ArtWay

De veertigdagentijd herinnert mij eraan dat ik niet vast hoef te zitten in oude patronen van denken en handelen. Vernieuwing is mogelijk.

Vijftig jaar kunsttheologie: 1970 tot heden

Vijftig jaar kunsttheologie: 1970 tot heden

door Victoria Emily Jones

De aandacht van protestantse zijde voor beeldende kunst is in de afgelo­pen de­cennia enorm gegroeid. Veel kerkmensen en kerkleiders, wetenschappers en kunstenaars zijn tot de overtuiging geko­men dat kunst een verrijking is voor het geloofsleven en dat men, met onderschei­dingsvermogen, ermee aan de slag moet zowel in het pu­blieke domein als in de kerk. Dit heeft een infra­struc­tuur opgeleverd die nu bestaat uit verenigin­gen, web­sites, veel uitstekende boeken (zelfs hele series!), tijd­schriften, kunst-gerela­teerde gebedenboe­ken en leesroosters, conferen­ties en sym­posia, wetenschappelijke speciali­saties, kunste­naarsretraites, artist residencies en met kerken verbonden galeries.[1]

Begin jaren zeventig verschenen Modern Art and the Death of a Culture van Hans Rook­maaker en Art and the Bible van Francis Schaeffer. Beide boe­ken waren geschre­ven voor een breed orthodox protestants publiek en de auteurs gaven hiermee een effectief start­schot voor een inter­nationaal ge­sprek over christendom en beeldende kunst. Eerst zal ik ingaan op deze twee belang­rijke boeken.[2] Daarna be­spreek ik vier sleu­telfiguren die elk voor zich in het kielzog van Schaeffer en Rookmaaker grote kunst­projec­ten op touw zetten in instellingen voor theologisch hoger onderwijs − Catherine Kapi­kian, William A. Dyr­ness, Jeremy Begbie en Ben Quash. Tot slot haal ik een aan­tal ideeën en bij­dra­gen van W. David O. Taylor voor het voetlicht, een liturgisch theoloog en voormalige kun­stpastor.

Het terrein dat globaal omschreven wordt als kunsttheologie of ook wel ‘theo­logis­che esthetica’ is interdisciplinair en omvat niet alleen beel­dende kunst maar ook mu­ziek, litera­tuur, film, theater en dans. Aan de theo­logiekant gaat het sommigen om een theologie van de kunst (wat is kunst en welke rollen speelt zij in Gods konink­rijk) en anderen meer om theologie via de kunst (waar­bij specifieke kunstwerken als theologi­sche bron worden gebruikt, zoals bij de ‘visuele exe­gese’ van een schilderij), hoewel beide benaderingen vaak hand in hand gaan.

Wat de systematische theologie betreft treden de leerstukken van de schep­ping en de zondeval op de voorgrond. Ook de liturgische theologie, his­torische theo­logie of contex­tu­ele en interculturele theologie kunnen erbij betrokken worden naargelang het doel dat men zich stelt. Omdat dit boek over beel­dende kunst gaat, gebruik ik de aan­dui­ding ‘kunsttheologie’ voor beeldende kunst en theologie. Welis­waar zijn slechts drie van de vijf opgevoerde hoofd­figuren in beeldende kunst ge­specia­li­seerd,[3] maar de andere twee neem ik hier ook mee met oog op hun belangrijke bijdra­gen aan het bredere ter­rein, met belangrijke implicaties voor de beeldende kunst.

Zoals bij ieder overzicht is er vast en zeker kritiek op mogelijk. Waar­om is X over­geslagen? En waarom geen aandacht voor Y? Ik vind het vooral jammer dat ik niet langer stil heb kunnen staan bij Trevor Hart, stichter van het Institute of Theology, Ima­gination and the Arts aan de universiteit van St. Andrews in Schotland; bij Frank Burch Brown, die al tientallen jaren doceert over religie en kunst en wiens be­kroonde boek Good Taste, Bad Taste, and Christian Taste: Aesthetics in Relig­i­ous Life (2000) vaak wordt aange­haald; bij Wilson Yates, oprichter van het tijdschrift ARTS: The Arts in Religious an Theological Studies en een grote pleitbezorger voor de integratie van kunst in het theo­lo­gisch onderwijs;[4] en bij Makoto Fujimura, een Japans-Amerikaanse gelovige kunste­naar wiens inzet voor schoonheid en voor wat hij noemt culture care een nieuwe generatie christenen heeft geïnspi­reerd. Ook ben ik bewust voorbijgegaan aan kunsthistorici (behalve terloops aan Rook­maaker) en filo­sofen die in andere delen van dit boek worden behandeld. Talloze anderen hebben bijdragen geleverd aan de dialoog, de lite­ratuur en de prak­tijk van kunst en theolo­gie, onder wie velen buiten de universiteit. Het grootste deel van dit essay is echter ge­wijd aan vijf van de belangrijkste spelers in de kusttheologie – uit de Verenigde Staten en het Vere­nigd Koninkrijk – met een invloed die voel­baar is niet alleen op de theo­logi­sche hogescholen en faculteiten waar zij doceren, maar ook breder in de kerkelijke wereld.

 

Gangmakers van het gesprek: Hans Rookmaaker en Francis Schaeffer

De Amerikaanse evangelist, theoloog en populaire schrijver Francis Schaeffer (1912-84), vooral bekend als stichter van het gemeenschaps- en studie­centrum L’Abri, maakte zich zor­gen over wat hij zag als de voortgaande achteruitgang van de westerse cultuur die zich steeds verder verwijdert van een Bijbelse grond­slag. In boeken zoals Escape from Reason (1968) en How Should We Then Live? (1976) besprak hij de toe­ne­mende fragmentatie en wan­hoop bij het moderne individu en besprak hij diverse twintigste-eeuwse kunstbewe­gingen ter illustratie van deze trend.

Schaeffer was een goede vriend en compagnon van de Nederlandse kunst­histo­ri­cus Hans Rookmaaker (1922-1977), wiens boek Modern Art and the Death of a Cul­ture (1970), geschreven voor niet-specialisten, veel beroe­ring wekte bij het orthodoxe protestantse publiek en een bestseller werd toen de Britse journalist Malcolm Mug­geridge het uitriep tot een van de beste boeken van het jaar.[5] Terwijl het alleen ingaat op de beeldende kunst, vraagt het ook aan­dacht voor het filosofische nihilisme dat uit veel beroemde moderne kunst­werken spreekt. Dat betekent echter niet, stelde Rookmaaker, dat christenen zich van zulk werk afzijdig moeten houden. Deze kunstwerken verdienen onze serieuze aandacht, want ze bieden ons ‘een van de sleu­tels tot het verstaan van onze tijd.’[6] Door de taal van de moderne kunst te bestuderen zullen we de ‘schreeuw om menselijk­heid, liefde, vrijheid en waarheid’ van onze cultuur beter kunnen begrijpen en behartigen.[7]

Aan het slot van dit belangrijke boek doet Rookmaaker een oproep tot ver­nieu­wing van de christelijke kunst. Met ‘christelijke kunst’ bedoelt hij niet kunst die over Bijbelse of christelijke thema’s gaat. ‘Het christelijke van kunst zit niet in het onderwerp,’ schrijft hij, ‘maar in haar geest, in haar wijsheid en het verstaan van de werkelijkheid dat zij weer­spie­gelt.’ In plaats van ‘christe­lijke’ en ‘niet-christelijke’ kunst onderscheidt hij liever ‘goede’ en ‘slechte’ kunst, cate­gorieën die niet afhan­kelijk zijn van de geloofs­houding van de kun­stenaar (christenen kunnen dan ook slechte kunst maken en atheïs­ten goede kunst).[8] Volgens Rookmaaker volgt goede kunst de ‘normen voor kunst’ en dat zijn dezelfde nor­men die voor het hele leven van de mens ge­ge­ven zijn in Filippen­zen 4:8: alles wat waar, edel, rechtvaardig, zuiver, lief­lijk, eervol, deugdzaam en lofwaardig is.[9]

Drie jaar na de verschijning van Rookmaakers Modern Art and the Death of a Cul­ture publi­ceerde Schaeffer Art and the Bible (1973), een inleiding tot Bij­belse creativi­teit. Kunst is volgens hem geen randverschijnsel van het christelijke leven. ‘Dat Chris­tus Heer is omvat onze omgang met kunst.’[10] Protes­tan­ten zijn vaak huiverig voor de menselijke verbeelding, maar Schaeffer door­breekt dit wantrouwen met zijn stel­ling dat ‘de ver­beelding van een christen hoger dan de sterren zou moeten gaan.’[11]

Het eerste essay in Schaeffers boek, ‘Art in the Bible’, gaat over een van de meest gang­bare bezwaren van christenen tegen beeldende kunst: het Tweede Ge­bod, ‘Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat bene­den op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God.’ (Exodus 20:4-5a). Dit is geen verbod op beelden, zegt Schaeffer, het is een verbod op aan­bid­ding van beelden. Deze bedoeling wordt beter duidelijk in de parallelle passage in Levicitus 26:1, ‘Gij zult u geen afgoden maken; een ge­sneden beeld noch een gewijde steen zult gij u op­richten; ook een steen met beeldhouw­werk zult gij in uw land niet zet­ten, om u daarvoor neder te buigen, want Ik ben de Here, uw God’ (cursi­vering toege­voegd).

Als God het maken van beelden had verboden, waarom gaf hij dan later aan Mozes de op­dracht om een koperen slang te maken (Numeri 21:8)? Op aan­wijzing van God keken de Israëlieten omhoog naar dit beeld om zo bleef hun leven te sparen. Eeu­wenlang bewaar­den de Israëlieten die koperen slang, wellicht als aandenken aan wat God gedaan had, maar toen hij een voorwerp van aanbid­ding werd, sloeg koning Hizkia hem stuk (2 Konin­gen 18:4). Op grond hiervan stelt Schaeffer wat Luther al eerder had gezegd: ‘Verkeerd is niet het bestaan van beeldende ­kunst, maar het ver­keerde gebruik ervan.’[12]

Bovendien kreeg Mozes meteen nadat hij de Tien Geboden had ontvangen de op­dracht van God om een tabernakel te maken, een plaats van aanbidding, gevuld met kunstzinnige afbeeldingen van de zichtbare en de onzichtbare wereld. Cherubs (Ex. 25:18), amandel­bloesem (Ex. 25:31-33) en granaat­appels (Ex. 28:33). Later, in de tempel, werden onder meer palm­bomen (1 Kon. 6:29), leeuwen (1 Kon. 7:29) en runderen (gouden kalveren!, 2 Kronieken 4:3-4) weergegeven. 

In de tweede helft van zijn boek, ‘Some Perspectives on Art’, staan elf overdenkingen over het wezen van kunst en hoe haar te beoordelen. Hij benadrukt allereerst dat kunst waarde heeft in zichzelf zonder dat ze een of ander nut hoeft te dienen. Of, zoals Rookmaaker zei: ‘Kunst spreekt vanzelf en behoeft geen rechtvaardiging.’ 2 Kronieken 3:6 zegt dat Salomo de tempel met edelstenen liet bezetten ‘als extra versiering’, waaruit me mogen afleiden dat God van schoonheid houdt. 

Schaeffer verwerpt een christelijk gebruik van kunst als propaganda, als drager van bood­schappen die de beschouwer zouden moeten bekeren. Kunstwerken, zegt hij, kun­nen uitdrukking geven aan een christelijke wereldbeschouwing ongeacht de thematiek. ‘Christe­lijke kunst is beslist niet altijd religieuze kunst, kunst met religi­euze onderwer­pen,’ schrijft hij. ‘Het christendom is niet alleen met de ‘redding’ van mensen in de weer maar met de ge­hele mens in de gehele wereld.’[13] Daarom moet christe­lijke kunst niet alleen gaan over de ‘majeurkant’ van het leven (zonnig, gelukkig) maar ook met de ‘mineurkant’ (duister, droevig).[14] Hij stelt ook dat er niet zoiets bestaat als een vrome stijl en een goddeloze stijl, al is het wel zaak om te voor­komen dat de niet-christelijke wereld­beschou­wing waaruit sommige stijlen zijn ont­staan de overhand krijgt.[15]

Schaeffer en Rookmaaker behoorden tot de eerste conservatieve protes­tanten die een na­drukkelijk pleidooi voerden voor christelijke aandacht voor beeldende kun­st. Hun publica­ties baanden de weg naar een meeromvattende ontwikkeling van het terrein van kunst en theologie.

 

Catherine Kapikian en het Henry Luce III Center for the Arts and Religion aan Wes­ley Theological Seminary

Catherine Kapikian (1939) is een liturgisch kunstenares uit Washington D.C. en een vurig pleitbezorger van beeldende kunst in de theologische vorming en het kerke­lijk leven. ‘De beeldende kunst is een vorm van theologische verkon­di­ging,’ stelt zij en daarom ‘dient de kerk kunst te omhelzen als gelijke part­ner bij het verkon­di­gen van de wijsheid van het evan­gelie.’[16] Aan het eind van haar boek Art in Service of the Sacred (2006) vraagt Kapikian zich af

wat er zou gebeuren als volwassenen voortdurend uitgedaagd en/of ge­voed werden door visu­ele prikkels die samengaan met het Woord? Wat als de religi­euze ge­meenschap serieus ging nadenken over de verschil­lende aspecten van het creatieve proces en dat zou koesteren als iets waaruit blijkt dat wij naar Gods beeld gescha­pen zijn?[17]    

Kapikians primaire medium is textiel. Ze ontwerpt en vervaardigt wand­kle­den, antependia, banieren, gewaden en grootschalig houten maaswerk met in­ge­voegd tex­tiel. Om zich theo­logisch te bekwamen studeerde zij aan Wes­ley Theological Seminary in Wash­ington en behaalde daar in 1979 haar master­diploma. Tijdens de stu­die raakte zij ge­frustreerd door het gebrek aan colleges over kunst en de weigering van docenten om af en toe in plaats van een scriptie een artistieke respons op teksten te accep­teren. Daags nadat zij haar titel had verworven deed zij aan decaan J. Phillip Wogaman en rector Jack Knight het voorstel om als theologische hogeschool een artist in residence en een inleidende cursus kunst­geschiedenis in te voeren. Na enig overleg werd dit voorstel aangenomen, en Kapikian werd zelf de eerste artist in resi­dence en kunst­docent. Voor die eerste cursus waren er twintig aanmeldin­gen en Kapikian maakte bij haar onderwijs gebruik van belang­rijke voorbeelden van sacrale kunst die plaatselijk te be­zich­tigen waren. ’s Avonds gaf zij les, overdag maakte zij kunst in de beschei­den ruimte die zij daar­voor ter beschik­king kreeg in het souterrain onder de kapel. In het voor­jaarsemester van 1980 was het bestuur al zo onder de in­druk van haar werk dat zij een grote, open ruimte kreeg in het Kresge Educa­tional Building, waar pas­serende studenten en docenten konden binnen­komen om het creatieve proces te zien. Het atelier is daar nog steeds, als vitaal onderdeel van de campuscultuur.

‘De theologische gemeenschap heeft behoefte aan nieuwe, uitdagende, non-ver­bale in­zich­ten die alleen kunst kan bieden,’ zegt Kapikian.[18] Zij is niet tegen de traditione­lere woordgerichte ma­nie­ren van theologiebeoefening, maar hamert er wel op dat de toegang tot Bijbelse waarheid ernstig wordt ingeperkt als we denken dat woor­den het enig mogelijke medium van het sacrale zijn. ‘Niet langer is theologiseren in de taal en vorm van het filosofische discours alleen toereikend om een liefdes­relatie met God te bewerkstelligen.’[19]

Het artist-in-residence programma van Wesley breidde zich uit toen Kapikian ook andere kun­stenaars uitnodigde om op de campus te komen werken. Veer­tig jaar later functioneert het nog volop. Deze kunstenaars worden geacht een kunstpracticum te geven en aan het einde van hun periode een kunstwerk achter te laten, zodat het instituut zijn blijvende voordeel kan doen met de daarin neergelegde inzichten.[20] Ik hoorde tot mijn verrassing dat kunstenaars die naar deze functie solli­citeerden, en hem zelfs kregen, niet alle­maal christen zijn. Kapikian vertelt me dat de kans om deel te nemen aan de inter­reli­gieuze dialoog, om gratis godsdienstcolleges te volgen en directe toegang te hebben tot theologen het programma aantrekkelijk maken. De ­kuns­te­naars brengen de hogeschool vervolgens in contact met de plaatselijke kunstwereld. Kapi­kian vindt dat iedere theologische school en kerk zou moeten overwe­gen een kunstenaar aan te stellen.[21] De kunstgemeenschap is blij als er deuren voor hen opengaan. De kerk heet de kunstenaar welkom en de kunstenaar doet daar iets voor terug, zodat de zegen in beide richtingen gaat.

Gezien het enthousiasme onder de studenten over de komst van kunstenaars en de groei van de begeleide leerprojecten onder Kapikians supervisie,[22] gaf de direc­tie haar groen licht om een Center for the Arts and Religion op te richten. Twee jaar later, in 1985, werd een herzien curriculum inge­voerd waar­bij alle master­stu­den­ten ten minste één col­le­gereeks over kunst moesten vol­gen, waarvan de ‘histori­sche en theo­reti­sche aspecten van een kunstvorm, theologische reflec­tie op de praxis en receptie van kunst en een langdurige praktische deelname aan het proces van kunst maken’ deel uitmaakten.[23] Het aan­bod beperkte zich aan­vankelijk tot muziek en beel­dende kunst, maar daar kwamen al vlug toneel, poëzie, dans en nog meer bij. De docen­ten sti­mu­leren hun stu­den­ten om als eindop­dracht een kunstwerk te maken, een uitnodi­ging die veel studenten aanvankelijk niet zo zien zitten maar waar ze uiteindelijk toch graag mee aan de slag gaan. ‘We nemen geen genoegen met middel­ma­tigheid,’ zei Kapikian tegen me. ‘Waar wij waarde aan hech­ten, dat is de authen­ticiteit van het aangaan van het proces. Daar draait het om.’

Studenten betrekken bij maken en doen is voor Kapikian altijd van het grootste be­lang ge­weest. Met dit praktische accent onderscheidt het kunsttheologiepro­gramma van Wesley zich van dat van andere in­stellingen. Om te worden toe­ge­laten moe­ten stu­den­ten een portfolio inle­veren (of auditie doen) en zo hun bekwaamheid in de kunstrichting van hun keuze tonen, waarna het onderwijs en werk in het atelier wordt aangevat naast colleges in kunstgeschie­de­nis, theologie en pastoraat.

Naast de uitbreiding van het onderwijsaanbod over religie en kunst is de inte­gratie van kunst in het kernprogramma van de theologische hogeschool een belangrijke mijl­paal.[24] ‘Ik kreeg mijn collega’s zo­ver dat zij hun syllabus op een andere manier gin­gen inrichten’, ver­telt Kapi­kian; een manier waarbij kun­st als theo­logi­sche bron functio­neert. Dit kan bij­voor­beeld betekenen dat een docent Bijbels He­breeuws een bladzijde uit een vijftiende-eeuwse Biblia pauperum bespreekt als een voorbeeld van typologische inter­pretatie. Of een kerkhistoricus vergelijkt kunstwerken uit de protestantse Reformatie met werken uit de katholieke Contrareformatie om de uiteenlopende geloofsopvattin­gen te laten zien. Of een docent christelijke vor­ming geeft bij een college over geestelijke gebrui­ken een uiteenzetting over visio divina (‘heilig schou­wen’).

Ik was onder de indruk van de steun die Kapikian destijds kreeg, toen er nog heel wei­nig andere theologische scholen prioriteit gaven aan kunst en vroeg haar of ze eerst op verzet stuitte. ‘O, jawel,’ zei ze. ‘Het was een langzaam en geleidelijk proces waarbij je be­reid moest zijn om risico’s te nemen en om de kunst zijn werk te laten doen.’ In het begin was er onder het personeel een kern­groep die alles wat met kunst te maken had be­la­chelijk vond en er bestond vrees dat de financiering in mindering zou komen op andere initia­tieven. Maar de rector weerde die bezwaren af en zette zich in voor de visie van Kapi­kian. Stukje bij beetje groeide een cultuur van waar­de­ring voor kunst. Kapi­kian heeft ook een gevecht moe­ten leveren tegen academisch dedain voor de kunstpraktijk en de voorkeur voor theo­rievorming en academische discussie.[25] Eén manier waarop het Wesleyseminarie deze tendens tegen­gaat is dat Kapikian en andere kunstenaars worden uitgeno­digd om over hun opdrachten te spreken tijdens het honors and recog­ni­tions gedeelte van de faculteitsvergaderingen. Ook worden voltooide kunst­werken opgeno­men in de publicatielijsten van Wesleymedewerkers.

Toen het kunstleven op Wesley bleef groeien en men beter thuis raakte in de taal van lijn, vorm, kleur en textuur, besloot Kapikian dat het tijd werd voor een galerie. Ze wist financiering te krijgen van Arthur Dadian en in 1989 werd de Dadian Gallery geopend. De gale­rie heeft een curator en er zijn ongeveer vijf ex­po­sities per jaar.[26]

Gezien deze blijvende inzet voor kunst deed de Henry Luce Foun­da­tion in de loop van de jaren negentig driemaal een schenking aan het semi­na­rie, wat een verdie­ping en uit­breiding van het kunstprogramma mogelijk maakte. In 2000 deed die stich­ting een schenking van 1,7 miljoen dollar en werd het centrum om­gedoopt tot het Henry Luce III Cen­ter for the Arts and Relig­ion. Het jaar daarop orga­niseerde Kapikian samen met haar col­lega Deb­orah Sokolove een nationaal sympo­sium onder de titel ‘Trust the Arts to Speak’, waar zestien gerenommeerde academici op het terrein van de kunsttheologie bijeen­kwa­men onder wie Wilson Yates, Frank Burch Brown, John Dillenberger en Diane Apostolos-Cappadona.[27]    

‘Van het begin af aan had ik interesse voor het opbouwen van een model voor de invoeging van kunst in het theologisch onderwijs,’ vertelde Kapikian mij. ‘For me it’s ministry; it’s always been ministry.’ Heel belangrijk zijn nieuwe per­so­neels­plaatsen aan seminaries, de aanstelling van een artist in residence, een curator en een kunsthistoricus[28] en dat vraagt om bestuurders met een ste­vige visie op wat kun­st kan bijdragen:

De kracht van grote kunst, of dat nu de psalmen zijn, de gelijkenissen, schilder­kunst of poëzie, is gelegen in haar vermogen om de gehele per­soon aan te spre­ken. Daarom blijven haar inzichten leven in de harten van de mens als wezenlijke bronnen van betekenis. De gemeenschap van Wesley Seminary heeft geleerd dat het filosofisch discours niet meer toereikend is, dat theolo­gisch onderwijs slechts een torso is als het kunst-scheppend gebeuren daarin niet geïntegreerd is.[29]

Kapikian vindt kunst als proces belangrijker dan kunst als object, ook al heeft de kerk his­to­risch gesproken het omgekeerde gedaan.[30] Als zij kerkelijke op­drachten aan­neemt, pleit ze voor wat zij noemt participatory aesthetics, waarbij de gemeente wordt betrok­ken bij het maken van het door haar ontworpen kunstwerk:

Ik ontwerp het liefste werk dat leden van een gemeenschap vervaardi­gen. Het wordt dan een werk van de mensen door een gezamenlijk esthetisch proces. In de ge­deelde ervaring van het vervaardigen (schil­deren, naaien, knippen, hameren, plak­ken enz.) begrijpen de mensen de ont­werpkeuzes, vermindert de behoefte aan interactie voor het vaststellen van de betekenis en bloeit de ge­meen­schap in een vreugdevol pro­ces. Er be­staan diepe overeen­kom­sten tussen partici­patie in een creatief proces en geestelijke vorming.[31]

Door kunst als proces ontwikkelt de gemeente es­the­tisch gevoel en leert ze visuele verkondiging op waarde te schatten. Deze vroege en voortdurende ken­nis­making met het werk kan ook voorkomen dat er plotseling een onbekend kunstwerk in een gemeen­schapsruimte staat of hangt, want dat kan fataal zijn.[32]

In december 2008 nam Kapikian afscheid als directeur van het Henry Luce III Center for the Arts and Religion en nam de kunstenares Deborah Sokolove[33] haar plaats in om de erfenis in leven te houden en verder uit te bouwen.[34] Kapikian bleef betrokken bij Wesley als docent en Dis­tinguished Artist in Resi­dence. Zij is betrokken bij Chris­tians in the Visual Arts (CIVA), een Noord-Ame­rikaanse organisatie die in 1979 is opgericht en waaruit veel kunstenaars zijn voortgekomen die een belangrijke rol gingen spelen.[35]

 

William Dyrness en het Brehm Center aan het Fuller Theological Seminary

William Dyrness (1943), een Amerikaanse cultuurtheoloog, begon zich in de tweede helft van de jaren ’60 op het gebied van de kunsttheologie te be­wegen en heeft hieraan tien­tallen jaren velerlei bijdra­gen geleverd. Hij specialiseerde zich onder meer in globalise­ring en kunst, de beeldcultuur van het vroeg­moder­ne calvinisme, inter­religi­euze esthetica en de protestantse verbeel­ding.

Toen Dyrness in 1968 afgestudeerd was als bachelor in de theologie aan Fuller Theo­logical Seminary in Pasadena (Californië), vervolgde hij zijn opleiding in Frankrijk aan de Univer­siteit van Straatsburg. Zijn theologische interesse verbond hij met zijn belangstelling voor moderne kunst door een dissertatie te schrijven over de expressionis­tische schilder en prent­kunstenaar Georges Rouault.[36] Hij promoveerde in 1970 in de theo­logie, kon moeilijk een baan vinden en nam toen de uitnodiging van Hans Rook­maaker aan om bij hem in Ams­ter­dam aan de Vrije Universiteit te komen stu­deren. Rookmaaker was destijds de enige kunsthistoricus die werkte vanuit een calvinistisch gezichts­punt en daarom was het een aantrekkelijk aanbod. Dyr­ness dacht aan een kunsthis­to­risch promotieonderzoek, maar hij voelde ook een roeping om dominee te worden. In 1970-1971 verbleef hij in Ams­ter­dam, van 1971-1974 was hij universiteitspastor in Portland, Oregon en van 1974-1976 werkte hij samen met zijn vrouw Grace als zendeling op de Filippijnen − intussen werkend aan de doctoraal­scriptie die vereist was voor toe­lating tot het promotie­programma van de V.U. Zijn geo­grafische locatie en belang­stelling voor theolo­gie wereld­wijd deden hem kie­zen voor het onderwerp ‘chris­telijke kunst in Azië’. Hij richtte zich op India, China, Japan en de Filip­pij­nen.[37] In de zomer van 1976 kwam hij weer naar Amster­dam om zijn scriptie in te leveren en examen af te leggen, waarna hij doctorandus in de kunst­ge­schiedenis was. Maar Rookmaaker overleed plot­se­ling in 1977 en Dyr­ness bleef achter zonder leer­meester en mentor. Rook­maakers opvolger stond in een vrijzinnige theo­lo­gi­sche tra­di­tie en had geen interesse voor zijn werk. Dyrness zag zich genoodzaakte te stoppen en ging weer terug naar de Filippijnen.

Omdat er destijds geen banen beschikbaar waren op het snijvlak van kunst en theo­logie, doceerde Dyrness zendingswetenschap, apologetiek en andere vakken aan New Col­lege Berke­ley in Californië, waar hij van 1982 tot 1990 ook rector was. In 1990 kwam hij vervolgens in dienst van de theologische facul­teit van Fuller Theological Semi­nary in Pasadena − en in deze functie kon hij eindelijk college geven over kunst en theo­logie. Op dit terrein had Fuller nog nooit iets aangeboden, dus Dyrness kreeg ruimte om naar eigen inzicht cursussen samen te stellen. Zo bedacht en doceerde hij de vakken ‘Theo­logy, Worship, and Art’, ‘Medieval Art and Theol­ogy’ (dat hij in Orvieto in Italië doceerde), ‘Contemporary Theo­logical Issues in Worship and the Arts’, ‘A Theology of Beauty’ en ‘Aesthetic Theology and Post­modern Culture’. William (Bill) Brehm, voor­zitter van de raad van toezicht van Fuller, maakte Dyrness in de tweede helft van de jaren negentig deelgenoot van zijn ideeën over een cen­trum waar eredienst, theologie en kunst op een doordachte manier zouden worden samengebracht, met mogelijkheden om voor specialisaties, publieksprogramma’s en meer. Dit werd werkelijk­heid in 2001: het Brehm Center for Worship, Theology, and the Arts kwam tot stand, met Dyr­ness als medeoprich­ter. Een van de eerste initia­tieven was het Visual Faith Insti­tute, dat tot op vandaag wordt geleid door Dyrness.

Dyrness behoort tot de gereformeerde traditie. Hoe deze in het verleden met het beeld omging zet hij uiteen in Reformed Theology and Visual Culture: The Protestant Imagination from Calvin to Ed­wards (2004) en The Origins of Protestant Aesthetics in Early Modern Europe: Calvin’s Reforma­tion Poetics (2019). Hij laat zien dat het gereformeerde chris­tendom, met zijn afwijzing van veel middel­eeuwse litur­gische kunst, de ont­wik­keling van de beeldende weergave van Christus en andere Bijbelse figuren weliswaar hin­derde, maar intussen een breder scala van onder­werpen moge­lijk maakte − bijvoor­beeld door de opkomst van het stilleven, land­schap, portret en genrestuk (tafereel uit het dage­lijks leven) te bevor­de­ren. Dyrness bestrijdt het simplis­tische idee dat de Reformatie vijan­dig zou hebben gestaan tegenover kunst en verbeel­ding. Hij laat zien hoe de hervormers juist een ver­ruimd esthetisch bewustzijn hadden met als theo­logisch oogmerk dat ze Gods aanwezigheid in het dagelijks leven voor het voetlicht wilden halen.

Niet alle protestanten zijn afkerig van beeldende kunst van religieuze aard, maar be­paalde achtergrondovertuigingen beïnvloeden wel de manier waar­op ze zich de geeste­lijke functie en impact van een beeld voorstellen, of de manier waarop het ‘betekent’. In 2003 stelde de Henry Luce Foundation een beurs ter beschikking die Dyrness de kans bood om in totaal tachtig mensen te interviewen uit tien kerkgenootschappen in Los Angeles en om­streken (drie katholieke, drie ortho­doxe en vier pro­tes­tantse kerken) over hun omgang met beelden in hun persoonlijke en gemeen­schap­pe­lijke geloofsleven. Hij wilde zijn hypo­these testen dat ‘theofanie’ − bemiddeling van Gods aan­wezig­heid − pri­mair via de preek gebeurt voor protestanten, via iconen voor orthodoxe gelovi­gen, en via de eucharistie voor rooms-katholieken. De ant­woorden die hij kreeg van voorgan­gers en leken, en die zijn hypothese gro­ten­deels bevestigen, zijn verhelderend en zijn te vinden in zijn boek Senses of the Soul: Art and the Visual in Christian Worship (2008).[38]

Een andere Luce-beurs financierde in 2006-2008 een door Dyrness geleid etno­gra­fisch onderzoek naar de visuele en rituele elementen in tien islamiti­sche en in tien boed­dhistische gemeentes in zuidelijk Californië. Vijfen­zeven­tig mensen kwa­men hierbij aan het woord over de beelden, ruimtes en gewoontes in hun religi­euze leven. De bevin­din­gen werden opgetekend in Senses of Devotion: Interfaith Aesthetcs in Buddhist and Mus­lim Communi­ties (2013) en laten zien hoe rijk en complex de non-verbale dimen­sies in andere geloofs­tra­dities zijn.

Een van de meest recente boeken van Dyrness is Modern Art and the Life of a Cul­ture: The Religious Impulses of Modernism (2016), met als medeauteur de kun­ste­naar en kunstcriticus Jonathan A. Anderson.[39] Omdat de secularisatiethese − de gedachte dat de samen­leving sinds het begin van de moderniteit zich steeds verder losmaakt van reli­gie − nu van verschillende acade­mis­che zijden wordt aangevoch­ten, plaatsen Anderson en Dyrness vraag­tekens bij het gangbare verhaal van de moderne kunstgeschiedenis. De toonaan­ge­vende publicaties zijn in hoge mate ge­kleurd door die these en miskennen daardoor de rol die religie speelde bij de ont­wikkeling van de diverse bewegingen en be­langrijke kunstwerken uit deze periode. De auteurs poneren twee stellin­gen: (1) ‘religieuze tradities hebben een diepe vormende invloed gehad op de maat­schap­pelijke en artistieke ontwikkeling van veel belangrijke mo­derne kunstenaars en bewegingen, ongeacht hoe ambi­va­lent die kunstenaars zich tot die tradities verhielden’ en (2) ‘het modernisme is op zichzelf een theolo­gisch betekenisvol project, ongeacht of religie een opvallende rol gespeeld heeft in het leven van een kunste­naar.’[40]

Het boek kreeg in 2017 van het tijdschrift Christianity Today een prijs als Boek van het Jaar, zodat het veel bekendheid kreeg in de Noord-Amerikaanse orthodox-christelijke wereld. De auteurs vinden het een eer om zich tot deze groep te mogen reke­nen, maar willen zich wel verzetten tegen haar opvatting over de moderne kunst­ge­schiedenis als een gestaag verval tot wanhopig nihi­lisme. Deze kijk op de zaak wordt mede bestendigd door musea en kunst­acade­mies die vaak al even ar­moe­dige en onjuiste denkbeelden over theologie heb­ben als kerken en theologische hogescholen over moderne en hedendaagse kunst.[41] Een hoofddoel van het boek is om deze beide werelden in dieper contact met elkaar te brengen en weder­zijds begrip te bevorderen.

 

Jeremy Begbie en de Duke Initiatives in Theology and the Arts

Jeremy Begbie (1957) staat al meer dan twintig jaar in de voorste gele­de­ren van de kunsttheologie. Hij behaalde diploma’s als uit­voe­rend pia­nist, in de fi­losofie en in de systematische theologie[42] en zijn onder­zoek en activiteiten richten zich op ‘de betekenis van de schatten van de chris­telijke theologie uit heden en verleden voor mu­ziek en de andere kunstvormen’ en ‘de betekenis van kunst en de daarmee ver­bonden theoretische vak­ken voor de theologische vakken.’[43] Laurel Gasque schrijft dat zijn bij­zondere bij­drage onder meer bestaat uit ‘het aanscherpen van echt respect voor concrete kunst­wer­ken en kunstpraktijken waarvan de betekenis, cul­tu­rele relevan­tie en geestelijke ontdekkin­gen met precisie theolo­gisch kunnen wor­den onderzocht en uitge­legd.’[44]

Het onderzoek van Begbie naar de raakvlakken tussen theologie en de verschillende vormen van kun­st kwam op gang in 1997, toen hij de leiding kreeg over het nieuwe onder­zoekspro­ject Theology Through the Arts (TTA) van het Centre for Ad­vanced Re­lig­ious and Theological Studies aan de universiteit van Cam­bridge. Hij be­kleedde die functie tot en met 2000. Met het doel om te ont­dek­ken en aan te tonen op welke manieren kunst kan bijdragen aan de vernieu­wing van de chris­te­lijke theo­logie in de heden­daagse wereld, werd er gewerkt aan optredens, expo­sities, semi­nars, aca­demische lezingen en college­reek­sen, een omroep­dienst, inter­discipli­naire samenwerking en publi­caties, met als hoogtepunt een inter­natio­naal kun­st­festi­val van een week onder de naam ‘Sounding the Depths’.           

Kunst, stelt Begbie, heeft een ‘heuristisch vermogen’ − een ver­mo­gen om op unieke manieren te ontsluiten’[45] en als voer­tuig van theo­logi­sche ont­dek­king te dienen:

Theologie door de kunst … betekent dat kunstvormen de ruimte krijgen om hun eigen werk te doen wanneer zij zich bezighouden met de Schrif­t en de rijkdom van de christelijke traditie. Het betekent dat er onbe­kende theolo­gische thema’s aan het licht komen, be­kende onderwerpen op nieuwe en aanspre­kende manie­ren onder de aandacht worden gebracht … Het be­te­kent ook dat we ons voor­deel kunnen doen met de buitengewone integratie­kracht van kunst, haar vermo­gen om het intel­lect weer te verenigen met de andere facetten van ons mens­zijn − het lichaam, de wil, de emoties, enzovoort.[46]

Een van de hoogtepunten van TTA was de vorming van vier pod groups, waar­in kun­ste­naars uit verschillende disciplines de opdracht kregen om nieuwe kunst­wer­ken te produ­ce­ren in samenwer­king met theologen. On­danks de aanvankelijke bedenkingen van beide kan­ten lukte het om een verantwoorde theologiebeoefening en respect voor de integriteit van de kun­st bijeen te houden. In de visual art pod ging de beeldhou­wer Jona­than Clarke aan de slag met de theoloog Alistair McFad­yen, kanunnik John Inge en gemeentelid Marianne Edson om een aluminium sculp­tuur te schep­pen, getiteld The Way of Life, die een permanente plaats kreeg in de kathe­draal van Ely. Beschrijvingen door de groepsleden van het samenwer­kings­proces en reflecties op wat zij van deze ervaring hadden geleerd zijn ver­za­meld in Sounding the Depths: Theology Through the Arts (2001).

In 2000 ging TTA op in het project ‘Theology and the Imagination’ van de theo­logische vak­groep aan de universiteit van St. Andrews in Schotland, onder leiding van Trevor Hart,[47] waar tegelijkertijd het Institute for Theology, Imagi­na­tion and the Arts (ITIA) werd opge­richt. Dit is nu een van de voornaamste in­stituten ter wereld voor de academi­sche bestudering van de relatie tus­sen chris­tendom en kunst. Het biedt onderwijs op zowel bachelor, master als postdoctoraal niveau en organi­seert regel­matig conferenties, seminars, festi­vals en andere evene­menten. Het veel geprezen online tijdschrift Transposi­tions heeft veel te bie­den en is gratis beschikbaar.

Begbie en Hart werkten samen aan de opbouw van het ITIA en als samenwerkende redacteuren startten zij de serie Studies in Theology, Imagination and the Arts, die verschijnt bij Rout­ledge. In 2008 ging Begbie naar Amerika om aan de Duke Divinity School in Durham, North Carolina, de Duke Initia­tives in Theology and the Arts (DITA) op te richten, waar hij directeur van werd. Net als het ITIA beweegt dit programma zich in het hart van de discussie over theologie en kunst en organiseert het confe­ren­ties, semi­nars, exposities en uitvoeringen. DITA biedt theo­logie­studenten ook de mogelijk­heid een kunst-gerelateerde specia­li­satie te kiezen voor hun master of promotie.

 

Ben Quash en het Centre for Arts and the Sacred aan King’s College London

Een van de vooraanstaande kenners van kunst en theologie in het Ver­enigd Koninkrijk, Ben Quash (1968), is oprichter en directeur van het Centre for Arts and the Sacred aan King’s College London (ASK). Dit is een onder­zoeks­instituut binnen de vakgroep Theo­logy and Relig­i­ous Studies van King’s, dat een masterstudie ‘Christianity and the Arts’ aan­biedt[48] en een veel­heid aan vormen van publiekseducatie. ‘Een theologi­sche bena­dering van de beeldende kun­st leidt tot vragen en inzichten bij de bestude­ring van chris­te­lijke kunstwerken (uit heden en verleden) die bij kunsthistorische be­schou­wingen vaak niet aan bod komen,’ zegt Quash.[49] Hij volgt met zijn onderzoek twee sporen:

Het eerste laat zich samenvatten als ‘kunst in het christendom’. Dit be­treft vra­gen over de kerkelijke omgeving, privégebedsruimtes en litur­gi­sche toe­pas­sin­gen waar­voor spe­cifieke kunstwerken zijn besteld en ge­maakt. Het vraagt om kennis van de kerk­ge­schie­denis, van theologische geschriften en uitspraken uit de periode in kwes­tie, de inhoud van pre­ken en andere vormen van volks­vroom­heid − en de complexe manieren waarop die de kunst voe­den. De be­staande kunsthistorische wetenschap geeft wel enige aandacht aan deze zaken, maar veel minder aan­dacht dan er zou moeten zijn.

Het tweede onderzoekspoor laat zich samenvatten als ‘christendom in de kunst’. Hier is de vraag hoe kunstwerken zelf theologie bedrijven ofwel op een visuele manier christe­lijke inzichten uitdrukken, ontwikke­len, veranderen en over­brengen. Zo kan de vraag bij­voor­beeld zijn hoe een schilderij vermanend kan wer­ken en kenmerken van een preek kan hebben; hoe het kan zoeken mensen te raken of iets te leren; en bovenal hoe niet alleen de visuele inhoud (het onderwerp) maar het medium zelf een uiteenzetting met theo­logische uit­spraken mogelijk maakt.[50]

Het MA-programma werkt op bijzondere wijze samen met de National Gallery in Lon­den, een collectie van wereldklasse met kunst uit de dertiende tot en met de negen­tiende eeuw. Een derde deel hiervan heeft christelijke onderwerpen. Voorheen heeft dit muse­um vele verzoe­ken om samen­wer­king van kunsthistori­sche vak­groepen afgewezen, maar toen Quash in 2008 met een voorstel kwam, werd er enthousiast op ingegaan omdat dit de eerste keer was dat een theo­logi­sche vak­groep zo’n aanbod deed. De samenwerking werd in 2010 officieel.

Volgens Susan Foister, adjunct-directeur en collecties-directeur van de National Gallery,

heeft het contact met Ben Quash een uiterst be­lang­rijke bijdrage geleverd aan het voornemen van het museum om het onderwerp ‘kunst en religie’ op te pakken en uit te bouwen als een van onze vier belangrijkste onderzoeks­thema’s en aandachtsgebieden … Wij zien het als een belangrijk experiment om een breder publiek te bereiken met een meer doordachte, diepere inhoud, waarbij … het onderwerp kunst en religie in het centrum staat van onze publieksgerichte strategie.[51]

Quash heeft met de resultaten van zijn onderzoek de educatieve af­deling van de Natio­nal Gallery geïnspireerd om meer gericht in te spelen op de historische en eigen­tijdse belangstelling van religi­euze pu­blieks­groepen voor schilderkunst en om openbare studiedagen over theo­logische thema’s te organiseren.

In 2014 maakten ASK en de National Gallery een serie van tien korte films met de titel Saint John the Baptist: From Birth to Beheading en dit was ‘de meest am­bi­tieuze investe­ring die de National Gallery tot op heden heeft ge­daan in online educatie’.[52] De serie is in ultrahoge resolutie gefilmd en men ziet Quash en de curator Jennifer Sliwka door het museum en langs naburige plaatsen lopen waar ze allerlei kunstwerken met een afbeelding van Johan­nes de Doper bekijken en be­spre­ken. Op YouTube is dit tienduizenden keren be­keken en de serie is ge­prezen niet alleen om de manier waarop ze kunst toegankelijk maakt, maar ook omdat de release plaatsvond op 24 juni, de feestdag van de heilige. Na dit videoproject volgde in 2017 de zevendelige serie The Auda­city of Chris­tian Art, geschreven en gepresenteerd door Visit­ing Research Fellow Chloë Redda­way, die een rondgang maakt langs een aantal creatieve ant­woorden op de uitdaging om Christus af te beelden. [53]

De twee instellingen hebben niet alleen hun krachten gebundeld om online mate­riaal van hoge kwa­liteit te maken, maar hebben ook hun deskundig­heden gecombi­neerd bij het orga­niseren van ten­toon­stellingen met religi­euze thema’s. De bijdrage van Quash aan de op­bouw van de zomertentoon­stelling 2011, Devotion by Design: Italian Altar­pieces before 1500, droeg bij tot het grote succes ervan. Er werd een kerkach­tige sfeer opge­roepen, waarbij de betekenis van het kunstobject als voorwerp van devotie meer aandacht kreeg dan de her­komst of de techniek − een beslissing die lof oogst­te in de pers.

In 2016 bracht ASK een nieuwe app uit voor de smartphone, ‘Alight: Art and the Sacred’,[54] met kunstroutes met bijgaand audiocommentaar geschreven en voorgelezen door kunstenaars, historici en geestelijke leiders. De gebruiker kan hiermee oog krijgen voor religieuze aspecten van allerlei kunstwerken in Londen en andere steden. De eerste kunst­route was Stations 2016,[55] met als cura­tors de religiewetenschapper Aaron Rosen[56] en de kuns­te­naar Terry Duffy. Naar het voorbeeld van het oude christelijke gebruik van de kruisweg voerde deze route de ge­bruiker langs sacrale en secu­liere plekken in Londen, ge­bruik makend van kunstwerken om verschillende aspecten te belichten van Jezus’ gang naar het kruis en gedachten te stimu­le­ren over het lijden in de wereld van van­daag. Onder de veertien staties langs deze route bevond zich een bronzen beeld van Gandhi op het Parliament Square (corresponderend met de tweede statie, ‘Jezus neemt het kruis op zijn schouders’), een emaille plaquette uit Limoges in de Wallace Col­lection, een quilt van afgedankte babykleding door Güler Ates (Sea of Colour, corresponderend met ‘Jezus wordt van zijn klederen beroofd’) en de video-installatie Martyrs door Bill Viola in de St. Paul’s Kathedraal. Mensen van ieder geloof of zonder geloof werden uitgenodigd om de route te lopen en om haar als een ten­toonstelling te zien als zij liever afzagen van het devo­tio­nele aspect. Dergelijke statiebelevingen ondersteund door de Alight-app werden in 2017 georganiseerd in Washington D.C., in 2018 in New York City en in 2019 in Amster­dam. Op Alight is ook een kunstpelgrimage door Chi­ches­ter te vinden, die de gebruiker langs oude en hedendaagse kunstwerken in de kathedraal van Chichester leidt en ook commen­taar van Ben Quash bevat op tien werken in de National Gallery.

Een nieuw project onder leiding van Quash, gestart in november 2018, is het Visueel Commentaar op de Schriften (www.thevcs.com), een gra­tis toegan­kelijke publica­tie op het inter­net die theologisch commentaar op de Bijbel geeft in samenspraak met kunstwerken. Met hulp van een klein team verstrekt Quash aan kenners van de kunsttheologie de opdracht om een virtuele minitentoonstelling van drie kunst­wer­ken samen te stellen, die over een aangewezen Bijbeltekst gaan en dan op elk van de drie een kort commentaar te schrijven. Die selecties worden gemaakt om daarmee een interpretatie van de Bijbeltekst op gang te brengen en/of een nieuw per­spec­tief daarop te bieden en zo te laten zien hoe de kunst zelf als Bijbel­commentaar kan functioneren. Er zijn al meer dan hon­derd kunstwerkbesprekingen, er komen regel­matig nieuwe bij, en het doel is op deze manier de hele Bijbel te bestrijken. Deze web­site ging van start in Tate Modern, een van de toonaangevende kunstinstituten in de wereld, waaruit blijkt dat de dialoog tussen kunst en theologie goed op aan het komen is, vooral in het Ver­enigd Koninkrijk.

Quash is onder meer gespecialiseerd in kunstwerken als Bijbelexegese en in de theo­logi­sche esthetica van Hans Urs von Balthasar, die in zijn zevendelige werk Herrlich­keit: eine theologische Ästhetik betoogt dat de substantie van Gods wezen en heer­lijk­heid de schoonheid is, die ‘vergeten transcen­den­tale gegevenheid’.[57] Quash richt zich op werken met een expli­ciet christelijke inhoud of werken die door een kerk besteld of daarin geplaatst zijn, en hij praat met hetzelfde gemak over kunst uit de Middeleeuwen, Renaissance en Barok als over moderne en hedendaagse kunst. In zijn artikel ‘Can Contemporary Art Be Devotional Art?’[58] bespreekt hij drie recente werken, in opdracht van kerken ge­maakt door ge­res­pec­teerde hedendaagse kunstenaars − het oost­venster in St.-Martin-in-the-Fields van Shirazeh Houshiary; Haruspex van Epida Hadzi-Vasileva, opgesteld in het paviljoen van de Heilige Stoel op de Biën­nale van 2014 in Venetië met Quash als theo­logisch hoofd­advi­seur; en For You van Tracey Emin, een werk van neonbuizen dat een per­ma­nente plaats heeft in de kathedraal van Liverpool. Zijn conclusie is dat eigen­tijdse kunst, hoewel sommige christe­nen die moeilijk vinden, noodzakelijke spreek­wijzen bezigt:

Het zou kunnen dat het soort hedendaagse kunst dat vaak wordt gekarakte­ri­seerd als iro­nisch, grensoverschrijdend, agorisch [bedoeld voor een secu­liere ruimte zoals een gale­rie of museum] of kortstondig, door kerken meer op prijs zal worden gesteld wan­neer het wordt gezien als ver­kennend, vragend en be­proevend. De spreekwijzen waarbij dit soort kunst het beste werkt zijn de aan­voegende wijs (die zich voorstelt wat er in onze wereld anders zou kunnen zijn of worden), de vra­gende wijs (onderzoekend waarom dingen zijn of moeten zijn zoals ze zijn en niet anders), en de wensende wijs (die de complexe anatomie van ons verlangen blootlegt). Het christen­dom zou een armoedige zaak zijn als het afscheid nam van de visuele parallellen van deze spreekwijzen, die ook overal in de Schriften en de historische liturgische teksten en gebruiken terug­komen. Zon­der aan­voegende, vragende en wensende wijs zouden alleen de aan­tonende en de gebiedende wijs overblijven: om zo een af­val­lige wereld te be­leren over ‘hoe de dingen werkelijk zijn’ en wat daaraan te doen is. Er zou dan alleen plaats voor didac­ti­sche kunst zijn.

De kerk heeft kunst nodig die haar helpt op alle manieren te spreken. De kerk dient ge­wor­teld en gegrond te zijn in de aanschouwing van beelden die tot veel plaat­sen en tijden spreken en ze heeft ook steeds weer momenten van ont­moeting, uitwisseling en uit­daging nodig waar de kerk de wereld ontmoet − bij de kerk­deur of zelfs in een pavil­joen op de Biën­nale. Zeggen dat de ene soort kunst sacraal is en de andere niet kan een onnodige vergissing zijn, speciaal wanneer wer­ken als de hierboven genoemde zo klaar lijken voor omarming door de kerk.[59]

 

W. David O. Taylor en de liturgische kunsten

W. David O. Taylor (1972), anglicaans predikant en de eerste promoven­dus van de Duke Initiatives in Theology and the Arts, is universitair docent theo­logie en cultuur aan Ful­ler Theological Seminary en tevens directeur van Brehm Texas, een initiatief rondom eredienst en kunst op de campus van Fuller in Houston. Hij doceert onder meer de vakken ‘Worship, Theo­logy and the Arts’, ‘The Vocation of Artists’ en ‘The Theology of Beauty’. Liturgi­sche theo­logie en liturgi­sche esthetica vormen zijn belang­rijkste aandachts­velden, zodat zijn onderzoek, schrijfwerk en onderwijs zich concen­tre­ren op vormen van kunst in de eredienst − wat al in gebruik is, wat moge­lijk is, waarom kunst van belang is of wat ze bijdraagt. Hij zet zich in voor ‘het maken van kunst door de kerk, voor de kerk, voor Gods heerlijkheid in de kerk en ten bate van de wereld.’[60]

Vóór zijn academische loopbaan was Taylor meer dan acht jaar[61] ‘kunst­pastor’ van Hope Chapel, een niet-gebonden kerkelijke gemeente van gemiddelde om­vang in Austin, Texas. (De functie van arts pastor, waarbij ‘arts’ staat voor meer dan muziek, is in alle kerkgenoot­schappen een zeld­zaamheid.[62]) Hope Chapel kende al een kunst­pas­toraat toen Taylor in 2001 hier fulltime aan de slag ging. Zijn taak was de kunstenaars in de gemeente geestelijk en pro­fessioneel te be­geleiden, het gebruik van hun gaven in dienst van de gemeente te stimuleren en waar­de­ring voor kunst onder niet-kunste­naars in de gemeente te bevor­de­ren en de ontvankelijkheid voor kunst en de aanschaf ervan (door de kerk en door particulieren) aan te moedigen.

Kunstenaars kunnen de kerk dienen door bescheiden, genereus, dapper en ge­duldig te zijn. Ze kunnen dienstbaar zijn door als vrijwilliger in com­missies zit­ting te nemen of bij projec­ten te adviseren. Anderzijds kunnen kerkleiders bij kunste­naars langszij komen en zeggen: ‘Ik weet niet of ik helemaal snap waar je mee bezig bent maar ik hou van je. Help me je werk te begrijpen. Zeg me hoe ik je kan steunen.’[63]

Taylor gaf in zijn werk als kunstpastor leiding aan het jaarlijkse HopeArts Festi­val (drie weken), organiseerde vijf elkaar afwisselende kunstexposities op basis van het ker­ke­lijk jaar, vormde huisgroepen waar kunste­naars en kunstgeïnteresseerden bijeenkwamen voor studie en gesprek, zette een programma van resi­dent artists op waarbij jonge kunste­naars een jaar lang hun vaardigheden konden ontwikkelen, gaf een cursus ‘Art and the Church, Art in the Church’ voor vol­wassenen, en zo meer.

Ook organiseerde hij de conferentie ‘Transforming Culture: A Vision for the Church and the Arts’ in april 2008 in Austin, met bijna 800 deelnemers. Daar werden onder meer semi­nars gegeven als ‘Visual Homiletics: How to Preach to the Eye as Well as the Ear’ en ‘Seminaries and the Aesthetic For­ma­tion of Pastors’. Uit deze conferentie ontstond het boek For the Beauty of the Church: Casting a Vision for the Arts (2010), een bundel essays van kunste­naars, theologen, pastores en bij kunstpatronage betrokkenen over het functioneren van kunst in de eredienst, begeleiding, ge­meenschap, dienstbaarheid en mis­sie. In het nawoord spreekt Taylor de hoop uit dat kunst onderdeel van ons kerkelijk leven mag wor­den, dat een groter aantal jonge chris­tenen een kunst­op­leiding en een loopbaan in de kunst mogen kiezen, dat er meer theologische opleidingen kunst-gerela­teerde vakken mogen in­voe­ren, dat ge­lo­vige kunstenaars zich meer in kunstenaarsverenigingen mogen mengen en dat protes­tanten weer tot een patronaatscultuur mogen komen.

In tegenstelling tot het idee dat kunst er alleen maar voor de kunst is en aan niets of nie­mand ondergeschikt zou moeten zijn, staat liturgische kunst noodzakelij­ker­wijs in dienst van wat er bij de gemeenschappelijke gods­dienst­oefening gebeurt, zoals lof­prij­zing, voor­beden, dankzegging en schuld­belijdenis: ‘Ze moet op haar eigen manier (met haar eigen logica en ver­mo­gens), maar niet op haar eigen voor­waar­den, de kerke­lijke eredienst ten goede komen.’[64] Het werk van de liturgische kunstenaar is ‘de ver­trouwde en vreemde stem van de schepping verwelkomen in het liturgisch domein als antwoord op de vertrouwde en vreemde stem van God.’[65]

Hoewel Taylor zich niet uitsluitend op de beeldende kunst richt, heeft hij wel heel veel daarover geschreven en gesproken. Het zien en gezichtsvermogen, zegt hij, moeten we als positieve functies in Gods wereld beschouwen − net als het gehoor − maar we moeten wel leren goed te zien en wat dat betreft is een rol voor kunstenaars weggelegd:

In de Schrift is de relatie tussen oog en oor er een van onderlinge af­han­kelijk­heid in plaats van tegenstelling. Oog en oor zijn allebei ge­schenken die volheid van leven beogen, ze zijn allebei gebroken, ze be­hoe­ven allebei gene­zing. En de functies van het oog moeten niet worden gelijkgeschakeld aan die van het oor of andersom. God spreekt en ziet. Jezus verschijnt en predikt. De Heilige Geest wordt beloofd en manifes­teert zich met Pinksteren. …   

Ons gezichtsvermogen is als onderdeel van de schepping beperkt en ge­bro­ken door de zondeval. De theoloog Stanley Hauerwas heeft opge­merkt: ‘Door alleen maar je ogen te openen zie je de wereld nog niet goed.’ Om onze gedachten te bevrijden van een grillig geheugen en een valse verbeelding zijn dan ook goede kunstwerken nodig, die ons oefenen in het juiste zicht op Gods wereld. Dus wat we uit­eindelijk willen is niet alleen de vermijding van valse beelden of de af­we­zigheid van fysieke beelden in onze kerken, maar dat beelden komen die het oog iets bieden dat goed is om naar te kij­ken, zodat ons geestesoog ver­helderd wordt en de ogen van ons hart worden aangezet tot een diepere liefde voor God en een getrou­were omgang met de wereld die God zo liefheeft.[66]

In het essay ‘Discipling the Eyes Through Art in Worship’ zegt Taylor dat ‘beel­dende kunst onze kijkgewoonten ter discussie kan stellen en zo de spie­ren van aandachtige waarneming kunnen trainen’ en dat we zo mis­schien een ge­heiligde vorm van zien zullen ontwikkelen. Kunst kan ons bij­voor­beeld helpen zien dat de wereld doortrokken is van Gods aan­wezigheid. Ze kan ons ook helpen onze naaste beter te zien. Deze nieuwe kijkgewoonten worden mettertijd gevormd en gewoon­lijk vragen ze om een doelgerichte ‘oefenperiode’.[67]

In zijn boek The Theater of God’s Glory: Calvin, Creation, and the Liturgical Arts worstelt Taylor met Calvijns opvattingen over kerkelijke kunst. Hij merkt op dat Calvijns voorstelling van het materiële duidelijk optimis­tisch is waar het om de fysieke schepping gaat, die Gods heerlijkheid uitroept en een bron van vreugde is. Maar als dit materiaal van de schepping vervolgens een ­ruimte voor de eredienst binnenkomt, dan is het volgens Calvijn een vertekening of een voertuig van een lagere orde.[68] Taylor gaat dan uit naam van Calvijn verder dan Calvijn door te stellen dat ‘net zoals Calvijn ziet dat God materiële zaken zoals de zoetheid van de schepping of het avondmaalsbrood inzet om de kerk te vormen en te voeden, … God zo ook liturgische kunst kan inzetten om de kerk te vormen en te voeden.’[69]

Taylor geeft een systematische bespreking van de vier accen­ten in het denken over de eredienst van Calvijn: “de kerkelijke eredienst moet (1) vrij zijn van de ‘figuren en scha­du­wen’ die kenmerkend waren voor de lofprijzing van Israël, en moet daarentegen (2) geestelijk, (3) eenvoudig en (4) duidelijk zijn, passend bij de tijd van een nieuw ver­bond.”[70] Tot slot noemt Taylor een aan­tal bijdragen die kunst levert aan de kerk:

Tegen de bezorgdheid van Calvijn over kunst die verkeerde passies kan opwekken, voer ik aan dat liturgische kunst bij­draagt aan de heiliging van de kerk en als tegenkracht werkt tegen de afgoden van het den­ken, het vervliegen van herinne­ringen, een wil die tegen God gekeerd is en de kwaal van gebroken lichamen en verstoorde gevoe­lens. Ook wil ik tegen Calvijn in­brengen dat de liturgische kun­st, als zin­tuig­lijk getuigenis van Gods hei­ligheid, bijdraagt aan een specifiek christelijke kosmo­logie. Als onmisbaar materieel medium dat liturgisch het nieuwe leven in Christus symboliseert, vormt kunst een heilig ver­beel­dingsleven en helpt ze gelovi­gen om ‘in Christus’ en ‘als Christus’ te leven omwille van een kosmos die wordt gekenmerkt door sjaloom …

In lijn met Calvijns overtuiging dat de ‘rijkdom, zoetheid, varia­tie en schoonheid’ van de schepping mannen en vrouwen kan trainen om het goede te kiezen en het kwade te verwerpen en daarmee de Schepper te eren, stel ik dat de liturgische kun­st de kennis van God kan ont­slui­ten, de kerk kan oefenen in ‘de school van de beesten’,[71] verlan­gen naar God kan opwekken door de schoonheid van de kosmos, ge­hoor­zaam­heid en liefde kan voeden, on­dank­baarheid en trots aan de kaak kan stellen waar mensen Gods overvloe­dige voorzienig­heid niet er­kennen, en de gelo­vigen kan oproepen om God te loven in een ge­meen­schap­pelijk leven van aanbid­ding.[72] Met andere woor­den: kunst kan ons gebed her-bid­den, genegenheid voor God aanwakkeren, wijsheid voeden, kerkelijke eenheid sme­den, beelden voor het evangelie scheppen, stimuleren tot inzet voor het koninkrijk van God en aanzetten tot een gelovig leven in volle breedte van de wereld.[73]

Taylor heeft veel over kunst gesproken voor kerken, universiteiten, con­fe­ren­ties en retraites[74] en heeft ook een jaarlijkse retraite voor kunstenaars en kunst­pas­to­res geleid in Laity Lodge in midden-Texas. Door zijn praktijk­werk met kunste­naars en als predikant, waarbij hij de door hem be­pleite hervormin­gen doorvoerde en uitzocht wat er wel of niet werkte, heeft hij een uniek perspectief opgebouwd van waaruit hij nu toekomstige theolo­gen en predikanten aan Fuller Seminary opleidt.

 

Conclusie

Er is in de afgelopen halve eeuw, vooral in de laatste twintig jaar, enorme voor­uit­gang ge­boekt op het terrein van de kunsttheologie. Protestanten hebben laten zien hoe kunst een positieve rol kan spelen in theologische re­flec­tie en spirituele vor­ming. Kerken zijn begonnen of verdergegaan met het verweven van kunst met hun ge­meenschapsleven, terwijl individuele christenen inspiratie kregen om musea te bezoe­ken, kunst­werken te kopen en zelfs om afbeel­din­gen als gebedsleidraad te ge­brui­ken. Maar toch: ondanks de toegenomen finan­cie­ring, publicaties en pro­gram­ma’s zou ik nog niet willen beweren dat dit een aardver­schui­ving heeft opgeleverd. Beel­dende kunst vormt nog steeds geen normatief onder­deel van het protestantse ker­kelijke leven noch van de theo­logische opleiding. Veel kerkelijke gemeentes leven in totale onkunde van deze ontwikkelingen en schrik­ken vaak als ze horen dat er nog altijd chris­te­nen zijn die goede kunst maken, dat pro­tes­tantse kerken kunst in hun begroting op­nemen of dat kunst theologie kan beoefenen op manieren waarop woorden dat niet kunnen. Wat Bijbelse kunst betreft leven som­mige oude verdenkingen nog steeds voort: het kan toch niet iets anders dan afgoderij zijn? En kunst in het algemeen wordt nog altijd gezien als ‘wel aardig’ voor wie daar geld en tijd en aandacht aan kan geven, maar niet als iets dat iets van werkelijk belang voor het chris­telijk geloof te bieden heeft.

Zelfs wanneer de waarde van kunst wel wordt erkend door protestanten, ontstaat er woor­dentwist over de vraag hoe en waar de kerk er gebruik van kan maken en hoe een gereformeerde erfenis daarmee te verenigen valt. Kunst in de kerkruimte of binnen de con­text van de ere­dienst wordt vaak vermeden,[75] terwijl het wel aan­vaard­baar wordt geacht dat er in de hal of in een galerieruimte elders in het gebouw een en ander te zien is. En als er wel een permanente plaats wordt ingeruimd voor kunst in een kerkzaal, dan zal het meestal geen naturalistisch beeld van Jezus zijn (al zijn er natuurlijk uitzonde­rin­gen), maar waarschijnlijk iets van abstracte of symbo­li­sche aard. Als kunst in verband wordt gebracht met woorden als gebed, con­templatie, vroomheid of aanbid­ding, gaat er nog altijd een alarmbel af bij veel protestanten, die dan automatisch terug­denken aan misbruik in het ver­leden. Waar kerken kunst gebruiken, is die in veel ge­val­len van lage kwaliteit. Er is kitsch in over­vloed.

Maar de vooruitzichten stemmen hoopvol. Er staan ons inmiddels veel leer­mid­delen ter beschikking en er wordt verder gewerkt aan de harmonise­ring van de principes van de reformatie met het hedendaagse gebruik van beelden[76] en aan de op­voeding in smaak.[77] In dit essay kwamen vooral bijdragen uit de univer­si­taire wereld aan de orde, maar even belangrijk zijn alle kunstenaars, pastores, pod­casters, bloggers, redacteuren, kerkelijke voor­gangers en kunstpatronen die de wereld van de kun­st ondersteunen en zich in hun plaatselijke om­geving trouw inzetten om veran­dering te bewerkstelligen.

**

Victoria Emily Jones woont in de Verenigde Staten in de regio Baltimore, waar zij werkt als freelance redacteur en blogt op ArtandTheology.org. Zij volgde opleidingen in journalistiek, Engelse literatuur en muziek en momenteel doet zij onderzoek naar manieren waarop kunst een stimulans kan zijn voor een vernieuwde theologische omgang met de Bijbel. Zij zit in het bestuur van de Eliot Society en levert bijdragen aan Visual Commentary on Scripture, een initiatief van Kings’s College London. Ook is zij redacteur van ArtWay.

Dit hoofdstuk verscheen in Marleen Hengelaar-Rookmaaker en Roger Henderson (red.), Kunst D.V. (Neo)calvinistische perspectieven op esthetica, kunstgeschiedenis en kunsttheologie. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2020.

**

Literatuur

Cameron J. Anderson, The Faithful Artist: A Vision for Evangelicalism and the Arts (Studies in Theology and the Arts). Downers Grove, IL: InterVarsity Academic, 2016.

Jonathan A. Anderson, and William A. Dyrness. Modern Art and the Life of a Culture: The Religious Impulses of Modernism (Studies in Theology and the Arts). Downers Grove, IL: InterVarsity Academic, 2016.

Jeremy Begbie, A Peculiar Orthodoxy: Reflections on Theology and the Arts. Grand Rapids, MI: Baker Academic, 2018.

———, ed. Sounding the Depths: Theology Through the Arts. London: SCM, 2002.

Frank Burch Brown, Good Taste, Bad Taste, and Christian Taste: Aesthetics in Religious Life. Oxford: Oxford University Press, 2000.

William A. Dyrness, Reformed Theology and Visual Culture: The Protestant Imagination from Calvin to Edwards. Cambridge: Cambridge University Press, 2004.

———. Visual Faith: Art, Theology, and Worship in Dialogue (Engaging Culture). Baker Academic, 2001.

Makoto Fuijmura, Culture Care: Reconnecting with Beauty for Our Common Life. Downers Grove, IL: InterVarsity, 2017.

Robin M. Jensen and Kimberly J. Vrudny. Visual Theology: Forming and Transforming the Community through the Arts. Collegeville, MN: Liturgical Press, 2009.

Catherine Kapikian, Art in Service of the Sacred. Nashville: Abingdon, 2006.

David Morgan, The Forge of Vision: A Visual History of Modern Christianity. Oakland, CA: University of California Press, 2015.

Francis Schaeffer, Art and the Bible. Downers Grove, IL: InterVarsity, 1973; rev. ed. 2006.

Deborah Sokolove, Sanctifying Art: Inviting Conversation between Artists, Theologians, and the Church. Eugene, OR: Cascade, 2013.

Hans Rookmaaker, Modern Art and the Death of a Culture. Downers Grove, IL: InterVarsity, 1970; repr. Wheaton, IL: Crossway, 1994.

Philip Graham Ryken, Art for God’s Sake: A Call to Recover the Arts. Phillipsburg, NJ: P&R, 2006.

Gesa Elsbeth Thiessen, ed. Theological Aesthetics: A Reader. Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2004.

W. David O. Taylor, ed. For the Beauty of the Church: Casting a Vision for the Arts. Grand Rapids, MI: Baker, 2010.

W. David O. Taylor, Glimpses of the New Creation: Worship and the Formative Power of the Arts. Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2019.

W. David O. Taylor, The Theater of God’s Glory: Calvin, Creation, and the Liturgical Arts. Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2017.

W. David O. Taylor and Taylor Worley, eds. Contemporary Art and the Church: A Conversation Between Two Worlds (Studies in Theology and the Arts). Downers Grove, IL: InterVarsity Academic, 2017.


[1] Informatie over de verschillende categorieën is te vinden op www.artway.eu en ver­spreid over dit arti­kel.

[2] Het is niet zo dat vóór die tijd niemand zich bezighield met de ontmoeting van kunst en theo­logie, maar er drong weinig van door tot de kerkganger. Op dit lang­zaam tot leven ko­mende veld van studie bewogen zich zowel orthodoxe als vrijzin­nige protes­tanten, zoals Abraham Kuyper (Stone-lezing over ‘Het Calvinisme en de Kunst’ uit 1899, in het Engels ver­schenen in 1931), Paul Til­lich (On Art and Architecture, een postuum verschenen bun­del uit 1987), Gerardus van der Leeuw, Wegen en grenzen, 1932), Finley Eversole (Chris­tian Faith and the Con­temporary Arts, 1957), Clyde S. Kilby, Chris­tianity and Aesthetics, 1961), Donald Whittle (Chris­ti­anity and the Arts, 1966) en Roger Hazelton (A Theological Approach to Art, 1967). Een compilatie van theo­logische teksten over schoonheid en/of kunst vanuit protestant, katholiek en oosters-orthodox perspectief van de vroege kerk tot nu is te vinden in Theological Aes­thetics: A Reader (2005) van Gesa Elsbeth Thiessen.

[3] Het terrein van Begbie is muziek. Taylor is gespecialiseerd in de verschillende liturgische kunstvormen.

[4] Yates is president emeritus van het United Theological Seminary of the Twin Cities in New Brigh­ton, Minnesota, dat behoort tot een klein aantal theologische hogescholen die be­kend staan om hun aan­dacht voor kunst. Zijn werk leidde tot het ontstaan van The Wilson Yates Cen­ter for Theology and the Arts, dat postdoc diplo­ma’s, work­shops, certificaten, tentoonstellingen en evenementen aanbiedt.

[5] The Observer, december 1970.

[6] H.R. Rookmaaker, Modern Art and the Death of a Culture. Downers Grove, IL: Inter­Varsity, 1970; herdruk: Wheaton IL: Crossway, 1994, 35.

[7] Rookmaaker, 250.

[8] ‘In zekere zin bestaat er geen specifiek christelijke kunst. Men kan alleen onder­scheid maken tussen goede en slechte kunst, degelijke en goede kunst onder­scheiden van kunst die vals of bizar is in zijn inzicht in de werkelijkheid.’ Rook­maa­ker, 228.

[9] Rookmaaker bespreekt deze eigenschappen op pp. 234-243 van zijn boek.

[10] Francis Schaeffer, Art and the Bible. Downers Grove, IL: InterVarstiy, 1973, herz. dr. 2006, 18.

[11] Schaeffer, 1.

[12] Schaeffer, 33. Vgl. Maarten Luther, ‘The Invocavit Sermons,’ Engelse vertaling Martin J. Lohr­mann, in The Annotated Luther, deel 4, Pastoral Writings, red. Mary Jane Haemig. Philadelphia: Fortress Press, 2016, 30.

[13] Schaeffer, 88.

[14] Schaeffer, 83-88.

[15] Schaeffer, 76-77, 80, 83.

[16] Interview met de auteur, 21 mei 2018.

[17] Catherine Kapikian, Art in Service of the Sacred. Nashville: Abingdon, 2006, 122.

[18] Interview met de auteur. ‘De verbeelding inschakelen bij het worstelen met theolo­gi­sche vragen kan helpen om inzichten te verkrijgen die op geen andere manier verkrijg­baar zijn.’

[19] Kapikian, Art in Service of the Sacred, 31.

[20] Gangen, zalen, lokalen en trappenhuizen op de hele campus zijn op smaakvolle wijze gevuld met schilderijen en andere kunstwerken van hoge kwaliteit.

[21] Zelfs voor instellingen met weinig geld is dit een optie. Zie Kapikian, ‘Spons­or­ing Artists-in-Residence’, in Art in Service of the Sacred, 119-134.

[22] En ook een lovend artikel in de Washington Post van 23 april 1983 (Paula Herbut, ‘Seminari­ans at Wesley Discover the Creative Process Through Art’): ‘Ze kon­den toen niet meer om ons heen!’ zei Kapi­kian tegen me.

[23] Web-pagina ‘Our History’ van het Henry Luce III Center for Arts and Religion, 30 mei 2018. www.luceartsandreligion.org/our-history.

[24] Zie Bruce C. Birch, ‘The Arts, Midrash, and Biblical Teaching’, in Arts, Theology, and the Church: New In­tersections, red. Kim­berly Vrudny en Wilson Yates. Cleveland, OH: Pilgrim Press, 2005, 105-124, en Catherine Kapikian, ‘Wesley, Theological Seminary and the Arts’, ARTS: The Arts in Religious and Theo­log­i­cal Studies 7/2 (1995), 4-8.

[25] Kunstenaars belanden maar al te vaak in de marge van con­fe­ren­ties en sympo­sia over kunst en theologie − ze hebben niet genoeg gepubliceerd, ze zijn niet in­tel­lectueel ge­noeg. Dit is een ernstige vergissing, zegt Kapikian, omdat de abstracte theorie zich­zelf zo verheft boven de hedendaagse praktijk en de verbinding ont­breekt.

[26] De curator is op dit moment Kiki McGrath.

[27] Bij een paneldiscussie gaven zij allen antwoord op de vraag ‘Met welke uitdaging krijgt kunst en theologie volgens u te maken in de toekomst?’ De belangrijkste antwoorden wor­den beschreven in Kapi­kian, Art in Service of the Sacred, 137-140.

[28] Kapikian, Art in Service of the Sacred, 140: ‘Willen de gesprekken [over kunst en theolo­gie] tot bloei van kunst in de kerk leiden, dan is het van essentieel belang dat de bestuurlijke lei­ding van theologische opleidingen kunst-gerelateerde functies instellen. En sommige van die functies moe­ten beschikbaar zijn voor kunste­naars.’

[29] Kapikian, 121.

[30] Kapikian, 58.

[31] Geciteerd in Debbie Hough, ‘Transformed Through Art’, Advocate, gepubliceerd door de Asso­ciation of Presbyterian Church Educators, 1 september 2014, www.apcenet.org/2014/09/01/transformed-through-art.

[32] Kapikian, Art in Service of the Sacred, 56.

[33] Haar boek Sanctifying Art: Inviting Conversation between Artists, Theologians, and the Church (Eugene, OR: Cascade, 2013) is een van de beste inleidingen in de kunsttheo­logie die ik ken.

[34] Sokolove heeft in 2019 haar functie neergelegd. Sinds 1 juli 2019 is Aaron Rosen de nieuwe direc­teur.

[35] De kunstenaars Sandra Bowden, Edward Knippers, Ted Prescott, Bruce Herman, Mari­anne Let­tieri, Maria Fee, Wayne Adams, Wayne Roosa en Cameron J. Ander­son om er enkele te noemen. CIVA heeft veel betekend voor het ontstaan van het ge­sprek tussen chris­telijke be­roeps­kunstenaars en kerke­lijk wer­kers. Het publiceert een half­jaarlijks tijdschrift, SEEN Journal, en organiseert iedere twee jaar een grote conferentie.

[36] Het boek verscheen een jaar later in de Verenigde Staten als Rouault: A Vision of Suf­fering and Salva­tion (Gand Rapids: Eerdmans, 1971). Zie van Dyrness ook ‘See­ing Through the Dark­ness: Georges Rouault’s Vision of Christ’, Image nr. 67 (najaar 2010), www.imagejournal.org/article/seeing-through-the-darkness.

[37] W. A. Dyrness, Christian Art in Asia. Amsterdam: Rodopi, 1979.

[38] Dyrness, Senses of the Soul: Art and the Visual in Christian Worship. Eugene, OR: Cas­cade, 2008, 8-9, 13.

[39] Anderson is universitair hoofddocent Kunst aan Biola University in La Mirada, Californië en daar ook directeur van het Center for Christianity, Culture and the Arts.

[40] William A. Dyrness en Jonathan A. Anderson, Modern Art and the Life of a Cul­ture: The Re­ligious Impulses of Modernism. Downers Grove, IL: InterVarsity Aca­demic, 2016, 41. Zij noe­men het boek ‘een gematigd-revisionistisch verhaal over de geschie­de­nis van de moderne kunst’ en een ‘poging om een aantal lange en betekenisvolle lijnen van religieus en theologi­sch gedachtegoed te volgen die lopen door de westerse kunst van de afgelopen twee eeuwen’ (43-44).

[41] Dyrness en Anderson, 329.

[42] In 1987 promoveerde hij aan de universiteit van Aberdeen op een proefschrift over ‘Theo­logy, Ontology and the Philosophy of Art, with special reference to Paul Tillich and the Dutch Neo-Calvinists’.

[43] Curriculum vitae: www.divinity.duke.edu/sites/divinity.duke.edu/files/documents/cv/BegbieCV-0714.pdf

[44] Laurel Gasque, Art and the Christian Mind: The Life and Work of H. R. Rook­maaker. Wheaton, IL: Crossway, 2205, 175.

[45] Sounding the Depths: Theology Through the Arts, red. Jeremy Begbie. London: SCM, 2002, 2.

[46] Beholding the Glory: Incarnation Through the Arts, red. Jeremey Begbie. Grand Rap­ids: MI: Baker Academic, 2001, xii-xiii.

[47] Hart publiceerde onder meer Making Good: Creation, Creativity and Artistry. Waco, TX: Baylor Univer­sity, 2014; Between the Image and the Word: Theological Engage­ments with Imagination, Lan­guage and Literature. Farnham, Surrey: Ash­gate, 2013; als redacteur samen met Gavin Hopps en Jeremy Begbie, Patterns of Promise: Art, Imagi­na­tion and Christian Hope. Farnham, Surrey: Ash­gate, 2012; ‘Protestan­tism and the Arts’, in The Black­well Companion to Protestantism, red. Alister E. McGrath en Darren C. Marks. Ox­ford: Blackwell, 2003, 268-286; en ‘Through the Arts: Hearing, Seeing and Touching the Truth’, in Beholding the Glory: Incarnation Through the Arts, red. Jeremy Begbie. Grand Rapids, MI: Baker Aca­demic, 2001, 1-26.

[48] Deelnemers hieraan ‘onderzoeken hoe christelijke geschriften, overtuigingen en prak­tijken in de loop van 2000 jaar tot uitdrukking zijn gebracht in kunst; volgen het spoor van de schoon­heidsidee in de westerse theologische tra­ditie; gebruiken voor­beel­den daarvan in Londen … De student leert te werken over de grenzen van dis­ciplines en specialismes heen en om tegelijk de kunst­historische en theo­logische dimensies van christe­lijke kunst te zien.’ www.kcl.ac.uk/artshums/depts/trs/study/handbook/programmes/pgt/christianityandarts

[49] http://impact.ref.ac.uk/casestudies2/refservice.svc/GetCaseStudyPDF/41291

[50] http://impact.ref.ac.uk/casestudies2/refservice.svc/GetCaseStudyPDF/41291

[51] http://impact.ref.ac.uk/casestudies2/refservice.svc/GetCaseStudyPDF/41291

[52] http://impact.ref.ac.uk/casestudies2/refservice.svc/GetCaseStudyPDF/41291

[53] Reddaway omschrijft haar primaire onderzoeksgebied als ‘visuele theologie, in het bij­zonder de her­ontdekking van historische kunstwerken als bron voor hedendaagse theo­logie’ (www.kcl.ac.uk/artshums/depts/trs/people/staff/associates/visit/reddaway.aspx).

Zij is de auteur van Strangeness and Recognition: Mystery and Familiarity in Renais­sance Paint­ings of Christ. Turnhout: Brepols, 2019 en Transformations in Per­sons and Paint: Visual Theo­logy, Historical Images, and the Modern Viewer. Turnhout: Brepols, 2016. Zij brengt ook informatie bijeen over evene­menten in Engeland en daarbuiten die verband hou­den met theo­logie en kunst, wekelijks verzonden naar abonnees van een ASK-nieuwsbrief.

[54] Deze app werd ontwikkeld door Calvium. Lees het interview met Quash hierover op

www.calvium.com/changing-stations-an-interview-with-ben-quash-professor-of-christianity-and-the-arts-at-kings-college-london.

[55] Twee jaar later organiseerde PassionArt in Manchester een dergelijk evene­ment: een kunst­route voor de veertigdagentijd met zes locaties op verschillende plaatsen in de stad. Er kwamen duizen­den mensen op af. De orga­nisatie nam in 2016 deze draad weer op met ‘Be Still’, mooi opgezet qua ontwerp en uitvoe­ring, met bij­behorende gedrukte catalogus.

[56] Zie noot 35 hierboven. Rosen is auteur van onder meer Art and Religion in the 21st Cen­tury. London: Thames & Hudson, 2015.

[57] De objectieve schoonheid van God in Christus, zegt Balthasar, vormt de context waar­bin­nen waar­heid en goedheid begrijpelijk worden.

[58] Ben Quash, ‘Can Contemporary Art Be Devotional Art?’ in Contemporary Art and the Church: A Conversation be­tween Two Worlds, Studies in Theology and the Arts, red. W. David O. Taylor en Taylor Worley. Downers Grove, IL: InterVarsity Aca­demic, 2017, 58-78.

[59] Quash, 75-76.

[60] Geciteerd in Andrea Palpant Dilley, ‘Meet the Man Behind the Bono and Eugene Peter­son Con­versation’, Christianity Today, 20 mei 2016, www.christianitytoday.com/ct/2016/june/bridging-gap-between-church-and-arts.html.

[61] Acht jaar in totaal, maar verspreid over twaalf jaar; parttime in de zomers van 1996-1999 en fulltime van januari 2001 tot mei 2008.

[62] Sommige kerken proberen echter de beeldende kunst en andere vormen van kunst op te nemen in een ver­brede functieomschrijving van de worship arts director of geven ge­meen­te­leden een rol in het kunst­pastoraat, zodat het creatieve talent van ge­meente­leden wordt ge­bruikt en/of kunst van buiten de kerk wordt binnenge­haald. Men kan er ook voor kie­zen om het bevor­de­ren van de kerkelijke omgang met kunst, vooral buiten de context van de gewone kerkdiensten, onder de ver­ant­woor­delijkheid van een educatief of missio­nair-diaconaal kerkelijk werker te laten vallen.

[63] Geciteerd in Dilley, ‘Meet the Man Behind the Bono and Eugene Peterson Conversa­tion’, 20 mei 2016.

[64] Taylor, The Theater of God’s Glory: Calvin, Creation, and the Liturgical Arts. Grand Rap­ids, MI: Eerdmans, 2017, 10. En: ‘Dat liturgische kunst in dienst moe­t staan van ons han­delen en streven in de eredienst (wat dat in een gegeven ker­ke­lijk context verder ook mag inhouden), is een opvat­ting die zich enerzijds verzet tegen het idee dat kun­st ge­heel en al haar eigen gang moe­t kunnen gaan, anderzijds tegen het idee dat kunst geen enkele unieke bij­drage zou leveren’ (191).

[65] Taylor, 67.

[66] Taylor, ‘The Plastic Arts’, lezing tijdens de zomercursus ‘Worship and the Arts’ aan Regent College, Vancouver, 2 augustus 2017. Onderdelen van deze cursus zijn ver­werkt tot het boek Glimp­ses of the New Creation: Worship and the Forma­tive Power of the Arts. Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2019.

[67] Christianity Today, 27 april 2012.

[68] Taylor, The Theater of God’s Glory, 5.

[69] Taylor, 13.

[70] Taylor, 5.

[71] Taylor citeert hier uit Calvijns commentaar bij Jesaja 1:3: ‘Een rund herkent zijn meester, een ezel kent zijn voederbak, maar Israël mist elk inzicht, mijn volk leeft in onwetendheid.’ Hoewel God zijn volk voortdurend voedde, schrijft Calvijn, erkenden zij niet dankbaar de bron van hun voedsel zoals zelfs dieren doen en daarom ‘zendt hij hen naar de runderen en de ezels om van hen te leren wat hun taak is.’ Elders schrijft Calvijn (in zijn commentaar bij Jesaja 43:20 en in een voorwoord bij de Franse vertaling van het Nieuwe Testament door Pierre Robert Olivetan in 1534) over hoe de niet-menselijke schepping God looft, van gras en stenen tot vogels en vissen tot de wind en de planeten, en zo getuigt van zijn glorie. Door middel van kunst, aldus Taylor, kunnen we meezingen met het lied van de schepping. Zie Taylor, 44–45.

[72] Taylor, 192, 194.

[73] Taylor, ‘The Plastic Arts’.

[74] Zie de volledige lijst op zijn CV, https://www.fuller.edu/wp-content/uploads/2018/10/Curriculum-Vitae-W-David-O-Taylor-current.pdf

[75] Sommige protestanten houden vast aan het principe − aangereikt door bij­voor­beeld de West­min­ster Confessie, de Heidelberger Catechismus en de Nederlandse Geloofs­belij­de­nis − dat in de ere­dienst alleen die praktijken toelaatbaar zijn die expliciet door de Bijbel bevestigd worden.

[76] Bijvoorbeeld door Matthew Milliner, universitair hoofddocent kunstge­schie­denis aan Whea­ton College in Illinois.

[77] Het internationaal hoog aangeschreven oecumenische kunsttijdschrift Image, opge­richt in 1989, heeft op grote schaal christenen in aanraking gebracht met kunst van wereldklasse die aan het ge­loofs­leven raakt.