten, zagen ze boven zich, onder Gods voeten, iets als een plaveisel van saffier, helder stralend als de hemel zelf (Exodus 24). De kleine mens kan niet zomaar bij de heilige God komen!
 
Vanaf zijn plek ziet Johannes dat er twee kringen van aanbidders rond de troon zijn: vierentwintig oudsten en vier levende wezens. De oudsten vertegenwoordigen de gestorven gelovigen. Ze hebben de strijd die het geloof met zich meebrengt tot een goed einde gebracht en hebben hun beloning ontvangen: ze mogen in de nabijheid van God op tronen zitten en ze dragen witte kleren en gouden kransen (zie Openbaring 3:5 en 21; 1 Korintiërs 9:24-25). De wezens - vertegenwoordigers van de schepping - hebben zes vleugels waarmee ze naar alle kanten kunnen vliegen als God hen daartoe opdracht geeft. Ze hebben ogen van voren waarmee ze een en al oog zijn voor de majesteit van God, en ogen van achteren waarmee ze alles kunnen zien wat er op de aarde en in de hemel gebeurt. Ze doen denken aan de wezens of dieren die Ezechiël eens zag in een visioen (Ezechiël 1). De kerkvader Irenaeus (tweede eeuw na Christus) vergelijkt hen met de evangelisten. Zoals Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes elk op hun eigen manier iets van Christus laten zien, zo doen de wezens dat ook. De leeuw laat zien hoe Christus als koning regeert, de jonge stier toont zijn priesterlijke offerdienst, de mens geeft weer dat Jezus werkelijk mens werd en de adelaar verkondigt dat Christus binnenkomt in de wereld. Irenaeus wil met deze vergelijking beklemtonen dat we Jezus weliswaar kennen uit elk van de evangeliën, maar dat die samen een veel vollediger beeld van hem geven. (In de vroege kunstgeschiedenis zijn de vier wezens vaak te zien op afbeeldingen van Christus om te herinneren aan de verschillende aspecten van zijn wezen. Later worden ze steeds meer afgebeeld als symbolen voor de evangelisten.)
 
De aanbidders vieren samen een ononderbroken liturgie. Ze loven God met de woorden die ook het volk Israël voor Hem zong (Psalm 99) en die Jesaja al eens hoorde in een hemelvisioen (Jesaja 6:3): ‘Heilig, heilig, heilig!’ De inhoud van de lofzang maakt duidelijk dat God het waard is om alle eer te ontvangen. Hij heeft immers macht over alles en iedereen, hij heeft alles gemaakt, hij is eeuwig en hij is trouw aan zijn beloften.
 
Ondanks deze overweldigende aanblik wordt Johannes door verdriet overmand. Want hij verwachtte dat hem de toekomst zou worden onthuld, dat hij zou zien 'wat er binnenkort gebeuren moet'. Die woorden herinneren aan Daniël 2:28. Daniël laat daar aan koning Nebukadnessar weten wat er aan het einde van de tijd zal gebeuren: God zal alle machten overwinnen en een koninkrijk laten komen dat nooit te gronde zal gaan. Voor Johannes is dit belangrijk. Hij schrijft immers aan de zeven gemeenten, die net als hij in ellende verkeren, dat ze door Jezus samen delen in het koninkrijk (Openbaring 1). Maar God houdt een boekrol vol profetie in zijn rechterhand die is gesloten met zeven zegels. Zolang deze boekrol gesloten blijft, blijft de toekomst ook een gesloten boek. Wie zal dat kunnen veranderen?
 
Een van de oudsten wijst de apostel erop dat er iemand is die dat mag doen: een leeuw die het uiterlijk van een lam blijkt te hebben. Dat lam met zeven horens en zeven ogen – die staan voor de kracht en de waakzaamheid van de Geest van God – is Jezus Christus. Hij is gekruisigd, gestorven en uit de dood opgestaan en naar de hemel gegaan. Johannes had hem nog niet gezien, toch is hij daar al aangekomen. Hij ziet dat het lam geen afstand van de troon hoeft te houden zoals hijzelf. De glazen zee is geen belemmering en Jezus wordt ook niet verteerd door de bliksems. Hij gaat naar God en neemt de boekrol uit zijn hand aan. Zodra hij dat gedaan heeft, richt de aanbidding van de wezens en de oudsten zich op hem. Ze zingen nu een nieuw lied waaruit blijkt dat hij het waard is om te delen in de eer die aan God toekomt. Hij heeft immers met zijn bloed mensen gekocht en uit hen een koninkrijk gevormd. De oudsten bieden ook schalen vol wierook aan. Het zijn de gebeden van Gods kinderen op aarde. Zo wordt de aardse liturgie opgenomen in de hemelse. De liturgie breidt zich vervolgens nog veel verder uit: in de hemel scharen oneindig veel engelen zich rondom de troon. Ze brengen hulde aan het lam. En overal, in de hemel en op aarde, onder de aarde en in de zee, doen schepselen mee aan het huldebetoon voor hem die op de troon zit, voor het lam en de Geest (de zeven vurige fakkels), oftewel de drie-enige God. De vier wezens roepen bevestigend ‘amen’ en de oudsten werpen zich in aanbidding neer.
 
Het bovenste deel van de houtsnede van Dürer wordt in beslag genomen door het troonzaalvisioen. Het is te zien door een stenen portaal met links en rechts openstaande houten kerkdeuren. Opvallend is dat we bij Dürer een menselijke gestalte op de troon zien, terwijl Johannes niet in staat is om Gods gedaante nauwkeurig te omschrijven en zich eerbiedig beperkt tot een aanduiding van Gods majesteit. Dürer sluit aan bij een sinds de twaalfde eeuw gebruikelijke manier om de Drie-eenheid weer te geven: de 'Gnadenstuhl' (genadetroon). Dit is een afbeelding van God de Vader die op zijn troon zit en de mensen wijst op zijn Zoon die voor hen gestorven is. Soms doet hij dat door een crucifix vast te houden, soms houdt hij Christus op schoot. Aan die laatste voorstelling lijkt Dürer gedacht te hebben: het lam springt met de voorpoten op het boek dat in de schoot van de Vader ligt. Bij een Gnadenstuhl zweeft de heilige Geest als een duif tussen Vader en Zoon of boven het hoofd van de Vader. Dürer heeft de zeven brandende fakkels dan ook niet voor de troon, maar boven het hoofd van de Vader geplaatst.
 
De bliksems, de donder en het geraas zien we in de vorm van wolken, flitsen en zogenaamde windkoppen. Ze bevinden zich evenmin als de zeven fakkels tussen Johannes en de troon en er is ook geen zee van glas. In plaats daarvan zien we voor de troon de engel die roept om iemand die de boekrol kan openen.
 
De vierentwintig oudsten hebben gezichten die door het leven getekend zijn. Sommigen leggen hun kransen (bij Dürer kronen van prachtig edelsmeedwerk – Dürers vader was goudsmid) neer bij de troon, anderen spelen op de harp. Hun tronen zien eruit als de houten koorstoelen uit Dürers tijd. Johannes (die volgens F. van der Meer het gezicht van Dürer zelf heeft) wordt toegesproken door een van de oudsten. Het laatste gedeelte van hoofdstuk 5 met de liturgie van hemel en aarde heeft Dürer niet weergegeven.
 
In het onderste deel van de houtsnede zien we een verstild zomers landschap met in de verte een stad. Het zou Neurenberg kunnen zijn. Daarmee, en met het feit dat hij zichzelf tekent in de positie van Johannes, lijkt Dürer te willen zeggen dat dit visioen voor zijn tijd en tijdgenoten van belang is. De gebeurtenissen in de hemel hebben alles te maken met het verloop van de geschiedenis op aarde.
 
Liturgie  Het volk Israël kreeg in de woestijn voorschriften voor de dienst aan God, ook voor de liturgie in de tabernakel. Maar tussen het volk en God lag een barrière van vuur, donder en bliksem. Ze mochten hem niet zien. Mozes mocht God een ogenblik zien, maar ook voor hem schiep het plaveisel van saffier de nodige afstand. Johannes zag God in een visioen, maar wel afgeschermd door vuur, donder en bliksem en helemaal aan de overkant van de glazen zee.
 
En wij? Wij zijn op aarde en God is in de hemel. Ons is echter via de ogen van Johannes een blik in de hemel vergund. En al lijken we ver van God te zijn, we weten dat onze samenkomsten en de samenkomst in het hemelse Jeruzalem bij elkaar horen (Hebreeën 12:18-29). We aanbidden God en het lam met al de zijnen. En al lijken we op aarde vaak geen perspectief te hebben – wat komen gaat is nog niet zichtbaar (2 Korintiërs 5:7) – in de hemel blijkt er al grote vreugde te zijn over het eeuwige koningschap van de Messias. Hij werkt in de hemel aan de voltooiing.
 
Als we dit beseffen, wat betekent dit dan voor de manier waarop we de eredienst beleven? En wat betekent het voor de inhoud en vormgeving van onze liturgie? Denk bij de beantwoording van deze vragen aan de verschillende aspecten die we gezien hebben: dreiging en afstand, maar ook vreugde omdat de afstand overbrugd wordt door het lam.
 
Ten slotte Christenen van alle eeuwen hebben God geprezen in de wetenschap dat zij dat met vele anderen deden. Een mooi voorbeeld daarvan is de hymne Te Deum Laudamus die misschien al uit de vierde of vijfde eeuw stamt. Mooi om te zingen als afsluiting van de gesprekskring (Liedboek voor de kerken 399).
 
Samenstelling  Ida Slump-Schoonhoven is kunsthistorica en coördinator van ForumC-Kunst en de Rookmaakerkring.
 


[i]     Een mooie toelichting op de Apocalypse van Dürer wordt gegeven door Frits van der Meer in Apocalypse. Visioenen uit het Boek der Openbaring in de kunst, Antwerpen, 1978.
[ii]     Deze typering werd gegeven door dr. H.R. van de Kamp in Openbaring. Profetie vanaf Patmos (Serie Commentaar op het Nieuwe Testament), Kampen, 2000. Van dit boek is gebruik gemaakt bij het schrijven van deze bijbelstudie. Aanbevolen voor iedereen die meer wil weten over de betekenis van het boek Openbaring.